Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17051 - Persoonlijkheid van jongvolwassene rechtvaardigt toepassing van jeugdstrafrecht bij gewapende overval - 11 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1705111 september 2025

Essentie

De rechtbank past het jeugdstrafrecht toe op een 19-jarige verdachte die een gewapende overval pleegde. Op grond van artikel 77c Sr geven de persoonlijkheid van de verdachte (impulsiviteit, beïnvloedbaarheid) en diens ontvankelijkheid voor pedagogische begeleiding daartoe aanleiding, ondanks de ernst van het feit.

Uitspraak inhoud

Meervoudige kamer strafzaken

Parketnummer: 09-077778-25 Datum uitspraak: 11 september 2025

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] (hierna: de verdachte), geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats] , BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzittingen van 5 juni 2025 (pro forma) en 28 augustus 2025 (inhoudelijke behandeling).

De officier van justitie in deze zaak is mr. D. de Vrught en de raadsman van de verdachte is mr. M. Berkel te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 12 maart 2025 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging meteen of meer anderen, althans alleen, diverse sieraden en/of een geldbedrag, in elkgeval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Juwelier Lucardi (filiaal [adres 2] ),in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijktoe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd vangeweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met hetoogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bijbetrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzijde vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:- dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp terichten op/in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of- daarbij de woorden te roepen "Geld, geld, kassa, kassa" en/of- te roepen/zeggen: "Geef geld" en/of "Maak de kassalade open" en/of "Heb je geenkluis" en/of- (meermalen) met (een) hamer(s) de vitrines kapot te slaan.

3 De bewijsbeslissing

3.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

3.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft met betrekking tot het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.3 Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- 2025079957 (onderzoek 30PERSEUS), van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer-Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 221).

3.4 De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

hij op 12 maart 2025 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, diverse sieraden en een geldbedrag, toebehorende aan Juwelier Lucardi (filiaal [adres 2] ),heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door:- dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en

  • daarbij de woorden te roepen "Geld, geld, kassa, kassa" en

  • te roepen: "Geef geld" en "Maak de kassalade open" en "Heb je geen kluis" en

  • meermalen met hamers de vitrines kapot te slaan.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het jeugdstrafrecht - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd daarvan een gedeelte van 89 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie gevorderd.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft, onder verwijzing naar het advies van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering), bepleit dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Hij heeft daarbij verzocht een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van het reeds ondergane voorarrest, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijke jeugddetentie. Voor het geval de rechtbank een onvoorwaardelijke straf passend acht, is verzocht deze in de vorm van een werkstraf op te leggen. Dit zou volgens de raadsman recht doen aan de inspanningen die de verdachte in de afgelopen periode heeft geleverd.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport van de reclassering en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van het feit Op 12 maart 2025 heeft de verdachte zich samen met twee anderen op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een juwelier. De verdachten zijn de winkel binnengegaan, gehuld in capuchons en gezichtsbedekkende kleding. Eén van hen heeft een winkelmedewerker onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen de kassalade te openen. De verdachte en een medeverdachte hebben op een angstaanjagende wijze en met enorme agressie meerdere vitrines stukgeslagen en hieruit sieraden weggenomen. De rechtbank weegt in het nadeel van de verdachte mee dat de verdachte via Telegram is benaderd om een overval te plegen en dat hij vervolgens zelf het initiatief heeft genomen zijn vriend en medeverdachte hierbij te betrekken en over te halen om hieraan deel te nemen. De verdachte lijkt zonder enige aanleiding of context bereid geweest te zijn om mee te doen aan een ernstig misdrijf. De rechtbank vindt dit zorgwekkend.

Door het handelen van de verdachten hebben de slachtoffers van de overval zich ernstig bedreigd en onveilig gevoeld. Een gewelddadige overval vormt voor de slachtoffers een zeer traumatische ervaring, waarvan de gevolgen langdurig kunnen zijn. Dit blijkt onder meer uit de ter terechtzitting door de advocaat van slachtoffer [slachtoffer 2] voorgedragen slachtofferverklaring. Naar aanleiding van de overval heeft de pas 22-jarige [slachtoffer 2] psychische klachten ontwikkeld, waarvoor zij nog steeds EMDR-behandelingen volgt. Zij durft bovendien niet meer bij de juwelier te werken en heeft studievertraging opgelopen. Dergelijke misdrijven hebben een grote impact op de directe slachtoffers en veroorzaken daarnaast maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid. De impact op dit slachtoffer is extra groot, nu deze winkel en slachtoffer [slachtoffer 2] nog geen jaar eerder ook al het doelwit zijn geweest van een overval.

Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 juni 2025, waaruit is gebleken dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Dit gegeven heeft verder geen invloed op de strafoplegging.

Persoon van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 8 augustus 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter terechtzitting is gegeven. Hieruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Bij het strafbare feit speelde een financieel motief een rol. Gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft hij zich gehouden aan de voorwaarden. De verdachte beschikt over stabiele huisvesting en een ondersteunend netwerk. Recentelijk heeft hij zijn mbo-opleiding afgerond en hij heeft zicht op een baan in de logistiek. Sinds zijn detentie gebruikt hij nauwelijks tot geen cannabis meer. De verdachte is geschrokken van de gevolgen van het onderhavige feit en trekt daar lering uit. Het recidiverisico wordt laag ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Ten aanzien van de strafoplegging is onvoldoende noodzaak gezien voor het adviseren van bijzondere voorwaarden. Een substantieel voorwaardelijk strafdeel zonder bijzondere voorwaarden is volgens de reclassering voldoende om als stok achter de deur te fungeren.

Toepassing van het jeugdstrafrecht in ASR zaken De verdachte was ten tijde van het plegen van het strafbare feit achttien jaar oud, zodat in beginsel het volwassenenstrafrecht van toepassing is. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan echter bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar worden afgeweken van deze hoofdregel en toepassing worden gegeven aan het jeugdstrafrecht, indien de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven.

De rechtbank overweegt dat de reclassering, op basis van gesprekken met de verdachte, zijn (dagelijks) functioneren, referenteninformatie en het wegingskader adolescentenstrafrecht, concludeert dat toepassing van het jeugdstrafrecht passend is. Uit het onderzoek van de reclassering blijkt dat de verdachte geneigd is impulsief te handelen, de risico’s van zijn gedrag niet altijd goed kan inschatten en beïnvloedbaar is. Tegelijkertijd neemt hij actief deel aan zijn gezin en is hij ontvankelijk voor pedagogische begeleiding en sturing. Contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht worden niet aangetroffen. De rechtbank schaart zich achter deze bevindingen en zal daarom toepassing geven aan het jeugdstrafrecht.

Strafmodaliteit en strafmaat De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld een jeugddetentie vanaf vier maanden. In dit geval acht de rechtbank strafverzwarend dat bij de overval is gedreigd met een vuurwapen en dat de verdachte deze overval samen met anderen heeft gepleegd.

In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte inzicht heeft getoond in de ernst van het bewezenverklaarde en tijdens een eerdere zitting rechtstreeks zijn excuses aan slachtoffer [slachtoffer 2] heeft aangeboden.

De weging van de hiervoor besproken omstandigheden leidt tot het oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank vindt het niet noodzakelijk dat de jeugddetentie langer duurt dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Dit betekent dat de verdachte niet hoeft terug te keren naar een justitiële jeugdinrichting. Daarnaast zal een gedeelte van de jeugddetentie voorwaardelijk worden opgelegd, als waarschuwing en stok achter de deur, om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie van 125 dagen opleggen, met aftrek van de reeds door de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, begroot op 91 dagen. De rechtbank zal 34 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarden zal de rechtbank aan het voorwaardelijke gedeelte zowel een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer 2] als een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] verbinden.

Voorts ziet de rechtbank, gelet op de ernst van het feit en de rol van de verdachte daarin – waarbij hij degene is geweest die zijn vriend heeft overgehaald om deel te nemen aan de overval – aanleiding om een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. De rechtbank overweegt dat het van belang is dat de verdachte de directe gevolgen van zijn handelen ondervindt door tijd te besteden aan het verrichten van onbetaalde arbeid. De rechtbank vindt een werkstraf van 80 uren passend en geboden. Deze straf is lager dan de door de officier van justitie geëiste straf. Bij de vaststelling van de duur van de werkstraf heeft de rechtbank, naast het hiervoor genoemde, ook rekening gehouden met de positieve wending die de verdachte aan zijn leven heeft gegeven.

7. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 2] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Korff, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 10.553,92, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 53,92 aan materiële schade en € 10.500,00 aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.

7.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van €2.553,92, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.

7.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman, onder verwijzing naar vergelijkbare uitspraken en de Rotterdamse schaal (in afwijking van zijn schriftelijke pleitaantekeningen) de rechtbank verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 2.500,- en aan de advocaat van het slachtoffer aangeboden over de rest van het gevorderde bedrag in gesprek te gaan.

7.3 Het oordeel van de rechtbank

Materiële schade Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 53,92 aan reiskosten. De rechtbank zal de materiële schade dan ook in zijn geheel toewijzen.

Immateriële schade Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. Uit de toelichting op de vordering en de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het incident een grote impact op het slachtoffer heeft gehad en dat zij daarvan ook nu nog de gevolgen ondervindt. Daarbij weegt mee dat de benadeelde partij binnen een periode van één jaar tweemaal slachtoffer is geworden van een gewapende winkeloverval. Zij is gediagnosticeerd met PTSS en ondergaat hiervoor EMDR-therapie. De rechtbank houdt voorts rekening met de angstige situatie die door toedoen van de verdachte is ontstaan, zoals blijkt uit de camerabeelden. Gelet op het feit dat de klachten waarvoor het slachtoffer psychologische behandeling ontvangt, het gevolg zijn van zowel een eerdere overval als het onderhavige bewezenverklaarde feit, en in aanmerking genomen de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.500,-. Voor het overige zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.

Totaal toegewezen Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.553,92, bestaande uit € 53,92 als vergoeding van materiële schade en € 2.500,- als vergoeding van immateriële schade.

Wettelijke rente De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 maart 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Proceskostenveroordeling Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Hoofdelijkheid Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.

Schadevergoedingsmaatregel Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.553,92, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8 De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 t/m 5 genummerde voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard.

8.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich niet verzet tegen verbeurdverklaring, dan wel onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen.

8.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 t/m 5 genummerde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze aan de verdachte toebehoren en hij met behulp van deze voorwerpen het bewezen verklaarde feit heeft begaan of voorbereid. Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

9 De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:

33, 33a, 36f, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10 De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.4 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:

diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;

straffen veroordeelt de verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 125 (HONDERDVIJFENTWINIG) DAGEN;

beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (door de rechtbank begroot op 91 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot 34 (VIERENDERTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 (TWEE) jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

  1. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:

de slachtoffers

zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;

  1. gedurende het eerste jaar van de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:

de medeverdachte

  • [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 4] 2005;

zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;

geeft opdracht aan De Jeugd- en Gezinsbeschermers, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen

aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden

toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;

veroordeelt de verdachte verder tot:

een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 80 (TACHTIG) UREN;

beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 (VEERTIG) DAGEN;

bepaalt dat de veroordeelde, ook nu hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;

de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk en hoofdelijk toe ten laste van de verdachte tot een bedrag van € 2.553,92 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag van € 2.553,92, bestaande uit € 53,92 als vergoeding van materiële schade en € 2.500,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 maart 2025 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;

bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;

verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen € 2.553,92, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;

de inbeslaggenomen goederen verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 t/m 5 genummerde voorwerpen, te weten:

het bevel tot voorlopige hechtenis heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.

Dit vonnis is gewezen door: mr. J. Herfkens, rechter, voorzitter, mr. M.H. Rochat, kinderrechter, en mr. C.M. Koole, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 september 2025.