ECLI:NL:RBDHA:2025:17204 - Rechtbank past verruimd roekeloosheidsbegrip toe bij ernstig verkeersdelict - 17 september 2025
Uitspraak
Essentie
De Rechtbank Den Haag oordeelt dat roekeloosheid in de zin van artikel 6 WVW is bewezen. De rechtbank toetst het gedrag van de verdachte, die meerdere verkeersregels schond, aan de criteria van artikel 5a WVW en concludeert op basis daarvan tot de zwaarste vorm van schuld.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/363467-24
Datum uitspraak: 17 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte], geboren op [geboortedatum 1] 2002 te [geboorteplaats] , BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 3 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. G. Vermaak naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 9 mei 2024 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de A20, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
-
met een te hoge snelheid, te weten een snelheid van ongeveer 151 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum heeft gereden en/of ten aanzien van de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid heeft gereden, en/of
-
door het gebruik van haar telefoon was afgeleid, en/of
-
te dicht op haar voorganger is gaan rijden, en/of
-
( vervolgens om een botsing te voorkomen) een heftige stuurbeweging naar links heeft gemaakt, en/of
-
( daardoor) de linker vangrail heeft geschampt, en/of
-
( vervolgens) een heftige stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt, en/of
-
de macht over het stuur is verloren, en/of
-
( daardoor) in botsing is gekomen met de (rechter) vangrail,
waardoor een ander (genaamd [naam 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- twee botbreuken in het schaambeen
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl zij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 9 mei 2024 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A20, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden doordat de verdachte
-
met een te hoge snelheid, te weten een snelheid van ongeveer 151 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum heeft gereden en/of ten aanzien van de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid heeft gereden, en/of
-
door het gebruik van haar telefoon was afgeleid, en/of
-
te dicht op haar voorganger is gaan rijden, en/of
-
( vervolgens om een botsing te voorkomen) een heftige stuurbeweging naar links heeft gemaakt, en/of
-
( daardoor) de linker vangrail heeft geschampt, en/of
-
( vervolgens) een heftige stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt, en/of
-
de macht over het stuur is verloren, en/of
-
( daardoor) in botsing is gekomen met de (rechter) vangrail,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 9 mei 2024 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A20,
-
met een te hoge snelheid, te weten een snelheid van ongeveer 151 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum heeft gereden en/of ten aanzien van de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid heeft gereden, en/of
-
door het gebruik van haar telefoon was afgeleid, en/of
-
te dicht op haar voorganger is gaan rijden, en/of
-
( vervolgens om een botsing te voorkomen) een heftige stuurbeweging naar links heeft gemaakt, en/of
-
( daardoor) de linker vangrail heeft geschampt, en/of
-
( vervolgens) een heftige stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt, en/of
-
de macht over het stuur is verloren, en/of
-
( daardoor) in botsing is gekomen met de (rechter) vangrail,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
zij op of omstreeks 9 mei 2024 te Maasland, gemeente Midden-Delfland als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in haar bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,34 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan haar voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop zij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop zij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop haar voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven;
3 De bewijsbeslissing
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van roekeloos handelen, maar hooguit van aanmerkelijke schuld. De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3. Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024193514, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (deels doorgenummerd pagina 1 t/m 86, deels ongenummerd).
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien van de feiten 1 primair en 2:
- De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 september 2025, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, vraagt mij te reageren op de verdenking. Ik weet dat ik een telefoon in mijn handen had en op mijn telefoon zat. Ik keek naar mijn telefoon. Ik was afgeleid. Ik hoorde een schreeuw, keek naar voren en zag opeens een auto voor me.
U, voorzitter, zegt dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, terwijl ik onder invloed van alcohol zou zijn geweest. Klopt. Ik weet wat de consequenties van alcoholgebruik zijn. Ik heb onderweg nog één slokje Bacardi gedronken. Voor ik de auto instapte, had ik ook gedronken.
- Het proces-verbaal van rijden onder invloed, opgemaakt op 19 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 9-11): Wij, verbalisanten, verklaren het volgende:
Op 9 mei 2024 om 22:29 uur kregen wij kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de A20 ter hoogte van hectometerpaal 15.0 rechter rijbaan, Maasland, binnen de gemeente Midden-Delfland.
Bij controle bleek dat de bestuurder in het bezit was van een rijbewijs waarvan sedert de datum waarop aan haar voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en dat zij op die datum van afgifte de leeftijd van 18 jaar of ouder had bereikt.
Ik rook dat de adem van de bestuurder naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank riekte.
De verdachte gaf op te zijn genaamd: Achternaam: [verdachte]Voornamen: [verdachte]Geboren: [geboortedatum 1] 2002
Op 10 mei 2024 om 01:25 uur, heeft de arts, [naam 2] in aanwezigheid van mij, de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Ik heb de buisjes bloed in de voorgeschreven verpakking, gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, en overeenkomstig de Regeling alcohol drugs en geneesmiddelen in het verkeer, in de daartoe bestemde vriezer geplaatst, liggend op het grootste oppervlak. Tevens heb ik het opdrachtformulier Toxicologisch onderzoek voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker "Analyse" met het nummer [nummer] .
- Het geschrift, zijnde een rapport Alcohol en drugs in het verkeer van Eurofins Forensics met als datum 10 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 14-16):
Naam bloedgever: [verdachte]Geboortedatum: [geboortedatum 1] -2002
Te onderzoeken materiaal:
Resultaten onderzoek
Ten aanzien van feit 1 primair:
- Het proces-verbaal FO verkeer, opgemaakt op 14 oktober 2024, voor zover inhoudende (ongenummerd):
Op 9 mei 2024, omstreeks 22:29 uur, had op de Rijksweg A20 Re, ter hoogte van hectometerpaal 15,0, gelegen buiten de als zodanig aangegeven bebouwde kom van Maasland, in de gemeente Maasland, een verkeersongeval plaatsgevonden.
Op verzoek kwamen wij ter plaatse en stelden wij een onderzoek in naar de toedracht van het verkeersongeval.
Wij zagen het volgende:- de maximumsnelheid bedroeg ter plaatse 130 km/u als gevolg van artikel 21 onder a van het RVV 1990.
Op basis van mijn onderzoek heb ik vast kunnen stellen dat de bestuurder op het moment van verkeersongeval gebruikmaakte van de voor hem bestemde autogordel. Op basis van mijn onderzoek heb ik vast kunnen stellen dat de overige passagiers op het moment van het verkeersongeval geen gebruikmaakten van de voor hen bestemde autogordels.
Het verkeersongeval vond (mede) plaats omdat:- de bestuurder van de personenauto de controle over zijn voertuig verloor;Deze hypothese kon worden bevestigd.- de bestuurder van de personenauto de ter plaatse toegestane maximumsnelheid overschreed ten tijde van het verkeersongeval;Deze hypothese kon worden bevestigd.
- Het proces-verbaal FO verkeer, forensisch onderzoek Event Data Recorder (EDR) opgemaakt op 23 oktober 2024, voor zover inhoudende (ongenummerd):
Vraagstelling: De eventueel aanwezige EDR data veilig te stellen en te analyseren.
Conclusie/beantwoording:De airbagmodule van de betrokken Ford is door mij uitgelezen met behulp van de Crash Data Retrieval (Bosch CDR) diagnoseapparatuur.
De airbagmodule van de betrokken Ford is door mij uitgelezen met behulp van de Crash Data Retrieval (Bosch CDR) diagnoseapparatuur. Deze apparatuur is speciaal ontwikkeld om data van de crash uit de airbagunit te halen. De airbagunit is voorzien van een zogeheten Event Data Recorder oftewel EDR. Dit is een stukje aanwezig intern geheugen van de airbagmodule, waarop de airbagmodule continu meetgegevens aan het verzamelen is, zoals onder andere snelheid, maar overschrijft continu de meetgegevens. Bij een Event, hiermee wordt bedoeld dat de airbagmodule een bepaalde ingestelde triggerwaarde heeft overschreden, is de airbagmodule zo geprogrammeerd dat deze ongeveer 5 seconden data voorafgaand aan het Event opslaat.
5 seconde voor het trigger moment wordt er een snelheid van 150km/h geregistreerd.
- Het geschrift, zijnde een letselbeschrijving van [naam 1] , opgemaakt en ondertekend door forensisch arts [naam 3] op datum 7 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 80):
Naar aanleiding van uw aanvraag medische informatie zijn gegevens ontvangen van: Mevrouw [naam 1] , geboren [geboortedatum 2] 2002
Betrokkene werd op 09-05 2024 gezien op de afdeling spoedeisende hulp
Bij beeldvormend onderzoek middels een röntgenfoto werd het volgende letsel vastgesteld: • Twee botbreuken in het schaambeen rechts (ramus inferior en superior).Betrokkene werd aansluitend opgenomen tot 15-05-2024.
Bij controle na 6 weken werd er op de CT-scan van het bekken ook sprake te zijn van een breuk in het heiligbeen. Bij controle na zes weken was er nog geen sprake van volledig anatomisch herstel en was er ook nog een functionele beperking door de pijn.
Conclusie Botbreuken in het schaambeen en het heiligbeen, na zes weken nog niet genezen.
- Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , opgemaakt op 25 mei 2024 voor zover inhoudende (p. 58-59):
O: Je bent hier om als getuige gehoord te worden. Dit naar aanleiding van een verkeersongeval op autosnelweg A20 ter hoogte van hectometerpaal 15,0 rechts, te Maasland in de gemeente Midden-Delfland. De aanrijding was gebeurd op 9 mei 2024. V: Wat kan je over de aanrijding vertellen [naam 4] ? A: Ik zat in het midden achterin. Ik keek door het raam. Ik zag dat de auto voor haar langzamer reed dan zij deed. Toen keek ik naar haar en ik zag dat zij op haar telefoon zat en dat niet zag. Toen zei ik "Kijk uit". Ik zag dat zij keek en daarbij gelijk uitweek. Zij week uit naar links. Zo hard dat wij tegen de vangrail aankwamen en daarna stuurde zij weer naar rechts en wilde zij uitwijken. Volgens mij gaf zij daar gas bij waardoor wij aan de andere kant weer tegen de vangrail aankwamen. Het was een hele harde klap.
V: Met hoeveel personen zaten jullie in die auto? A: Met zijn zessen.
V: Wie reed er toen? A: [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de [verdachte]).
V: Je zei dat [verdachte] op haar telefoon zat en dat zij de auto die voor ons reed niet gezien had, wat deed zij precies met de telefoon? A: Als ik niks had gezegd dan was zij echt op die auto geklapt.
3.4. Bewijsoverwegingen feit 1 primair Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 9 mei 2024 heeft gereden in een personenauto, merk Ford, en dat omstreeks 22.30 uur een eenzijdig verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de A20 in Maasland. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte te hard heeft gereden, namelijk ongeveer 150 kilometer per uur waar 130 kilometer per uur was toegestaan. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat zij te veel alcohol heeft gedronken dan voor haar als beginnend bestuurder was toegestaan en dat zij tijdens het rijden door het gebruik van haar telefoon was afgeleid. Zij heeft daardoor de auto die voor haar reed te laat opgemerkt, heeft met een krachtige stuurbeweging naar links gestuurd en daarbij de linker vangrail geraakt. Vervolgens heeft de verdachte een krachtige stuurbeweging naar rechts gemaakt en de rechter vangrail geraakt, waarna het voertuig tot stilstand is gekomen.
[naam 1] – één van de passagiers in de auto van de verdachte – heeft als gevolg van het verkeersongeval twee botbreuken in het schaambeen en een breuk in het heiligbeen opgelopen. De rechtbank merkt dit letsel aan als zwaar lichamelijk letsel nu uit de medische informatie blijkt dat [naam 1] van 9 mei 2024 tot 15 mei 2024 in het ziekenhuis is opgenomen en de breuken na zes weken nog niet waren genezen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Aan haar schuld te wijten Om tot bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Doordat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden en was afgeleid door haar telefoon is zij te dicht op de auto die voor haar reed gaan rijden, als gevolg waarvan zij moest uitwijken en de linker- en rechtervangrail heeft geraakt. Aannemelijk is ook dat het alcoholgebruik aan het plaatsvinden van het ongeval heeft bijgedragen, nu algemeen bekend is dat alcohol het inschattings- en reactievermogen vermindert.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte roekeloos heeft gehandeld.
Roekeloosheid Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld om het toepassingsbereik daarvan te verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij onder meer moet beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan haar schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Indien dat het geval is, dan bestaat de schuld uit roekeloosheid. Artikel 5a WVW De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, (b) of zij dat opzettelijk heeft gedaan en (c) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden, tijdens het rijden haar telefoon heeft vastgehouden en daardoor was afgeleid en te dicht achter de auto voor haar is gaan rijden. Deze drie gedragingen zijn in artikel 5a eerste lid, onder g, h en k WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeelden van schendingen van de verkeersregels. Daar komt bij dat de verdachte een auto heeft bestuurd waarin zes personen zaten, terwijl er in de auto maximaal plaats is voor vijf personen, en er twee personen bij elkaar op schoot zaten op de bijrijdersstoel. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte in een toestand verkeerde als bedoeld in artikel 8, derde lid WVW (artikel 5a, tweede lid WVW). Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte meerdere verkeersregels heeft geschonden.
De verdachte heeft de maximumsnelheid met maar liefst 20 kilometer per uur overschreden. Verder volgt uit de verklaring van getuige [naam 4] dat de verdachte geconcentreerd met haar mobiel is bezig geweest en geruime tijd haar aandacht niet op het overige verkeer had. Ten slotte volgt uit de verklaringen van de verdachte en de getuigen, dat de verdachte niet slechts voorafgaand de autorit alcohol heeft gebruikt, maar zelfs tijdens het besturen van de auto alcohol gedronken heeft. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdachte de verkeersregels op grove wijze heeft veronachtzaamd. Om die reden kan de verdachte dan ook worden verweten dat zij de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
b) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet gericht zijn geweest op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven vermelde gedragingen, gelet op de omstandigheden waaronder die zijn begaan, niet anders dan opzettelijk kunnen worden gedaan en dat deze – zeker in samenhang bezien – naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op een ernstige schending van de verkeersregels.
c) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het schenden van de hiervoor beschreven verkeersregels. Het gaat immers om meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels. Dat het gevaar niet slechts voorzienbaar was, maar in dit geval ook heeft voortgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [naam 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Conclusie De rechtbank concludeert dan ook dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.
3.5. De bewezenverklaring De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
- primair.
zij op 9 mei 2024 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de A20, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
- met een te hoge snelheid, te weten een snelheid van ongeveer 150 kilometer per
uur, heeft gereden, en
-
door het gebruik van haar telefoon was afgeleid, en
-
te dicht op haar voorganger is gaan rijden, en
-
( vervolgens om een botsing te voorkomen) een heftige stuurbeweging naar links heeft gemaakt, en
-
( daardoor) de linker vangrail heeft geschampt, en
-
( vervolgens) een heftige stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt, en
-
de macht over het stuur is verloren, en
-
( daardoor) in botsing is gekomen met de (rechter) vangrail,
waardoor een ander (genaamd [naam 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten twee botbreuken in het schaambeen werd toegebracht, terwijl zij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde, lid van de Wegenverkeerswet 1994;
zij op 9 mei 2024 te Maasland, gemeente Midden-Delfland als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in haar bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,34 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan haar voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop zij de leeftijd van 18 jaar had bereikt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5 De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een (forse) taakstraf. De verdediging heeft voorts verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten De verdachte heeft zich als bestuurder van een auto roekeloos gedragen. Zij heeft – terwijl zij onder invloed was van alcohol – met een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur gereden, was met haar telefoon bezig en heeft de auto voor zich te laat opgemerkt. Zij heeft vervolgens het stuur te hard naar links getrokken en daarbij de linker vangrail geraakt en daarna – nadat zij een heftige stuurbeweging naar rechts maakte – ook de rechter vangrail geraakt, waarna het voertuig uiteindelijk tot stilstand is gekomen. Dat de verdachte op de betreffende avond lak heeft gehad aan verschillende verkeersregels, blijkt uit het voorgaande, maar ook uit de omstandigheid dat zes personen in haar auto zaten, waarvan twee bij elkaar op schoot op de bijrijdersstoel, terwijl er in de auto maar plek is voor in totaal vijf personen. Bij het verkeersongeval hebben verschillende passagiers letsel opgelopen, waarvan één van de passagiers zwaar lichamelijk letsel. Dat dit verkeersongeval niet nog erger is afgelopen, is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. Uit de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgedragen, is verwoord wat de impact van het ongeval is (geweest) op het dagelijks leven van [naam 1] en dat zij nog steeds herstellende is van het letsel dat zij bij het ongeval heeft opgelopen.
De verdachte heeft ter terechtzitting spijt betuigd en aangegeven angst te hebben gehad om weer in een auto te rijden. De rechtbank heeft twijfels over de vraag of de verdachte daadwerkelijk het kwalijke van haar handelen inziet. In het dossier bevinden zich immers screenshots, afkomstig van het social media account van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte binnen een maand na het ongeval meerdere keren met haar telefoon bezig was tijdens het rijden. Hoewel de verdachte ter zitting heeft gezegd dat het oude foto’s zijn ofwel dat zij die foto’s niet heeft gemaakt, twijfelt de rechtbank er niet aan dat de foto’s door de verdachte zijn gemaakt na het ongeval en tijdens het rijden.
Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 november 2024. Daaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoon van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 26 augustus 2025, waaruit volgt dat geen sprake is van een delictpatroon. Volgens de reclassering lijkt sprake te zijn van een stabiele persoonlijke situatie. De verdachte werkt in een verpleegtehuis, beschikt over voldoende inkomen en heeft vrijwillig hulp gezocht bij [instantie] . De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als laag.
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW. Daarin wordt gedifferentieerd naar de mate van schuld, de gevolgen voor het slachtoffer en de vraag of, en zo ja, in welke mate sprake is van alcoholgebruik. Daarbij merkt de rechtbank op dat de oriëntatiepunten niet zien op gevallen waarin de schuld bestaat uit roekeloosheid. De hoogste mate van verwijtbaarheid die in de oriëntatiepunten is vermeld is een “zeer hoge mate van schuld”, waarmee niet roekeloosheid wordt bedoeld. Als uitgangspunt bij die zeer hoge mate van schuld is vermeld, bij een ongeval met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg waarbij sprake is van alcoholgebruik tot 570 µg/l, een gevangenisstraf van acht maanden en een rijontzegging van drie jaar. De rechtbank acht in deze zaak vanwege de nog jonge leeftijd van de verdachte, het blanco strafblad en de omstandigheid dat zij haar leven op orde heeft, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Zij zal daarom aan de verdachte een taakstraf opleggen van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Ook zal de rechtbank in het belang van de verkeersveiligheid een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren opleggen, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Vanwege de hiervoor genoemde screenshots, ziet de rechtbank aanleiding om één jaar rijontzegging voorwaardelijk op te leggen, zodat de verdachte een extra stok achter de deur heeft om haar verkeersgedrag aan te passen.
7 De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
-
9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht;
-
6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
8 De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
de eendaadse samenloop van
feit 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, van deze wet;
en
feit 2: overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (0,34 milligram);
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van 240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, 1 (EEN) JAAR, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Balfoort, voorzitter, mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, rechter, mr. T.A.B. Mentink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C.S. Ramlal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2025.