ECLI:NL:RBNNE:2025:2939 - Rechtbank Noord-Nederland - 18 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.010020.25 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.287740.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli 2025. verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.
Tenlastelegging
Aan verdachte is na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1 hij in (op) of omstreeks de periode gevormd door de maand(en) december 2024 tot en met (10) januari 2025, te Groningen, in elk geval in Nederland opzettelijk (meermalen) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of ((/)in elk geval) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne ((in elk geval) een hoeveelheid van (ongeveer) (in totaal/in elk geval) 2,94 gram) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC) ((in elk geval) een hoeveelheid van (ongeveer) (in totaal/in elk geval) 16,05 gram), zijnde cocaïne en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2 hij in (op) of omstreeks de periode gevormd door de maand(en) december 2024 tot en met (10) januari 2025, te Groningen, in elk geval in Nederland opzettelijk (meermalen) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of venverkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of ((/) in elk geval) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep((/) wiet) en/of hasjiesj (een hoeveelheid van (ongeveer) (in totaal/in elk geval) 80,99 gram (bruto)), zijnde hennep en/of hasjiesj, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die Wet.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw van verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin,
van het Wetboek van Strafvordering. Deze opgave luidt als volgt:
A.B.M. van Esch de Bruin , opgenomen op pagina 40 van voornoemd dossier;
- een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer] (aanvraag 003) d.d. 24 januari 2025, opgemaakt door ing.
A.B.M. van Esch de Bruin , opgenomen op pagina 41 van voornoemd dossier;
- een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer] (aanvraag 002) d.d. 24 januari 2025, opgemaakt door ing.
A.B.M. van Esch de Bruin , opgenomen op pagina 42 van voornoemd dossier;
- een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer] (aanvraag 005) d.d. 24 januari 2025, opgemaakt door ing.
A.B.M. van Esch de Bruin , opgenomen op pagina 43 van voornoemd dossier;
- een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer] (aanvraag 001) d.d. 24 januari 2025, opgemaakt door ing.
A.B.M. van Esch de Bruin , opgenomen op pagina 44 van voornoemd dossier.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode gevormd door de maanden december 2024 tot en met 10 januari 2025, te Groningen, opzettelijk meermalen heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC), zijnde cocaïne en MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
hij in de periode gevormd door de maanden december 2024 tot en met 10 januari 2025, te Groningen, opzettelijk meermalen heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en hasjiesj, zijnde hennep en hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 228 dagen (met aftrek), waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan deze voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) d.d. 25 juni 2025 en daaraan toe te voegen de bijzondere voorwaarde dat verdachte inzicht geeft in zijn sociale netwerk, zoals door de ter zitting gehoorde deskundigen is geadviseerd. Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 18.287740.24 heeft de officier gevorderd dat deze wordt toegewezen (60 dagen jeugddetentie) en dat het aantal dagen jeugddetentie wordt omgezet in een werkstraf van 120 uren. Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft bepleit dat de straf zoals geëist door de officier van justitie passend is.
Oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de Raad en de jeugdreclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van
justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer anderhalve maand in hard- en softdrugs gehandeld. Op 10 januari 2025 om 03.00 uur s nachts zag een politieagent via de beveiligingscameras een drugstransactie waarbij verdachte betrokken was. Vrijwel direct daarna is verdachte aangehouden. Bij de fouillering vonden agenten verschillende hoeveelheden drugs in zijn schoudertasje en in zijn onderbroek. De rechtbank is van mening dat verdachte een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd nu de (hard)drugs die hij heeft verkocht verslavend en schadelijk voor de gezondheid zijn. Nog zorgelijker vindt de rechtbank dat verdachte, toen nog 16 jaar, zich in de nacht met dit soort strafbare feiten bezighield en zich in een crimineel milieu begaf.
Persoon van verdachte Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 31 maart 2025. Daaruit blijkt dat verdachte op 6 januari 2025 ook is veroordeeld voor het verkopen van drugs. De kinderrechter in Groningen legde hem een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie van 60 dagen op. Slechts vier dagen later, op 10 januari 2025, werd verdachte opnieuw betrapt op de handel in drugs. Dat hij zo kort na zijn veroordeling toch weer de fout in is gegaan, laat zien dat de eerdere straf en waarschuwing kennelijk onvoldoende indruk op hem hebben gemaakt. De rechtbank oordeelt dat gelet op die omstandigheden niet kan worden volstaan met enkel een werkstraf en acht het noodzakelijk dat er een waarschuwing komt in de vorm van een forse voorwaardelijke jeugddetentie. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de tijd die hij heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis als zwaar heeft ervaren. De rechtbank hoopt dat de voorwaardelijke straf hem ervan zal weerhouden om opnieuw de fout in te gaan. Hij weet nu uit eigen ervaring hoe het is om vast te zitten, en hij heeft zelf verklaard dat hij dat niet nog een keer wil meemaken.
De rechtbank heeft ook de adviezen van de Raad en de rapportages van de jeugdreclassering gelezen. Daaruit blijkt dat verdachte een belaste voorgeschiedenis heeft en in zijn jeugd traumatische ervaringen heeft meegemaakt. In zijn leven is een patroon te zien van gedragsproblemen en grensoverschrijdend gedrag, waardoor hij vaak in moeilijke situaties is beland. Verdachte handelt vaak impulsief en vanuit emotie, onder andere daarom is de kans op herhaling volgens de Raad en de jeugdreclassering aanwezig. De deskundigen vinden het belangrijk dat duidelijk wordt wat de oorzaken van de problemen zijn, zodat passende behandeling kan worden ingezet om de kans op herhaling te verkleinen. De rechtbank deelt de zorgen van de Raad en de jeugdreclassering. Daarom worden aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals de Raad heeft geadviseerd. Dit is nodig om de kans op herhaling te verkleinen en verdachte de mogelijkheid te bieden voor begeleiding en behandeling.
De rechtbank ziet dat er ook positieve ontwikkelingen zijn. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich sinds zijn schorsing goed aan de voorwaarden heeft gehouden. Hij blijft in contact met de jeugdreclasseerder en de begeleiders van dagbesteding [naam] . Duidelijk is geworden dat hij baat heeft bij veel structuur en een duidelijkheid kader, de bijzondere voorwaarden zijn er om deze houvast te bieden. De rechtbank hoopt dat verdachte de positieve lijn die hij sinds zijn schorsing heeft ingezet, kan vasthouden.
Conclusie
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een jeugddetentie moet worden opgelegd voor de duur van 229 dagen (met aftrek), waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarden zal de rechtbank opleggen dat verdachte onderwijs volgt of dagbesteding heeft, inzicht geeft in zijn middelengebruik, meewerkt aan begeleiding vanuit [naam] , meewerkt aan diagnostiek en/of behandeling, meewerkt aan elektronische monitoring voor maximaal drie maanden en inzicht geeft in zijn sociale netwerk. De rechtbank zal daarnaast aan verdachte een werkstraf voor de duur van 120 uren opleggen. Daarmee wordt afgeweken van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank zwaarder tilt aan het feit dat verdachte binnen vier dagen na zijn vorige veroordeling opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk vonnis van 6 januari 2025 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een jeugddetentie van 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Deze proeftijd is ingegaan op 21 januari 2025. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. Het OM en verdachte hebben ter terechtzitting van 6 januari 2025 afstand gedaan van het instellen van rechtsmiddelen, waardoor het vonnis op die datum onherroepelijk is geworden.
De officier van justitie heeft op 27 mei 2025 de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gevorderd. Volgens het OM heeft verdachte de algemene voorwaarde overtreden, nu hij op 10 januari 2025 twee nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat de proeftijd niet op 6 januari 2025 is ingegaan, maar pas op 21 januari 2025. Artikel 6.1.18 lid 1 tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering bepaalt namelijk dat de proeftijd ingaat op de vijftiende dag na de uitspraak, indien de veroordeelde en het OM afstand hebben gedaan van alle rechtsmiddelen. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd in de periode van december 2024 tot en met 10 januari 2025, dus vóór de start van de proeftijd op 21 januari 2025. De algemene voorwaarde is daarom niet overtreden. De rechtbank zal de officier van justitie in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Inbeslaggenomen goederen
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat alle inbeslaggenomen goederen worden onttrokken aan het verkeer, met uitzondering van de Apple iPhone 13 Mini (goednummer [nummer] ). De iPhone kan aan verdachte worden teruggegeven.
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank acht de volgende inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring nu met betrekking tot of met behulp van deze voorwerpen het bewezen verklaarde onder 1 en 2 is begaan en deze voorwerpen toebehoren aan verdachte, te weten:
De rechtbank acht het volgende inbeslaggenomen voorwerp vatbaar voor teruggave:
- Apple iPhone 13 Mini (goednummer [nummer] )
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 229 dagen.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 120 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Geeft aan Jeugdbescherming Noord Groningen te Groningen, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling:
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering d.d. 27 mei 2025 met parketnummer 18.287740.24.
Beslag:
Verklaart verbeurd de in beslag genomen goederen:
Gelast de teruggave van de in beslag genomen Apple iPhone 13 Mini (goednummer [nummer] ), aan verdachte.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. H. van der Werff en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. M. Raven, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2025. Mr. M.A.M. Wolters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.