ECLI:NL:RBGEL:2025:7482 - Rechtbank Gelderland - 27 augustus 2025
Uitspraak
Formele relaties
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/416276 / HA ZA 23-102
Vonnis van 27 augustus 2025
in de zaak van
1 COMFORT PARCS NEDERLAND B.V.,
-
COMFORT PARCS O.R. B.V.,
-
COMFORT PARCS OCHTEN B.V.,
-
COMFORT PARCS WEERT B.V.,
-
PENTAGON AMSTERDAM B.V.,
-
ORNIX INVEST B.V.,
allen gevestigd te Amsterdam,
-
STICHTING SOLIDITÉ,
-
STICHTING SAUNDERS,
beiden gevestigd te Soest, eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie, hierna samen te noemen: CPN c.s., advocaat: mr. T. Vink,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht [gedaagde in conv], gevestigd te Wanchai (Hong Kong), gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen: [gedaagde in conv] , advocaat: mr. P.T.H. Janssen.
De eisende partijen zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid als respectievelijk CPN, CP O.R., CP Ochten, CP Weert, Pentagon, Ornix Invest, Solidité en Saunders.
1 De procedure
1.1. Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
-
het tussenvonnis van 20 maart 2024 (hierna: het tussenvonnis)
-
de akte houdende uitlating tevens akte overlegging producties 23 tot en met 27 van [gedaagde in conv]
-
de akte vermeerdering van eis, tevens akte overlegging productie 28 van [gedaagde in conv]
-
de akte nadere producties/eiswijziging van CPN c.s., door de rechtbank ontvangen op 3 december 2024
-
het rolbericht van [gedaagde in conv] van 4 december 2024 met bezwaar tegen de akte nadere producties/eiswijziging van CPN c.s.
-
het rolbericht van CPN c.s. van 5 december 2024 met een reactie op het bezwaar van [gedaagde in conv]
-
de aanvullende brieven van 9 december 2024 van [gedaagde in conv] en CPN c.s.
-
de rolbeslissing van 9 december 2024 dat de akte nadere producties/eiswijziging van CPN c.s. buiten beschouwing blijft voor zover daarin de in het tussenvonnis genomen bindende eindbeslissingen ter discussie worden gesteld - het verkort proces-verbaal van de (nadere) mondelinge behandeling, gehouden op 11 december 2024
-
de akte uitlaten van CPN c.s. genaamd ‘eisers - productie 23 en 24 van gedaagde’ van 15 januari 2025
-
de akte uitlating tevens akte overlegging productie 29 van [gedaagde in conv] van 15 januari 2025
-
de antwoordakte van [gedaagde in conv] van 29 januari 2025
-
de akte houdende een reactie op productie 29 van [gedaagde in conv] van CPN c.s. van 29 januari 2025.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 Het geschil
2.1. Na het tussenvonnis hebben beide partijen hun eis (nogmaals) vermeerderd. Ten behoeve van de overzichtelijkheid worden de gewijzigde eisen in conventie en in reconventie hieronder integraal opgenomen.
in conventie
2.2. CPN c.s. vorderen, na wijziging van eis, dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. zal verklaren voor recht dat [gedaagde in conv] jegens CPN in schuldeisersverzuim verkeert vanaf 10 oktober 2017 en jegens Pentagon in schuldeisersverzuim verkeert vanaf 12 oktober 2017, dan wel vanaf een door de rechtbank te bepalen datum, en dat hierdoor CPN en Pentagon vanaf laatstgenoemde data geen rente verschuldigd zijn over de hoofdsom; II. zal verklaren voor recht dat [gedaagde in conv] onrechtmatig handelt dan wel heeft gehandeld door niet mee te werken aan de verkoop van [adres en plaats] door Solidité en [gedaagde in conv] zal veroordelen tot vergoeding van de als gevolg daarvan door Solidité geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; III. [gedaagde in conv] zal veroordelen tot een last onder dwangsom als de executie wordt gestart op basis van de hypotheekakte van 29 oktober 2015, waarbij een boete wordt vastgesteld van van € 100.000,00 per overtreding en € 25.000,00 dat de overtreding voortduurt; IV. [gedaagde in conv] zal veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten, vermeerderd met rente.
in reconventie
2.3. [gedaagde in conv] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. primair: zal verklaren voor recht dat CPN en Pentagon ook na de OM-beslagen gehouden zijn om te voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de met [gedaagde in conv] gesloten geldleningsovereenkomsten en dus onder meer de overeengekomen rente en boete over de hoofdsommen, althans over het restant van de hoofdsom(men), verschuldigd zijn aan [gedaagde in conv] tot het moment van algehele terugbetaling, althans een door de rechtbank te bepalen moment, althans subsidiair: zal verklaren voor recht dat CPN en Pentagon het (rente)voordeel dat zij door het uitblijven van betaling van de van [gedaagde in conv] geleende gelden genieten aan [gedaagde in conv] verschuldigd zijn aan [gedaagde in conv] vanaf het moment dat CPN en Pentagon niet langer in schuldenaarsverzuim zijn komen te verkeren, althans vanaf een door de rechtbank te bepalen moment; II. zal verklaren voor recht dat CPN een bedrag van € 8.477.486,88 (berekend tot en met 31 oktober 2023), althans een door de rechtbank te bepalen bedrag verschuldigd is aan [gedaagde in conv] ; III. zal verklaren voor recht dat Pentagon een bedrag van € 10.689.098,00 (berekend tot en met 15 november 2024), althans een door de rechtbank te bepalen bedrag verschuldigd is aan [gedaagde in conv] ; IV. zal verklaren voor recht dat CPN en Pentagon hoofdelijk een bedrag van € 119.332,76, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, verschuldigd zijn aan [gedaagde in conv] ; V. primair: zal verklaren voor recht dat CPN en Pentagon in verzuim zijn en dat [gedaagde in conv] als hypotheekhouder bevoegd is om over te gaan tot executoriale verkoop van de onderpanden die zijn genoemd in de hypotheekakte van 29 oktober 2015, althans subsidiair: zal verklaren voor recht dat [gedaagde in conv] als hypotheekhouder bevoegd is om over te gaan tot executoriale verkoop van de onderpanden die zijn genoemd in de hypotheekakte van 29 oktober 2015; VI. CPN c.s. zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
3 De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
Geen aanleiding tot terugkomen op eindbeslissingen tussenvonnis; proceshouding CPN c.s.
3.1. In het tussenvonnis heeft de rechtbank op een aantal punten al eindbeslissingen genomen. Een eindbeslissing is een uitdrukkelijke en zonder voorbehoud gegeven beslissing omtrent enig geschilpunt tussen partijen. De eindbeslissingen in voormeld tussenvonnis zijn onder meer antwoorden op de volgende vragen:
-
of CPN en Pentagon op de data van de OM-beslagen in verzuim verkeerden,
[1] -
of [gedaagde in conv] ten opzichte van hen in schuldeisersverzuim is komen te verkeren (op het moment van de OM-beslagen of op enig moment daarna),
[2] -
of [gedaagde in conv] jegens CPN en/of Pentagon afstand heeft gedaan van de in overeenkomsten van geldlening bedongen boetes en boeterentes
[3] en -
of de door [gedaagde in conv] (primair) voorgestane alternatieve imputatiewijze met betrekking tot de door CPN gedane betalingen moet worden gevolgd.
[4]
Een deel van deze eindbeslissingen is relevant voor zowel de beoordeling in conventie als de beoordeling in reconventie. Ook heeft de rechtbank met betrekking tot een aantal vorderingen (in conventie en in reconventie) al beslist dat deze zullen worden toe- of afgewezen.
3.2. De voornaamste vraag waarop in het tussenvonnis nog niet kon worden beslist, zag op de hoogte van het bedrag dat [gedaagde in conv] van CPN en Pentagon kan vorderen, uitgaande van de reeds gegeven bindende eindbeslissingen. Hiervoor is een nadere mondelinge behandeling bevolen. Daarover is in rov. 4.28 van het tussenvonnis uitdrukkelijk bepaald dat deze niet was bedoeld om de in het tussenvonnis reeds genomen bindende eindbeslissingen (opnieuw) ter discussie te stellen of het partijdebat over die onderwerpen opnieuw te voeren. Aan deze expliciete instructie van de rechtbank hebben CPN c.s. geen gevolg gegeven. Ook na gedeeltelijke weigering van de akte nadere producties/eiswijziging van CPN c.s. van 3 december 2024 voor zover hierin toch de bindende eindbeslissingen ter discussie werden gesteld, zijn CPN c.s. ook tijdens en na de nadere mondelinge behandeling steeds (schriftelijk en mondeling) blijven proberen de reeds genomen eindbeslissingen ter discussie te stellen. CPN c.s. hebben dat bovendien gedaan op een wijze die het voor de rechtbank moeilijk maakt om een scheiding aan te brengen tussen de argumenten die gaan over punten waarop reeds was beslist (en die dus buiten de orde waren) en stellingen en argumenten die zien op de nog openstaande geschilpunten.
3.3. Voor zover hetgeen door CPN c.s. sinds het tussenvonnis (deels in strijd met de uitdrukkelijke instructies van de rechtbank en met de goede procesorde) is aangevoerd, moet worden opgevat als een verzoek tot het terugkomen op reeds genomen eindbeslissingen, ziet de rechtbank hiertoe geen aanleiding. Wat CPN c.s. aanvoert zijn grotendeels herhalingen van reeds eerder ingenomen stellingen en daaruit volgt niet dat de genomen eindbeslissingen berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de bevoegdheid tot heroverweging van die eindbeslissingen.
in conventie verder
De vorderingen I en II worden afgewezen
3.4. In het tussenvonnis is al beslist dat de vorderingen I en II in conventie zullen worden afgewezen.
Vordering III (eisvermeerdering) wordt eveneens afgewezen
3.5. De rechtbank begrijpt, mede naar aanleiding van de antwoorden van CPN c.s. op vragen van de rechter tijdens de nadere mondelinge behandeling, dat zij met de eis in conventie onder III hebben bedoeld te vorderen dat de rechtbank [gedaagde in conv] op straffe van verbeurte van een dwangsom zal verbieden over te gaan tot executie onder de hypotheekakte van 29 oktober 2015 (executieverbod). [gedaagde in conv] heeft hiertegen op de nadere mondelinge behandeling en bij haar akte van 15 januari 2025 gemotiveerd verweer gevoerd.
3.6. De rechtbank overweegt als volgt. In beginsel komt aan een schuldeiser als hypotheekhouder het recht op parate executie toe (artikel 3:268 lid 1 BW). In het tussenvonnis is met betrekking tot vordering IV van [gedaagde in conv] in reconventie echter overwogen dat [gedaagde in conv] als hypotheekhouder onvoldoende heeft onderbouwd dat zij op dit moment voldoende belang heeft bij executoriale verkoop van de verhypothekeerde onroerende zaken. Haar vordering tot het - op voorhand en zonder beperking - verklaren voor recht dat zij tot executoriale verkoop bevoegd is, kan niet worden toegewezen. Dit is voor CPN c.s. kennelijk aanleiding geweest om bij vermeerdering van eis een spiegelbeeldige vordering in te stellen strekkende tot een (volledig) executieverbod. Het enkele feit dat is geoordeeld dat [gedaagde in conv] op dit moment onvoldoende belang heeft bij executoriale verkoop, maakt niet dat een spiegelbeeldige vordering tot een executieverbod op voorhand en zonder beperking, zoals door CPN c.s. gevorderd, dan dus toewijsbaar is. Hetgeen door CPN c.s. ter onderbouwing van haar vordering is aangevoerd vormt geen grondslag voor een dergelijk algemeen en niet in tijd beperkt verbod tot executie. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.7. CPN c.s. hebben aan hun vordering in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat [gedaagde in conv] heeft aangegeven dat een eventueel verzuim eerst zal worden gemeld en dat [gedaagde in conv] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is geweest van een verzuim waarover het eisers heeft geïnformeerd.
3.8. Verder hebben CPN c.s. als grond voor het gevraagde executieverbod nog aangevoerd dat de verhypothekeerde zaken in een executieveiling een lagere opbrengst zullen genereren dan bij een onderhandse verkoop en dat zij zich niet lenen voor executie omdat zij moeten worden verkocht aan een heel specifieke doelgroep. Ook hierin ziet de rechtbank geen gronden om de (spiegelbeeldige) vordering van CPN c.s. toe te wijzen. Dat de onroerende zaken in een executieverkoop doorgaans minder zullen opbrengen dan bij een onderhandse verkoop buiten het kader van een executietraject moge zo zijn, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank op zich nog geen grond om een schuldeiser, in dit geval [gedaagde in conv] , op voorhand voor onbepaalde tijd haar uit de wet voortvloeiende bevoegdheid tot executie onder het hypotheekrecht te ontzeggen. Zoals hiervoor is overwogen zal in geval van executieverkoop op dat moment zo nodig in een executiegeschil naar de alsdan geldende omstandigheden moeten worden beoordeeld. Reeds daarom is toestemming voor executieverkoop (vordering IV [gedaagde in conv] ) op voorhand dan, wel een executieverbod (vordering III CPN c.s.) niet toewijsbaar. Daarbij overweegt de rechtbank dat CPN c.s. onvoldoende heeft toegelicht dat de verhypothekeerde onroerende zaken moeten worden verkocht aan een bijzondere doelgroep. Zij heeft in dat verband slechts genoemd dat het vakantiepark in Schijndel zou moeten worden verkocht aan de gemeente Meijerland, maar heeft niet uitgelegd waarom dit zo zou zijn. Belangrijker nog is dat CPN c.s. niet duidelijk heeft gemaakt waarom de eventuele bijzondere doelgroep van (potentiële) kopers niet zou kunnen deelnemen aan een eventueel executoriaal verkoopproces en waarom bij dat proces met eventuele (al dan niet publiekrechtelijke) beperkingen van de kring van potentiële kopers geen rekening zou kunnen worden gehouden.
3.9. Ten slotte heeft CPN c.s. als grond voor het gevraagde executieverbod nog aangevoerd dat de positie van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) als beslaglegger op de vorderingen van [gedaagde in conv] op CPN en Pentagon door executoriale verkoop van de verhypothekeerde zaken zou worden uitgehold. De rechtbank ziet niet in waarom dit een executieverbod zou rechtvaardigen. [gedaagde in conv] heeft enerzijds in rechte bevestigd dat de opbrengst van een eventuele executieverkoop moet en zal worden gedeponeerd onder het OM zoals inmiddels ook met eerdere verkoopopbrengsten van verhypothekeerde onroerende zaken is gebeurd, en anderzijds valt in algemene zin niet in te zien waarom het OM als beslaglegger op de vorderingen van [gedaagde in conv] enig recht zou kunnen doen gelden op een bepaalde wijze van te gelde maken van de onroerende zaken. Mocht in een concreet geval de positie van het OM toch in het gedrang komen, dan zal dat eventueel in dat concrete geval (door het OM) aan de rechter kunnen worden voorgelegd.
Ontvankelijkheid eisers 2 t/m 4, 6 en 8
3.10. Omdat alle vorderingen in conventie worden afgewezen, kan in het midden blijven of eisers 2 t/m 4, 6 en 8 in conventie ontvankelijk zijn in hun vorderingen, hetgeen door [gedaagde in conv] is betwist.
in reconventie verder
3.11. Mede tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, en dat voor zover relevant eveneens geldt in reconventie, oordeelt de rechtbank in reconventie nader als volgt.
Vordering I wordt (gedeeltelijk) toegewezen
3.12. In het tussenvonnis is beslist dat de door [gedaagde in conv] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, in zoverre dat voor recht wordt verklaard dat CPN en Pentagon ook over de periode na de OM-beslagen de overeengekomen rente en boete over de hoofdsommen, althans over het restant van de hoofdsom(men), verschuldigd zijn aan [gedaagde in conv] tot het moment van algehele terugbetaling.
3.13. Na het tussenvonnis heeft CPN c.s. zich beroepen op matiging van de (boete)rente. Daarmee verzoekt CPN de rechtbank, anders dan door [gedaagde in conv] is gesteld, niet om terug te komen op een reeds genomen bindende eindbeslissing. De hiervoor geformuleerde verklaring voor recht heeft, in de uitleg die de rechter aan het petitum van [gedaagde in conv] heeft gegeven en zoals ook tijdens de nadere mondelinge behandeling met partijen is besproken, alleen betrekking op de verschuldigdheid van de rente en boete(s) als zodanig. Het heeft dus geen betrekking op de hoogte van het bedrag van de verschuldigde boete, en dus ook niet op het al dan niet bestaan van een grond voor matiging daarvan. Het beroep op matiging zal hierna dus nog worden beoordeeld.
Vorderingen II en III: vaststelling geldvorderingen op CPN en Pentagon
3.14. De vorderingen II en III hebben tot doel dat de rechtbank de bedragen vaststelt die CPN respectievelijk Pentagon verschuldigd zijn aan [gedaagde in conv] , berekend tot en met 31 oktober 2023 respectievelijk 15 november 2024. Alvorens in te gaan op de bedragen van de vorderingen en de berekening daarvan, zal de rechtbank hieronder eerst de nodige beslissingen nemen over (a) de verschuldigdheid van rente-op-rente (hetgeen relevant is voor beide vorderingen) en over (b) de wijze van imputatie van verrichte aflossingsbetalingen (relevant voor de vordering II op CPN).
3.15. Daarnaast zal de rechtbank nog kort ingaan op twee argumenten van CPN c.s. die zien op (c) de vereisten voor het verschuldigd zijn van boete(rente)n, en (d) een (niet) vereiste voorafgaande ingebrekestelling en/of “notification of default”.
(a) [gedaagde in conv] heeft geen afstand gedaan van rente op rente
3.16. In het tussenvonnis is al beslist dat [gedaagde in conv] naast rente ook aanspraak kan maken op de overeengekomen boeterentes en boetes, aangezien CPN c.s. hun stelling dat [gedaagde in conv] daarvan afstand heeft gedaan onvoldoende hebben onderbouwd.
3.17. Bij de verdere beoordeling zal dus tot uitgangspunt worden genomen dat [gedaagde in conv] geen afstand heeft gedaan van de op grond van de geldleningsovereenkomsten verschuldigde rente op rente, boeterente en boetes.
(b) [gedaagde in conv] blijft gehouden aan de tussen partijen gebruikelijke imputatiewijze
3.18. Voor het vaststellen van het bedrag van de vordering van [gedaagde in conv] op CPN is mede van belang op welke wijze de betalingen die CPN reeds aan [gedaagde in conv] heeft gedaan moeten worden toegerekend aan de verschillende elementen van de vordering van [gedaagde in conv] (hoofdsom, opeisbare rente, boete en kosten). De rechtbank zal hierna daarom eerst nader ingaan op de imputatiewijze met betrekking tot die betalingen.
3.19. In het tussenvonnis is al beslist dat bij de verdere beoordeling niet de primair door [gedaagde in conv] voorgestane alternatieve imputatiewijze tot uitgangspunt zal worden genomen.
3.20. Naar aanleiding van het tussenvonnis heeft [gedaagde in conv] haar standpunt inzake de wettelijke versus de in haar correspondentie met CPN gevolgde imputatiewijze, en de consequenties van die beide imputatiewijzen voor de hoogte van de resterende vordering op CPN en de verhaalbaarheid daarvan, verduidelijkt en nader onderbouwd.
3.21. CPN c.s. hebben hiertegenover gesteld
3.22. Bij de beoordeling van het verzoek van [gedaagde in conv] om bij de vaststelling van haar vordering uit te gaan van de wettelijke imputatiewijze neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat artikel 6:44 lid 1 BW met de daarin neergelegde imputatieregels slechts beoogt een regeling te geven voor het geval dat bij de betaling betrokken partijen zelf geen bestemming voor de betaalde geldsom aanwijzen.
3.23. In dit geval hebben partijen kennelijk, wat betreft de betalingen die zijn verricht naar aanleiding van de verkopen van verhypothekeerde onroerende zaken, wél een bestemming voor de betaling aangewezen. Namelijk een aflossing op de van [gedaagde in conv] geleende hoofdsom. [gedaagde in conv] heeft immers in haar correspondentie met CPN de betreffende betalingen steeds aangemerkt als betalingen op de hoofdsom. Zo heeft de advocaat van [gedaagde in conv] bijvoorbeeld bij brief van 30 september 2016
3.24. De rechtbank volgt CPN c.s. daarin niet. Dat een toerekening van die betalingen in overeenstemming met de wettelijke imputatieregels voor [gedaagde in conv] (mogelijk) gunstiger zou zijn met het oog op de verhaalbaarheid van haar vordering onder de gevestigde zekerheden, is daartoe onvoldoende, ook bezien in het licht van het langdurige verzuim van CPN en de meerdere niet nagekomen toezeggingen tot betaling. Dat geldt temeer omdat CPN volgens de eigen stellingen van [gedaagde in conv] al in verzuim verkeerde op het moment dat de aanwijzingen plaatsvonden. Bovendien gaat [gedaagde in conv] er in haar redenering aan voorbij dat het door haar bepleite terugdraaien van de aanwijzing van de betalingen niet alleen (mogelijk) gevolgen heeft voor de verhaalbaarheid van haar vordering, maar (zeker) ook voor de hoogte van de totale nog openstaande schuld van CPN. Dat laatste is een gevolg waarmee CPN redelijkerwijs geen rekening hoefde te houden, gelet op de wijze waarop tussen haar en [gedaagde in conv] over die aanwijzing is gecommuniceerd (waarbij ten aanzien van de toerekening kennelijk geen voorwaarden zijn gesteld en geen voorbehoud is gemaakt). De door [gedaagde in conv] bepleite wijze van toerekenen is in dit geval dus niet redelijk, laat staan dat vasthouden aan de tussen partijen gebruikelijke toerekening evident onredelijk is.
3.25. Voor zover [gedaagde in conv] heeft bedoeld haar standpunt te handhaven dat zij heeft gedwaald bij de aanwijzing van de betalingen als afbetaling op de hoofdsom, gaat de rechtbank daaraan voorbij om de ook in het tussenvonnis al genoemde reden
3.26. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank bij de vaststelling van de vordering van [gedaagde in conv] op CPN c.s. ervan uit zal gaan dat de betalingen die door CPN zijn gedaan in verband met de verkoop van verhypothekeerde onroerende zaken en die (aanvankelijk) zijn toegerekend als afbetalingen op de geleende hoofdsom, in mindering (blijven) strekken op de hoofdsom en dat met betrekking tot die betalingen dus niet de wettelijke imputatieregeling zal worden gevolgd.
(c) Vereisten boete(rente): artikel 6:92 BW staat niet in de weg aan verschuldigdheid boete(rente)
3.27. CPN c.s. hebben aangevoerd
3.28. Nog daargelaten of partijen beoogd hebben de toepasselijkheid van artikel 6:92 BW in algemene zin uit te sluiten, wordt het verweer van CPN c.s. verworpen. Hoewel het wettelijke uitgangspunt is dat een schuldeiser niet zowel de nakoming van een primaire verbintenis als nakoming van een boetebeding kan vorderen, gaat die regel niet op indien, zoals in dit geval, de boete (mede) is gesteld op de vertraagde nakoming van een betalingsverplichting. De primaire verbintenis (op niet nakoming waarvan zowel de eenmalige boete als de boeterente is gesteld) is in dit geval de tijdige betaling, want de eenmalige boete is verschuldigd wegens “postponement of repayments”
(d) Aanmaning of andere voorafgaande verklaring niet vereist
3.29. Bij akte nadere producties/eiswijzigingheeft CPN c.s. zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [gedaagde in conv] ten aanzien van de boete(rente) moeten worden afgewezen omdat de verschuldigdheid daarvan niet uitdrukkelijk schriftelijk is aangezegd. Hierdoor hebben de boetes hun functie als prikkel tot nakoming niet kunnen vervullen.
3.30. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Bij een boetebeding wegens overschrijding van een betaaltermijn, zoals in dit geval, is een ingebrekestelling in beginsel overbodig omdat mag worden aangenomen dat partijen de betaaltermijnen waaraan de boete is verbonden als fataal hebben bedoeld (artikelen 6:74 BW en 6:81 BW). Daar komt bij dat niet is gebleken dat partijen in de geldleningsovereenkomsten van dit uitgangspunt zijn afgeweken. Zoals [gedaagde in conv] terecht heeft opgemerkt legt artikel 9.2. van die overeenkomsten de verplichting om een “Event of Default” schriftelijk te melden, niet op aan haar als schuldeiser maar aan CPN en Pentagon als schuldenaren. Bovendien heeft artikel 9.3. betrekking op de situatie waarin [gedaagde in conv] tijdens de looptijd van de overeenkomsten wenst dat de lening en alle overigens verschuldigde bedragen, zoals rente, onmiddellijk betaalbaar en opeisbaar zijn geworden. De tekst van artikel 9.3. luidt voor zover relevant namelijk als volgt: “The Lender may at any time after the happening of an Event of Default […], unless and until that Event of Default and any others shall have been fully remedied to the satisfaction of the Lender, by notice in writing to the Borrower declare that the Loan and all interest and other sums payable hereunder have become immediately due and payable, whereupon the same shall become immediately due and payable.”
Een situatie als bedoeld in dit artikel doet zich hier niet voor aangezien de looptijd van de overeenkomsten en de termijnen voor terugbetaling van de hoofdsom al zijn verstreken.
Bovendien heeft [gedaagde in conv] erop gewezen dat in het gespreksverslag van 4 april 2017
3.31. Vervolgens is de vraag hoe de vorderingen van [gedaagde in conv] op CPN en Pentagon berekend moeten worden, rekening houdend met de beslissingen onder (a) tot en met (d).
Berekening van de vorderingen op CPN en Pentagon
3.32. [gedaagde in conv] heeft naar aanleiding van het tussenvonnis nieuwe, door [naam 1] van [bedrijf] gemaakte berekeningen van haar vorderingen overgelegd,
3.33. De rechtbank zal bij het vaststellen van de vorderingen deze berekeningen van [gedaagde in conv] tot uitgangspunt nemen. CPN c.s. hebben weliswaar op een aantal punten kritiek geuit op de door [gedaagde in conv] overgelegde berekeningen, waarop door [gedaagde in conv] is gereageerd en waarop de rechtbank hierna zal ingaan, maar CPN c.s. hebben tegenover de gedetailleerde en uitgebreid toegelichte (excel)berekeningen van [gedaagde in conv] , geen eigen berekening van de vorderingen van [gedaagde in conv] gesteld waarin de verschuldigdheid van rente op rente, boeterente en eenmalige boete zijn meegenomen. Zij hebben voor elk van de vorderingen (CPN en Pentagon) slechts een summier overzicht van de vorderingen overgelegd,
(i) Berekening van de vordering van [gedaagde in conv] op CPN
3.34. De vordering van [gedaagde in conv] op CPN, berekend tot en met 31 oktober 2023 zoals gevorderd, bedraagt volgens berekening I in totaal (€ 1.859.028,00 aan (boete)rentes + € 320.000,00 aan eenmalige boete =) € 2.179.028,00.
3.35. Volgens CPN c.s. heeft [gedaagde in conv] in de berekening van dat bedrag een door hen verrichte aflossing niet meegenomen, namelijk een betaling in april of mei 2017 van
€ 165.000,00 in verband met de verkoop van de verhypothekeerde onroerende zaak aangeduid als “ [adres] ”.
3.36. CPN c.s. stellen verder dat in een in artikel 5.2. van de VSO genoemde verrekening van een bedrag van € 76.168,00 met een door CPN te betalen rentenota van € 112.500,00, niet terug te vinden is in de renteberekening van [gedaagde in conv] .
3.37. CPN stelt dat [gedaagde in conv] een fout heeft gemaakt in de berekening door daarin een betaling van CPN ten onrechte in mindering te brengen op de (boete)rente. Het gaat om de betaling van € 857.500,00 in mei 2021.
3.38. Overigens heeft CPN c.s. dezelfde klacht aangevoerd ten aanzien van een door CPN in februari 2024 betaald bedrag van € 200.000,00. Zij stellen dat dit bedrag uitsluitend in mindering is gebracht op de boeterente, terwijl eerdere betalingen in 2017 wel in mindering zijn gebracht op de hoofdsom. Daarmee is [gedaagde in conv] afgeweken van de wettelijke imputatiemethode, aldus CPN c.s. Aangezien vordering II. in reconventie uitsluitend strekt tot vaststelling van de vordering van [gedaagde in conv] op CPN c.s.. berekend tot en met 31 oktober 2023 doet dit verwijt voor de beoordeling van die vordering niet ter zake. Dit nog daargelaten dat het verwijt niet terecht is aangezien, uitgaande van de in de correspondentie tussen partijen gebruikelijke imputatiemethode, dit bedrag niet meer kon worden afgeboekt op de restant hoofdsom omdat de hoofdsom (op basis van die imputatiemethode) per 1 mei 2021 al volledig was afgelost.
3.39. CPN c.s. hebben ten slotte nog (overigens met betrekking tot beide vorderingen van [gedaagde in conv] ) gesteld dat [gedaagde in conv] de rente in haar berekeningen ten onrechte heeft teruggerekend naar een dagrente, waardoor de rente per maand wisselt, terwijl partijen een vaste kwartaalrente zijn overeengekomen. Daardoor ontstaan er geringe verschillen en is er ten onrechte boeterente in aanmerking genomen, aldus CPN c.s.
3.40. Aangezien geen van de door CPN c.s. aangevoerde verweren tegen de door [gedaagde in conv] overgelegde berekening van haar vordering op CPN doel treft, is de conclusie dat het uit die berekening volgende totaalbedrag van € 2.179.028,00 juist is.
(ii) Berekening van de vordering van [gedaagde in conv] op Pentagon
3.41. Tussen partijen is niet in geschil dat op de hoofdsom van de aan Pentagon verstrekte lening(en) van in totaal € 3.000.000,00 nog in het geheel niet is afgelost.
3.42. CPN c.s. stellen dat [gedaagde in conv] de rentebetalingen van Pentagon niet correct administratief hebben verwerkt (de rechtbank begrijpt: niet goed hebben verwerkt in de berekening). Uit een door hen als productie 41 overgelegd eigen overzicht van (gestelde) rentebetalingen volgt volgens hen dat door Pentagon in totaal € 256.250,00 aan rente is betaald doordat iedere maand een dubbel bedrag aan rente is voldaan van € 3.125,00. [gedaagde in conv] heeft ten onrechte geen rekening gehouden met deze dubbel betaalde bedragen nu zij uitgaat van € 131.250,00 aan betaalde rente, hetgeen volgens CPN c.s. 50% is van het totaalbedrag dat zij heeft betaald.
3.43. De rechtbank stelt vast dat in artikel 4.2. van de geldleningsovereenkomst tussen [gedaagde in conv] en Pentagon het volgende staat:
“The Interest for the First Loan Payment amount of € 1,500,000.- from the 1st day of June 2015 till 1st day of June 2016 in the amount of Euro 75,000.- will be first deducted from the First Loan payment amount of Euro 1,500,00.- and the Interest for the Second Loan payment amount of 1,500,00.- from the 1st day of August 2015 till 1st day of August 2015 in the amount of 75,000.- will be first deducted from the Second Loan Payment amount of Euro 1,500,000.-.”
In productie 41 van CPN c.s. getiteld “BANK BETALINGEN PENTAGON” staan achter de twee bedragen van € 75.000,00 met transactiedatum van respectievelijk 1 juni 2015 en
1 augustus 2015 (anders dan bij alle daarop volgende bedragen) geen rekeningnummers, geen naam van de tegenrekeninghouder en geen valutadatum. Bovendien staat er achter deze bedragen in de kolom Betaalwijze “Inhouding” en in de kolom Omschrijving “Inhouding Rente bij uitbetaling deel 1” respectievelijk “Inhouding Rente bij uitbetaling deel 2”. Hieruit volgt naar oordeel van de rechtbank dat er geen misverstand over kan bestaan (en bij CPN c.s. ook helemaal niet heeft bestaan) dat de twee door CPN c.s. genoemde bedragen van € 75.000,00 inhoudingen op voorhand van rente over het eerste jaar van de looptijd van de lening(en) betreffen, die reeds verdisconteerd zijn in het door [gedaagde in conv] aan Pentagon ter beschikking gestelde bedrag. Hoe CPN c.s. kunnen menen dat deze bedragen als afzonderlijke, daadwerkelijke rentebetalingen hadden moeten worden opgevoerd in de berekening van de vordering van [gedaagde in conv] begrijpt de rechtbank dan ook niet, temeer gelet op de toelichting van de berekening in productie 25 waarin de inhouding van deze bedragen, de relatie tot de verschuldigde hoofdsom en de gevolgen voor de renteberekening duidelijk zijn uiteengezet.
3.44. Het (ook) tegen de vordering op Pentagon aangevoerde verweer met betrekking tot de gestelde kwartaalrente wordt verworpen, om de hiervoor in rechtsoverweging 3.39. uiteengezette reden dat dit verweer van CPN c.s. zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen is in het licht van de geldleningsovereenkomsten en de VSO.
3.45. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het door [gedaagde in conv] berekende bedrag van haar vordering op Pentagon van € 10.689.098,00 juist is.
3.46. Vervolgens is de vraag of CPN en Pentagon voormelde bedragen aan [gedaagde in conv] moeten betalen of dat hun beroepen op matiging dan wel beperkende of aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van CPN c.s. slagen.
Het verzoek tot matiging van de boete(rente)s wordt afgewezen
3.47. CPN c.s. hebben, voor het eerst bij akte nadere producties/eiswijziging,
3.48. [gedaagde in conv] heeft op al deze punten verweren aangevoerd. Primair heeft zij zich echter op het standpunt gesteld dat het beroep op matiging in strijd is met de goede procesorde nu dit pas is gedaan bij akte van 2 (bedoeld zal zijn: 11) december 2024, nadat in het tussenvonnis is beslist dat [gedaagde in conv] aanspraak kan maken op de overeengekomen boeterentes en boetes, en dus te laat. Aan dit verweer van [gedaagde in conv] gaat de rechtbank voorbij. Het beroep op matiging is weliswaar laat in de procedure gedaan, maar niet zodanig laat dat het in strijd is met de goede procesorde. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het partijdebat zich tot en met de eerste mondelinge behandeling vooral heeft geconcentreerd op de vraag of [gedaagde in conv] in schuldeisersverzuim verkeerde. Zoals ook in het tussenvonnis is overwogen, was de hoogte van de door CPN en Pentagon verschuldigde bedragen nog niet voldoende aan de orde geweest. Daarbij is van belang dat na het beroep op matiging nog een nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden tijdens welke [gedaagde in conv] het bedrag van haar vorderingen nader heeft onderbouwd door het overleggen van nieuwe berekeningen. Ook is [gedaagde in conv] in de gelegenheid geweest om zowel mondeling als bij akte op het verzoek tot matiging te reageren.
3.49. Niettemin zal het verzoek tot matiging worden afgewezen, gelet op het volgende. De bevoegdheid van de rechter tot matiging van een overeengekomen boete is geregeld in artikel 6:94 lid 1 BW. De in die bepaling opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
3.50. De door CPN c.s. aangevoerde omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank, ook in samenhang bezien, niet leiden tot de conclusie dat onverkorte toepassing van de boetebedingen tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daartoe is het volgende van belang.
Dat de overeengekomen (reguliere) rente hoger is dan de wettelijke rente maakt niet dat de boetes tot een onaanvaardbare uitkomst leiden. Het betreft hier immers zakelijke leningen en zoals [gedaagde in conv] , onbetwist, ook al eerder in de procedure heeft opgemerkt, hebben CPN en Pentagon geld geleend van [gedaagde in conv] omdat zij geen financiering konden krijgen bij reguliere bankinstellingen. Dat een hogere reguliere rente dan de wettelijke rente wordt overeengekomen is in zo’n geval geenszins ongebruikelijk en maakt niet onaanvaardbaar dat daarnaast ook boetes zoals hier verbeurt zijn kunnen worden toegepast wanneer (terug)betalingsverplichtingen niet worden nagekomen.
Dat de verhoging van de door Pentagon verschuldigde rente van 5% naar 10% ook al een boetekarakter had, zoals CPN c.s. stellen, is door [gedaagde in conv] gemotiveerd betwist. Het lagere rentepercentage van 5% voor de lening van Pentagon was volgens haar aanvankelijk overeengekomen omdat de looptijd van deze geldleningsovereenkomst slechts een jaar zou zijn. Zij verwijst in dat verband naar het door CPN c.s. als productie 8 overgelegde besprekingsverslag van 4 april 2017, waaruit blijkt dat partijen deze verhoging van het rentepercentage nader zijn overeengekomen voor het geval Pentagon haar lening niet voor 30 juni 2017 geheel zou hebben afgelost en merkt op dat de rente daarmee gelijk getrokken werd met de rente die was overeengekomen met CPN. De rechtbank constateert dat in het gespreksverslag van 4 april 2017 staat dat “Indien de leningen van Pentagon niet tijdig voor 30 juni 2017 geheel worden afgelost, dan zal de reguliere rente vanaf dat moment worden verhoogd van 5% naar 10%. Op de boeterente wordt dan geen korting verleend.” Daaruit maakt de rechtbank op dat de renteverhoging naar 10% kennelijk nader tussen partijen is overeengekomen met het oog op een (mogelijke) latere aflossingsdatum en door hen werd beschouwd als een verhoging van de reguliere rente, die expliciet is onderscheiden van ”de boeterente”.
Waarom het (gestelde) feit dat de boeterente van 10% hoger is dan de waardestijging van onroerend goed in Amsterdam, zou maken dat de deze boeterente voor CPN en Pentagon een onevenredige last oplevert, ziet de rechtbank niet in. CPN c.s. hebben dit niet toegelicht. Voor zover zij bedoeld hebben zich op het standpunt te stellen dat onaanvaardbaar is dat zij meer aan boete zouden moeten betalen dan zij aan rendement kunnen halen uit de door hen met het geleende geld gefinancierde onroerende zaken, worden zij daarin niet gevolgd.
Die redenering gaat immers uit van de gedachte dat de boeterentes niet (zoals gebruikelijk) zijn bedoeld als prikkel tot nakoming en/of gefixeerde schadevergoeding maar (alleen) als mechanisme van winstafdracht door CPN en Pentagon, terwijl geen feiten zijn gesteld of gebleken waaruit blijkt dat dit ooit de bedoeling van partijen is geweest. Dit nog daargelaten dat [gedaagde in conv] (verwijzend naar de eigen stellingen van CPN c.s. in deze procedure) in reactie op dit verweer heeft aangevoerd dat de met het geleende geld aangeschafte vakantieparken een goed renderende exploitatie kennen naast de (substantiële) waardestijging.
Wat CPN c.s. bedoelen waar zij het hebben over “een dubbele boeterente” is de rechtbank niet duidelijk geworden. Voor zover zij daarmee doelen op de verschuldigdheid van boeterente naast de eenmalige boete, geldt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom de combinatie van deze boetes als zodanig tot een onevenredige last zou leiden. Dit temeer omdat dat van deze boetes de één kennelijk beoogt het niet behalen van de overeengekomen betaaldatum te sanctioneren en de ander het sanctioneren van het uitblijven van betaling in de periode daarna. Daarbij komt dat bij een zakelijke overeenkomst van geldlening als de onderhavige, tussen commerciële partijen en voor hoge bedragen, de functie van de boete als prikkel tot nakoming naar het oordeel van de rechtbank veel gewicht in de schaal legt, aangezien [gedaagde in conv] als schuldeiser niet veel andere middelen heeft om de nakoming daarvan te bewerkstelligen zonder terug te vallen op de parate executie van haar zekerheden. De terugbetaling van het geleende bedrag en de betaling van de daarover verschuldigde rente zijn bovendien de kernverplichtingen van CPN en Pentagon en juist die verplichtingen zijn zij, zoals [gedaagde in conv] terecht heeft aangevoerd, nu al vele jaren niet nagekomen, terwijl zij, zoals [gedaagde in conv] onbetwist heeft gesteld, intussen wel de vruchten plukken van de met het geleende geld gekochte vakantieparken in de vorm van exploitatie-inkomsten en waardestijgingen. De door CPN c.s. gemaakte vergelijking met de zaak die ten grondslag lag aan het arrest van de Hoge Raad in de zaak Turan/Easystaff
Het beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid wordt verworpen
3.51. CPN c.s. hebben, behalve op matiging, ook een beroep gedaan op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW).
Ook geen aanleiding voor toepassing beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid
3.52. Voor zover CPN c.s. hebben bedoeld te stellen dat de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen toepassing van de boetebedingen en daarmee een beroep te doen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW), kan dat ook niet slagen, omdat gelet op hetgeen hiervoor naar aanleiding van het beroep op matiging is overwogen de onverkorte toepassing van deze bedingen in de omstandigheden van deze zaak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
Conclusie: vaststelling van de vorderingen van [gedaagde in conv]
3.53. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen II en III van [gedaagde in conv] zullen worden toegewezen, in zoverre dat de door CPN respectievelijk Pentagon verschuldigde bedragen zullen vastgesteld op de hiervoor in rechtsoverweging 3.40 respectievelijk 3.45 genoemde bedragen.
3.54. Aan het door CPN c.s. herhaaldelijk gedane verzoek
Vordering IV (inzake vergoeding kosten [gedaagde in conv] ) wordt toegewezen
3.55. Met haar vordering onder IV beoogt [gedaagde in conv] dat de rechtbank het bedrag zal vaststellen dat CPN en Pentagon op grond van (artikel 11.2 van) de geldleningsovereenkomsten aan haar verschuldigd zijn in verband met door haar gemaakte kosten voor het beschermen van haar rechten, het (al dan niet in rechte) vorderen van betaling en het vestigen en te gelde maken van zekerheden. In het tussenvonnis is (met betrekking tot het oorspronkelijk door [gedaagde in conv] gevorderde bedrag) al overwogen en beslist dat de vordering zal worden toegewezen.
3.56. Na het tussenvonnis heeft [gedaagde in conv] haar eis ten aanzien van deze vordering vermeerderd, in verband met nadere kosten voor rechtsbijstand door haar advocaat (in en buiten rechte) en de nieuwe berekeningen van haar vorderingen die ze inmiddels heeft laten maken. Tegen de vermeerderde eis hebben CPN c.s., ook naar aanleiding van een vraag van de rechtbank tijdens de nadere mondelinge behandeling, geen verweer gevoerd, behalve tegen de kosten (twee facturen ten bedrage van in totaal € 980,00) die [gedaagde in conv] heeft gemaakt voor het laten berekenen van de vorderingen en de toelichting daarop door [naam 1] van [bedrijf] . Volgens CPN c.s. is het een keuze van [gedaagde in conv] geweest om [naam 1] daarvoor in te schakelen en had [gedaagde in conv] ook zelf een berekening kunnen maken.
3.57. Dit verweer van CPN c.s. wordt verworpen. Gelet op de complexiteit van de berekeningen en de noodzaak de rechtbank van een deugdelijke toelichting daarop te voorzien (hetgeen ook is gebeurd) acht de rechtbank het alleszins redelijk dat [gedaagde in conv] hiervoor een financieel deskundige heeft ingeschakeld, temeer nu de rechtbank al had laten weten met de eerder overgelegde berekeningen, van [gedaagde in conv] zelf, niet uit de voeten te kunnen. Dat deze kosten niet vallen binnen de door CPN en Pentagon aan [gedaagde in conv] te vergoeden “all expenses” als bedoeld in artikel 11.2 van de geldleningsovereenkomsten, is door CPN c.s. onvoldoende onderbouwd. Verder komen de kosten, gelet op het daarvoor verrichte werk, de rechtbank niet onredelijk hoog voor.
3.58. De rechtbank heeft zich ambtshalve nog de vraag gesteld of er gronden zijn om te oordelen dat onverkorte toepassing van het kostenbeding in de geldleningsovereenkomsten niet redelijk is (artikel 242 Rv), maar kan in de aan haar voorgelegde feiten dergelijke gronden niet ontwaren.
3.59. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Dit heeft overigens wel gevolgen voor de proceskostenveroordeling in conventie en in reconventie, zoals hierna zal worden overwogen.
Vordering V (verklaring voor recht inzake executie) wordt afgewezen
3.60. In het tussenvonnis is al overwogen en beslist dat de door [gedaagde in conv] gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot de bevoegdheid tot het executeren van de verhypothekeerde onroerende zaken zal worden afgewezen. De rechtbank blijft bij die beslissing.
De proceskosten in conventie en in reconventie
3.61. CPN c.s. zijn zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Geen van partijen heeft zich er echter over uitgelaten hoe de door [gedaagde in conv] (in conventie en in reconventie) gevorderde proceskostenveroordeling zich verhoudt tot de in reconventie onder IV gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot de contractueel overeengekomen kostenvergoeding. Duidelijk is wel dat er wat betreft het salaris van de advocaat een overlap bestaat met de kosten die in het kader van een reguliere proceskostenveroordeling zouden kunnen worden toegewezen. Immers, de onder IV in reconventie gevorderde verklaring voor recht strekt er onder meer toe dat de volledige advocaatkosten van [gedaagde in conv] (berekend tot en met een bepaalde datum) door CPN en Pentagon verschuldigd zijn aan [gedaagde in conv] .
3.62. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van [gedaagde in conv] gelegen om inzichtelijk te maken voor welke verrichtingen in deze procedure het salaris advocaat reeds is begrepen in vordering IV in reconventie en voor welk deel dit nog zou moeten worden toegekend in de vorm van een reguliere proceskostenveroordeling. Nu [gedaagde in conv] dit heeft nagelaten, en kennelijk bewust nog geen voor ten uitvoer vatbare veroordeling van CPN c.s. vordert tot betaling van de in vordering IV in reconventie opgevoerde volledige advocaatkosten maar slechts een verklaring voor recht, wordt het ervoor gehouden dat [gedaagde in conv] heeft bedoeld wat betreft de reguliere proceskostenveroordeling niet het salaris voor haar advocaat te vorderen, met uitzondering van de nakosten die evident niet in vordering IV in reconventie zijn begrepen. Voor zover [gedaagde in conv] met haar verzoek om CPN c.s. in haar proceskosten te veroordelen wel heeft bedoeld het salaris van haar advocaat te vorderen, wordt dit afgewezen nu dit salaris wordt geacht te zijn inbegrepen in de toegewezen vordering IV. Dit leidt tot de onderstaande proceskostenveroordeling.
in conventie
3.63. CPN c.s. zijn in conventie in het ongelijk gesteld, zodat zij de proceskosten moeten betalen. Wat betreft de advocaatkosten betreft dat als hiervoor overwogen alleen de nakosten. Daarnaast heeft [gedaagde in conv] in conventie recht op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht. De kosten worden aan de zijde van [gedaagde in conv] daarom begroot op:
3.64. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.65. De proceskostenveroordeling in conventie wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
in reconventie
3.66. CPN c.s. zijn in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld, zodat zij de proceskosten moeten betalen. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 3.62. is overwogen worden de proceskosten van [gedaagde in conv] in reconventie begroot op de nakosten van € 139,00 (plus verhoging zoals vermeld in de beslissing).
3.67. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.68. Ook deze proceskostenveroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad?
3.69. CPN c.s. hebben, op de hiervoor onder 3.7. tot en met 3.9. besproken gronden, tevens verzocht om het eindvonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank daarover op de nadere mondelinge behandeling is niet duidelijk geworden of dit verzoek (mede) betrekking heeft op het vonnis in conventie, zodat de rechtbank er van uitgaat dat dat het geval is. De rechtbank ziet, voor zover het vonnis in conventie en in reconventie voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen bevat (hetgeen alleen geldt voor de (reguliere) proceskostenveroordeling), geen aanleiding om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4 De beslissing
De rechtbank
in conventie
4.1. wijst de vorderingen van CPN c.s. af,
4.2. veroordeelt CPN c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 815,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
4.3. verklaart voor recht dat CPN en Pentagon ook over de periode na de OM-beslagen de overeengekomen rente en boete over de hoofdsommen, althans over het restant van de hoofdsom(men), verschuldigd zijn aan [gedaagde in conv] tot het moment van algehele terugbetaling,
4.4. verklaart voor recht dat CPN een bedrag van € 2.179.028,00 (berekend tot en met 31 oktober 2023) verschuldigd is aan [gedaagde in conv] ,
4.5. verklaart voor recht dat Pentagon een bedrag van € 10.689.098,00 (berekend tot en met 15 november 2024) verschuldigd is aan [gedaagde in conv] ,
4.6. verklaart voor recht dat CPN en Pentagon, naast ieder voor zich de hiervoor onder 4.4. respectievelijk 4.5 genoemde bedragen, hoofdelijk een bedrag van € 119.332,76, verschuldigd zijn aan [gedaagde in conv] ,
4.7. veroordeelt CPN c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 139,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
4.8. veroordeelt CPN c.s. hoofdelijk tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als CPN c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.9. veroordeelt CPN c.s. hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.10. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
4.11. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.
Tussenvonnis, rov. 4.12.
Tussenvonnis, rov. 4.21.
Tussenvonnis, rov. 4.12.
Tussenvonnis, rov. 4.33.
Zie onder meer HR 25-04-2008, ECLI:NL:PHR:2008:BC2800.
Zie rov. 4.21. en 4.24 van het tussenvonnis.
Akte nadere producties/eiswijziging van CPN c.s., randnr. 32.
Tussenvonnis, rov. 4.21.
Tussenvonnis, rov. 4.12.
Akte nadere producties/eiswijziging van CPN c.s., randnrs. 4-5 en 9
Productie 11 bij dagvaarding, geciteerd in rov. 2.19. van het tussenvonnis.
Tussenvonnis, rov. 4.33.
Bij akte houdende uitlating, tevens akte overlegging producties van [gedaagde in conv]
Productie 23 bij bovengenoemde akte.
Productie 25 bij bovengenoemde akte.
Akte uitlating, tevens akte overlegging producties, randnr. 6 e.v.
Akte eisers – productie 23 en 24 van gedaagde van 15 januari 2025, randnr. 7+8.
HR 19-04-2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5542.
Productie 8 bij dagvaarding.
Blijkens de gegevens in het dossier en de door [gedaagde in conv] als productie 23 overgelegde berekening van haar vordering betreft dit een op 23 september 2016 door CPN betaald bedrag van € 899.875,00 in verband met de verkoop van het verhypothekeerde recreatiepark in Sinderen, waarvoor partijen in de VSO een “royementsbedrag” van € 880.000,00 zijn overeengekomen.
Bijvoorbeeld in randnrs. 47 en 48 van de conclusie van antwoord.
Zie rov. 4.32. van het tussenvonnis.
Akte nadere producties/eiswijziging, randnr. 19.
Akte uitlating, tevens akte overlegging productie van 15 januari 2025, randnr. 14 e.v.
Artikel 5.4. van de geldleningsovereenkomsten.
Artikel 6.5. van de geldleningsovereenkomsten.
Akte nadere producties/eiswijziging randnr. 20 e.v.
Akte uitlating, tevens akte overlegging productie van [gedaagde in conv] van 15 januari 2025, randnrs.18 e.v. en antwoordakte [gedaagde in conv] van 29 januari 2025, randnrs. 45-46.
Productie 8 bij dagvaarding, onderdeel 7
Producties 23 en 24 bij akte houdende uitlating, tevens akte houdende overlegging producties
Productie 25 bij akte houdende uitlating, tevens akte houdende overlegging producties
Productie 43 van CPN c.s.
Akte nadere producties/eiswijziging van CPN c.s. van 11 december 2024, randnr. 14.
Akte eisers – productie 23 en 24 van gedaagde van CPN c.s., randnr. 10.
Antwoordakte [gedaagde in conv] van 29 januari 2025, randnr. 21 e.v.
Toelichting bij de berekening van de vordering, productie 25 van [gedaagde in conv] , randnr. 4.
Productie 23 van [gedaagde in conv] .
Akte eisers – productie 23 en 24 van gedaagde van CPN c.s., randnr. 8.
Antwoordakte [gedaagde in conv] van 29 januari 2025, randnr. 13.
Akte eisers – productie 23 en 24 van gedaagde van CPN c.s., randnr. 12.
Antwoordakte [gedaagde in conv] van 29 januari 2025, randnr. 29 e.v.
Zie bijvoorbeeld randnr. 11 dagvaarding, waar CPN c.s. dit zelf stellen.
Productie 24 van [gedaagde in conv] .
Akte eisers – productie 23 en 24 van gedaagde van CPN c.s., randnr. 9. De bedragen zijn als genoemd door CPN c.s.
Antwoordakte [gedaagde in conv] van 29 januari 2025, randnr. 16 e.v.
Productie 25 van [gedaagde in conv] .
Productie 25 van [gedaagde in conv] , randnr. 34.
Akte nadere producties/eiswijziging van CPN c.s. van 11 december 2024, randnr. 22 e.v.
HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638, 262 Intrahof/Bart Smit.
HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:207.
Akte nadere producties/eiswijziging van CPN c.s. van 11 december 2024, randnr. 22.
Zie Akte nadere producties/eiswijziging van 11 december 2024, randnr. 34 en Akte eisers – productie 23 en 24 van gedaagde van 15 januari 2025, randnr. 15.
Rov. 4.36 van het tussenvonnis. In de tweede zin van die rechtsoverweging staat overigens een verschrijving. Daar waar staat “[…] dat dat verweer niet wordt verworpen.” moet dit gelezen worden als “[…] dat dat verweer wordt verworpen.”