Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Roermond

Strafrecht

Parketnummer : 03.026742.25

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer van 28 juli 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] , geboren te Heerlen op [geboortedag] , thans gedetineerd in P.I. Sittard te 6130PA Sittard.

De verdachte wordt bijgestaan door mr. E.G.W. Hendriks, advocaat kantoorhoudende te Kerkrade.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 juli 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij is niet op zitting verschenen. Namens de benadeelde partij is op de zitting gehoord mr. A.F.G. Pennino. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:

op 24 januari 2025 heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel hem zwaar heeft mishandeld, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3 De beoordeling van het bewijs

3.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het opzet (al dan niet in voorwaardelijke vorm) had om de aangever te doden, zodat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Wel kan een bewezenverklaring volgen voor het subsidiair ten laste gelegde (zware mishandeling). De verdachte is bewust op aangever ingereden, waarbij de kans op zwaar lichamelijk letsel bij een aanrijding, zelfs bij een niet al te hoge snelheid, aanmerkelijk is. Dit heeft de verdachte zich ook gerealiseerd. Het lichamelijk letsel van aangever is op basis van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad als zwaar aan te merken.

3.2 Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het primair en subsidiair ten laste gelegde en zich voor wat betreft het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Ten aanzien van het primair ten laste gelegde kan het (voorwaardelijk) opzet niet bewezen worden verklaard. Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.

3.3 Het oordeel van de rechtbank [1] Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

De rechtbank overweegt daartoe dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte daadwerkelijk het plan had opgevat om aangever te doden (vol opzet), zodat de rechtbank moet beoordelen of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op aangevers dood. Hiervan is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door zijn handelen zou worden gedood. De rechtbank overweegt in dit verband dat het dossier geen concrete, objectieve gegevens bevat over de precieze afstand tussen de verdachte en aangever op het moment van accelereren door de verdachte en de exacte snelheid waarmee de verdachte op aangever inreed. Wegens het ontbreken van deze gegevens kan de rechtbank niet vaststellen dat er sprake is geweest van voornoemde aanmerkelijke kans op de dood van aangever.

De rechtbank acht op grond van de onderstaande bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

De verdachte heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard: Ik heb op 24 januari 2025 mijn buurman [slachtoffer] aangereden met mijn auto. Ik was heel boos door de problemen die speelden tussen ons. In mijn emotie heb ik [slachtoffer] aangereden. Toen ik [slachtoffer] tegenkwam, werd ik getriggerd. Op een afstand van 12 tot 15 meter stond ik in mijn auto van [slachtoffer] af. Ik heb toen geaccelereerd en daarna heb ik hem aangereden. Hij kwam op de motorkap terecht en is daarna op de grond gevallen. Ik heb na de aanrijding 112 gebeld terwijl ik naar het klooster reed.

De verdachte verklaarde op 25 januari 2025 dat hij [slachtoffer] bij de aanrijding zijwaarts op zijn rug raakte.[2]

Verbalisant [verbalisant] relateerde op 26 januari 2025 onder meer als volgt:[3] Bij 112 werd melding gedaan van de aanrijding aan de [straatnaam] te Eys, gemeente Gulpen-Wittem. M (Melder) C (Centraliste) M: [...] ik heb hem gewoon plat gereden. C: [...] u mag me [...] vertellen [...] hoe de buurman heet. M: [slachtoffer] . M: [...] ik was boos en ik was een stukje gaan rijden. M: Ik was heel boos. C: Toen [...] zag je de buurman [...] lopen. M: [...] Hij was [...] bij de bushalte. C: Maar dan ben je de stoep opgereden of niet? M: Ja. Het was een bewuste handeling. Of semi-bewust. C: Wat is jouw naam? M: [verdachte] .

Getuige [getuige] verklaarde op 31 januari 2025 onder meer als volgt:[4] V: Wat kunt u verklaren over de aanrijding, welke had plaatsgevonden op 24 januari 2025, waarvan u getuige bent geweest? A: [...] Ik reed over de [...] [straatnaam] . Ik zag toen een auto de stoep op rijden. Vervolgens zag ik dat deze auto een persoon raakte die op de stoep liep. V: Wat gebeurde er vervolgens met het slachtoffer? A: Ik kan u vertellen dat deze na de klap 5 à 10 meter verder op de grond terecht kwam.

Uit het letselrapport van 4 maart 2025 blijkt onder andere van het volgende letsel bij [slachtoffer] :[5] Datum incident: 24-01-2025 Datum letselonderzoek: 30-01-2025 Op 13-02-2025 ontving ik een brief d.d. 11-02-2025 van assistent chirurgie dr. [naam arts] met de medische gegevens van dhr. [slachtoffer] . Hieronder zijn de belangrijkste conclusies weergegeven. Dhr. [slachtoffer] had de volgende letsels:

  • Botbreuken van de 5de en 6de nekwervel (stabiel)
  • Botbreuken van de 3de tot en met de 6de rib, deze zijn op 2 plaatsen gebroken
  • Botbreuk van het linker schouderblad De verwachte genezingsduur betreft circa 2 tot 3 maanden. Een risico is een vertraagde/gestoorde botgenezing (van fracturen), die pijnklachten of functie-beperking tot gevolg kan hebben.

Opzet? De rechtbank is van oordeel dat ook bij het subsidiair ten laste gelegde niet blijkt van vol opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht wel bewezen dat sprake is van voorwaardelijk opzet, hetgeen betekent dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever willens en wetens heeft aanvaard. Naar algemene ervaringsregels levert een aanrijding van een persoon door een personenauto, die met meer dan geringe snelheid rijdt, de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Dit betekent dat de verdachte zich daarvan dus ook bewust moet zijn geweest. Dat er sprake was van een meer dan geringe snelheid leidt de rechtbank af uit het feit dat de verdachte op een afstand van minimaal 12 meter gas heeft gegeven (geaccelereerd), zijn auto het trottoir heeft opgestuurd en daarna aangever, een onbeschermde voetganger die op het trottoir liep, heeft aangereden, waardoor deze meters verder op de grond terechtkwam. Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat de verdachte het doel had om aangever aan te rijden. De verdachte was die dag heel boos, wat te maken had met de langdurige problemen die tussen aangever en hem speelden. Toen de verdachte aangever tegenkwam, werd hij getriggerd en is hij daarna doelbewust op aangever ingereden. Aangever stond ten tijde van de aanrijding met zijn rug, zijwaarts, naar de verdachte toe, waardoor hij geen of een zeer beperkte reactietijd had. Hij zag verdachte niet aankomen en kon dus niet uitwijken. Door op dat moment en op voornoemde afstand gas te geven (accelereren) en aangever aan te rijden, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook willen aanvaarden.

Zwaar lichamelijk letsel? De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel de op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) genoemde gevallen worden begrepen (o.a. ziekte zonder uitzicht op volkomen genezing en voortdurende arbeidsongeschiktheid). Op basis van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan ook buiten deze gevallen lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd, wanneer dat letsel voldoende ernstig is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Hierbij kunnen algemene gezichtspunten zijn: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan dus in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit. Als gevolg van de aanrijding is aangever gewond geraakt. De rechtbank is -anders dan de verdediging- van oordeel dat het letsel, bestaande uit twee gebroken nekwervels, vier gebroken ribben en een gebroken schouderblad, in zijn geheel bezien, kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Dit geldt als zodanig in het normale spraakgebruik en de zwaarte van het letsel wordt verder onderstreept door de verwachte maandenlange genezingsduur, waarbij er een risico bestaat op blijvende pijnklachten of functiebeperking.

3.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

op 24 januari 2025 te Eys, gemeente Gulpen-Wittem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: gebroken ribben, een gebroken schouderblad en gebroken nekwervels heeft toegebracht door met een personenauto op voornoemde [slachtoffer] in te rijden, als gevolg waarvan [slachtoffer] ten val kwam.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:

zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6 De straf en de maatregel

6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een proeftijd van drie jaar. Deze bijzondere voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. Tevens acht de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar aan de orde, nu het een fors verkeersfeit betreft. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (artikel 38z Sr) wordt opgelegd.

In het bijzonder heeft de officier van justitie daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, het bestaan van een langdurig burengeschil waaraan ook door aangever werd bijgedragen, en de conclusies en adviezen van de rapporteerde psycholoog en de reclassering.

6.2 Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, deze gelijk dient te zijn aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Voor het overige dienen de adviezen van de reclassering en de psycholoog gevolgd te worden, met uitzondering van het opleggen van de 38z-maatregel, gelet op het beperkte recidiverisico.

6.3 Het oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

De verdachte is met zijn auto van achteren op het slachtoffer ingereden, terwijl het nietsvermoedende slachtoffer met zijn hond aan het wandelen was. Ondanks dat de verdachte na de aanrijding zelf 112 heeft gebeld, heeft hij zich verder niet om het lot van het slachtoffer bekommerd. Het slachtoffer liep door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel op: onder andere twee gebroken nekwervels, vier gebroken ribben en een gebroken schouderblad. Door dit letsel moest het slachtoffer in het ziekenhuis verblijven en daarna moest hij revalideren. Deze aanrijding was het absolute dieptepunt in een langdurig conflict tussen de verdachte en zijn buurman. Het dossier geeft aanwijzingen dat het daarbij ging om acties en reacties over en weer. Hoewel dit burenconflict ten grondslag ligt aan het delict, en uit psychologisch onderzoek blijkt dat verdachte beperkt is met deze en andere triggers om te gaan, kan dit nooit een rechtvaardiging zijn om een ander zwaar te mishandelen. De verdachte heeft hiermee alle grenzen overschreden en bij het slachtoffer veel pijn, angst en schade veroorzaakt. Uit het schadeformulier van [slachtoffer] blijkt dat hij nog steeds forse pijnklachten ervaart en mentaal enorm lijdt onder de gevolgen van de aanrijding.

Ten nadele van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 16 juni 2025 waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Ten aanzien van de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met de zich in het dossier bevindende psychologische rapportage, van 6 mei 2025. De psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een anders omschreven psychotische stoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde waren deze stoornissen aanwezig. De psycholoog komt tot het advies het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.

De rechtbank komt op basis van de in het voornoemd rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de verdachte ten tijde van het plegen van het aan hem tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar was en zal daarmee rekening houden.

Uit het psychologisch rapport volgt ook dat wanneer de risicofactoren blijven bestaan, het risico op recidive op gewelddadig gedrag binnen een jaar als matig wordt ingeschat. Een langdurig begeleidingscontact is nodig, immers wanneer de verdachte uit detentie komt, zullen er meerdere factoren in zijn leven veranderd zijn, wat, gezien zijn autisme en moeite met aanpassingen, spanningsvol voor hem zal zijn. Wanneer de verdachte sterke overvraging of overprikkeling ervaart voor langere tijd en hierbij te weinig (professionele) ondersteuning heeft, is de kans aanwezig dat hij zijn spanningen steeds minder goed kan reguleren, waardoor emoties oplopen en hij vatbaarder wordt voor agressief gedrag. Geadviseerd wordt aan de verdachte toezicht en behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Omdat de motivatie van de verdachte voor behandeling in het verleden vaak ambivalent en kortdurend is gebleken en het belangrijk is dat de verdachte langdurige ondersteuning en toezicht krijgt, wordt een maatregel 38z Sr passend geacht, wanneer het kader van bijzondere voorwaarden eindigt.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de reclasseringsadviezen van 10 april en 30 juni 2025 waarin eveneens de oplegging van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, een proeftijd van drie jaar en een 38z-maatregel wordt geadviseerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, rekening houdende met strafopleggingen in andere vergelijkbare zaken, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf en wel voor een langere duur dan het reeds ondergane voorarrest.

De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. In het voorwaardelijk deel komt de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking en tevens dient het voorwaardelijk deel er aan bij te dragen dat de verdachte zich na zijn vrijlating niet opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten. Omdat de rechtbank het van belang acht dat de verdachte na zijn detentie passende hulpverlening krijgt ter voorkoming van recidive, verbindt zij aan dit voorwaardelijke deel de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

De rechtbank is van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk dient te worden opgelegd, met aftrek van de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank zal daaraan overeenkomstig het advies van de reclassering een proeftijd van drie jaren koppelen. De rechtbank zal daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar opleggen, omdat de verdachte in feite zijn voertuig als wapen heeft ingezet.

Dadelijke uitvoerbaarheid De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht niet dadelijk uitvoerbaar verklaren overeenkomstig artikel 14e Sr, omdat er geen sprake is van een situatie waarbij ernstig rekening gehouden dient te worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De situationele omstandigheden die tot het feit hebben geleid zullen zich niet snel weer op deze manier voordoen en de psycholoog heeft het recidivegevaar -bij het bestaan van vergelijkbare risicofactoren- ingeschat op matig binnen een jaar.

38z-maatregel Gelet op de adviezen van de psycholoog en de reclassering zal de rechtbank de maatregel 38z Sr opleggen. Er is voldaan aan de formele vereisten die de wet stelt aan het opleggen van deze maatregel. Deze oplegging is in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Met de maatregel kan (eventueel) langdurig toezicht worden gehouden op de verdachte teneinde dreigende recidive te signaleren. De rechtbank acht dit noodzakelijk, omdat in het verleden is gebleken dat de motivatie van de verdachte ambivalent en kortdurend is gebleken, terwijl het gelet op de complexe problematiek bij de verdachte van belang is dat er langdurig toezicht en ondersteuning aan de verdachte kan worden geboden. Het Openbaar Ministerie dient te zijner tijd de tenuitvoerlegging van deze maatregel te vorderen.

7 De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1 De vordering van de benadeelde partij De benadeelde partij [slachtoffer] vordert schadevergoeding tot een bedrag van 45.000,- euro. Deze vordering bestaat uit immateriële schade.

De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar een soortgelijke uitspraak, geconcludeerd dat de onderbouwing van de schadevordering een vergoeding van een bedrag van 5.000,- euro rechtvaardigt, met vermeerdering van de schade met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.

7.3 Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er niet-ontvankelijkverklaring dan wel een afwijzing van de vordering van de benadeelde partij moet volgen, omdat de schade geheel via de verzekeraar Achmea afgewikkeld had kunnen worden en de vordering onvoldoende is onderbouwd.

7.4 Het oordeel van de rechtbank De wet regelt in artikel 6:106 BW de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Volgens artikel 6:106 lid 1 BW komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel in aanmerking:

Op grond van de onderbouwing van de schade en hetgeen ter terechtzitting namensde benadeelde partij naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van ander nadeel als bedoeld in artikel 6:106 BW. De rechtbank zal deze schade naar billijkheid vaststellen op 5.000,- euro. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat zij de onderbouwing voor het meer gevorderde onvoldoende acht.

Voor wat betreft het standpunt van de verdediging dat de benadeelde partij de schade bij Achmea zou moeten verhalen, blijkt uit eerdere uitspraken van de Hoge Raad dat een slachtoffer niet verplicht is schadevergoeding te vorderen bij zijn verzekering. Er zijn verschillende mogelijkheden schade vergoed te krijgen, zowel binnen als buiten het strafproces. Voor het eerste heeft de benadeelde partij gekozen en die mogelijkheid is er.

Het toegewezen bedrag van 5.000,- euro zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken. Verder ziet de rechtbank aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr op te leggen.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38z, 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank: Vrijspraak

  • spreekt de verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

Strafbaarheid

Straf

Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;

de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt; de veroordeelde bevindt zich niet in de straat [straatnaam] te Eys, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;

Bijkomende straf

  • veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturenvoor de duur van 2 jaar;

  • legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;

Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. I.T.H.L. van de Bergh en mr. L.M.W. Peters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Geene, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juli 2025.

Buiten staat Mr. I.T.H.L. van de Bergh en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. BIJLAGE I: De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

hij op of omstreeks 24 januari 2025 te Eys, gemeente Gulpen-Wittem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een personenauto op voornoemde [slachtoffer] is ingereden, als gevolg waarvan [slachtoffer] ten val kwam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 24 januari 2025 te Eys, gemeente Gulpen-Wittem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: gebroken ribben, een gebroken schouderblad en gebroken nekwervels heeft toegebracht door met een personenauto op voornoemde [slachtoffer] in te rijden, als gevolg waarvan [slachtoffer] ten val kwam;

(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 24 januari 2025 te Eys, gemeente Gulpen-Wittem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een personenauto op voornoemde [slachtoffer] is ingereden, als gevolg waarvan [slachtoffer] ten val kwam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, eenheid Limburg, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoeksnummer LB3R025009 / LASBRIL, gesloten d.d. 28 april 2025, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 155.

Proces-verbaal van verhoor d.d. 25 januari 2025, pagina 53 en 54.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2025, pagina 117-120.

Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 januari 2025, pagina 79 en 80.

Letselrapport d.d. 4 maart 2025, behorende bij het onder 1 genoemde proces-verbaal, pagina 176-180


Voetnoten

Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, eenheid Limburg, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoeksnummer LB3R025009 / LASBRIL, gesloten d.d. 28 april 2025, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 155.

Proces-verbaal van verhoor d.d. 25 januari 2025, pagina 53 en 54.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2025, pagina 117-120.

Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 januari 2025, pagina 79 en 80.

Letselrapport d.d. 4 maart 2025, behorende bij het onder 1 genoemde proces-verbaal, pagina 176-180