Terug naar bibliotheek
Boek 6. Tenuitvoerlegging
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Tweede titel. Aanvang, schorsing, beëindiging en tenuitvoerleggingstermijn
Artikel 6:1:18

Artikel 6:1:18 (Aanvang, duur en schorsing proeftijd)

Laatste versie

1. De proeftijd van een voorwaarde bij een veroordeling waarbij de rechter heeft bepaald dat een door hem opgelegde straf geheel of gedeeltelijk niet zal worden tenuitvoergelegd, begint op de dag dat het vonnis of arrest onherroepelijk is geworden danwel op de dag van de uitspraak indien de rechter dadelijke uitvoerbaarheid beveelt. Indien de veroordeelde en het openbaar ministerie voor de dag dat het vonnis of arrest onherroepelijk is geworden aangeven af te zien van aanwending van een rechtsmiddel, gaat de proeftijd in op de vijftiende dag nadat de uitspraak is gedaan.

2. De proeftijd van een voorwaarde bij een voorwaardelijke invrijheidstelling gaat in op de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De proeftijd is gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, maar bedraagt ten minste een jaar. Op vordering van het openbaar ministerie kan de rechter de proeftijd met ten hoogste twee jaren verlengen. Indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde, bedoeld in artikel 38z, eerste lid, aanhef en onder b en c, van het Wetboek van Strafrecht, wederom een misdrijf zal begaan waarvoor de rechter een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking kan opleggen of indien dit ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen noodzakelijk is, kan de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, de proeftijd telkens met ten hoogste twee jaren verlengen.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde proeftijden lopen niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Uitleg in duidelijke taal

1. De proeftijd van een voorwaarde bij een veroordeling waarbij de rechter heeft bepaald dat een door hem opgelegde straf geheel of gedeeltelijk niet zal worden tenuitvoergelegd, begint op de dag dat het vonnis of arrest onherroepelijk is geworden danwel op de dag van de uitspraak indien de rechter dadelijke uitvoerbaarheid beveelt. Indien de veroordeelde en het openbaar ministerie voor de dag dat het vonnis of arrest onherroepelijk is geworden aangeven af te zien van aanwending van een rechtsmiddel, gaat de proeftijd in op de vijftiende dag nadat de uitspraak is gedaan.

Dit lid bepaalt het volgende over de proeftijd die verbonden is aan een voorwaarde bij een veroordeling. Deze situatie doet zich voor wanneer de rechter heeft besloten dat een opgelegde straf, of een deel daarvan, niet direct wordt uitgevoerd (tenuitvoergelegd). De proeftijd start in principe op de dag dat het vonnis of arrest definitief is geworden (onherroepelijk is geworden), wat betekent dat er geen beroep meer mogelijk is. Een alternatieve startdatum is de dag van de uitspraak zelf, maar alleen als de rechter expliciet beveelt dat de voorwaarde onmiddellijk van kracht wordt (dadelijke uitvoerbaarheid beveelt). Er is een specifieke regel voor het geval dat zowel de veroordeelde persoon als het openbaar ministerie, nog voordat het vonnis of arrest onherroepelijk is, verklaren dat zij geen rechtsmiddel (zoals hoger beroep of cassatie) zullen aanwenden. In dat scenario begint de proeftijd op de vijftiende dag na de datum van de uitspraak.

2. De proeftijd van een voorwaarde bij een voorwaardelijke invrijheidstelling gaat in op de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De proeftijd is gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, maar bedraagt ten minste een jaar. Op vordering van het openbaar ministerie kan de rechter de proeftijd met ten hoogste twee jaren verlengen. Indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde, bedoeld in artikel 38z, eerste lid, aanhef en onder b en c, van het Wetboek van Strafrecht, wederom een misdrijf zal begaan waarvoor de rechter een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking kan opleggen of indien dit ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen noodzakelijk is, kan de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, de proeftijd telkens met ten hoogste twee jaren verlengen.

Dit lid regelt de proeftijd die gekoppeld is aan een voorwaarde bij een voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze proeftijd start op de dag dat de veroordeelde daadwerkelijk voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. De duur van deze proeftijd is gelijk aan de periode waarvoor de voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend. Er geldt echter een minimumduur van één jaar. De rechter heeft de mogelijkheid om, op verzoek (vordering) van het openbaar ministerie, de proeftijd te verlengen met een periode van maximaal twee jaar. Verder is er een specifieke bepaling voor situaties waarin er een serieuze verwachting bestaat dat de veroordeelde, zoals omschreven in artikel 38z, eerste lid, aanhef en onder b en c, van het Wetboek van Strafrecht, opnieuw een misdrijf zal plegen waarvoor de rechter een maatregel gericht op gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking kan opleggen. Dit geldt ook als verlenging noodzakelijk is om ernstig belastend gedrag ten opzichte van slachtoffers of getuigen te voorkomen. In dergelijke gevallen kan de rechter, wederom op vordering van het openbaar ministerie, de proeftijd herhaaldelijk (telkens) verlengen, steeds met een periode van maximaal twee jaar.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde proeftijden lopen niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Dit lid stelt dat de proeftijden, zoals beschreven in het eerste en tweede lid van dit artikel, niet doorlopen (worden opgeschort) gedurende de periode dat de veroordeelde legaal (rechtens) van zijn vrijheid is beroofd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de veroordeelde een andere gevangenisstraf uitzit.