ECLI:NL:RBDHA:2025:15085 - Rechtbank Den Haag - 14 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/8359, 23/8366, 24/6808 en 24/6817
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2025 in de zaken tussen
23 23/8359[eiser I - 1] en [eiser I - 2] , uit [woonplaats] , eisers I
(gemachtigde: mr. E.H.M. Teeuw),
23/8366 en 24/6817 [eiser II - 1] , [eiser II - 2] , [eiser II - 3] , [eiser II - 4] , [eiser II - 5] , [eiser II - 6] , [eiser II - 7] , [eiser II - 8] , [eiser II - 9] en [eiser II - 10], allen uit [woonplaats] , eisers II
24 6808[eiser I - 1] en [eiser I - 2] , uit [plaats] , eisers I
(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
gezamenlijk: eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder (gemachtigden: mr. J. dos Santos en E. Tolido).
Als derde-partij nemen aan de zaken deel: **[derde-partij 1] en [derde-partij 2]**uit [woonplaats] , vergunninghouders (gemachtigde: mr. A.G. van Keulen).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de besluiten van verweerder om een omgevingsvergunning voor de eerste fase en een omgevingsvergunning voor de tweede fase te verlenen aan vergunninghouders voor het bouwen van een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken en een parkeervoorziening op het perceel [adres] te [plaats] . Eisers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunningen. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de verlening van de omgevingsvergunningen.
1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunningen mocht verlenen. Eisers krijgen dus geen gelijk. De beroepen zijn daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
2. Vergunninghouders hebben op 13 februari 2020 een omgevingsvergunning eerste fase aangevraagd voor het bouwen van een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken en een parkeervoorziening op het perceel [adres] te [plaats] .
2.1. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 10 juni 2021 afgewezen.
2.2. Vergunninghouders hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.
2.3. De rechtbank heeft het besluit in de uitspraak van 25 mei 2023 vernietigd en heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.
2.4. Verweerder heeft met het besluit van 1 november 2023 (bestreden besluit I) alsnog de gevraagde omgevingsvergunning voor de eerste fase verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’.
2.5. Zowel eisers I (SGR 23/8359) als eisers II (SGR 23/8366) hebben beroep ingesteld tegen bestreden besluit I.
2.6. Op 7 december 2023 hebben vergunninghouders een omgevingsvergunning tweede fase aangevraagd voor het bouwen van de vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken en een parkeervoorziening op het perceel.
2.7. Verweerder heeft met het besluit van 25 juni 2024 (bestreden besluit II) de gevraagde omgevingsvergunning voor de tweede fase verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden’.
2.8. Zowel eisers I (SGR 24/6808) als eisers II (SGR 24/6817) hebben beroep ingesteld tegen bestreden besluit II.
2.9. De rechtbank heeft de beroepen op 10 april 2025 op zitting behandeld. Eisers I zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en ir. [naam 1] . Namens eisers II zijn [eiser II - 6] en [eiser II - 2] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld door [naam 2] . Vergunninghouders zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Beoordeling door de rechtbank Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
3.1. De aanvraag om een omgevingsvergunning eerste fase is ingediend op 13 februari 2020. De aanvraag om een omgevingsvergunning tweede fase is ingediend op 7 december 2023. Dat betekent dat in deze zaken de Wabo van toepassing blijft.
Toetsingskader
4. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Herstelbesluit bestemmingsplan Stedelijk’ (bestemmingsplan). De gronden waarop het bouwplan is voorzien hebben de bestemmingen ‘Wonen - Grondgebonden’, ‘Waarde – Cultuurhistorie’ en ‘Waarde – Archeologie 3’. Vaststaat en niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de woning wordt gebouwd buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, op gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’.
4.1. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd, in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit 2012, (b) strijd met de bouwverordening (c) strijd met het bestemmingsplan, of (d) strijd met redelijke eisen van welstand.
4.2. Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk is.
4.3. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover deze betrekking heeft op het afwijken van het bestemmingsplan, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
4.4. Ingevolge artikel 42.2 van de regels van het bestemmingsplan mag op gronden met de bestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ niet worden gebouwd. Ingevolge artikel 42.3.1 is verweerder bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 42.2 voor zover een bouw- of inrichtingsplan geen onevenredige afbreuk doet aan, respectievelijk strekt tot, het behoud en/of de versterking van de historisch-ruimtelijke landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of elementen en/of bebouwingselementen.
4.5. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
4.6. Hoewel verweerder niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij verweerder zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
Omgevingsvergunning eerste fase (SGR 23/8359 en SGR 23/8366)
5. Eisers betogen dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eisers voeren hiertoe aan dat de vrijstaande woning te kolossaal is en afwijkt van de andere villa’s binnen [straatnaam] , gelet op de architectonische kenmerken van de woning en doordat de voorgevel niet naar de straatkant is gekeerd. Volgens eisers bevat de bij de aanvraag ingediende ruimtelijke onderbouwing van Legalexion onjuistheden. Het bestreden besluit I is volgens eisers onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat verweerder in een eerder stadium van deze vergunningprocedure heeft verklaard dat hij zich kon verenigen met de weigering door de gemeenteraad om een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Eisers I betogen verder dat verweerder hen onvoldoende heeft geïnformeerd over de bouwplannen van vergunninghouders, dat de bezonningsstudie onzorgvuldig is uitgevoerd, dat hun uitzicht en privacy onvoldoende is betrokken bij de belangenafweging en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar het effect van het bouwplan op de archeologische waarden van het gebied.
Omgevingsvergunning tweede fase (SGR 24/6808 en SGR 24/6817)
5.1. Eisers betogen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Eisers voeren hiertoe aan dat het advies van de welstands- en monumentencommissie (de welstandscommissie) van 9 januari 2024 onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat zij het bouwplan enkel heeft beoordeeld als onderdeel van de bebouwing van de Westvliet en niet als onderdeel van [straatnaam] . Volgens eisers is de nadere motivering van het welstandsadvies van 17 mei 2024 onvoldoende, omdat er nog steeds geen beoordeling van de paragraaf ‘Villaparken’ heeft plaatsgevonden en de beoordeling van de paragraaf ‘Vlietoevers’ gebrekkig is.
5.2. Eisers hebben ter onderbouwing van hun beroepsgronden tegen beide bestreden besluiten een door BGSV opgestelde contra-expertise van 15 maart 2025 overgelegd.
Goede procesorde
6. Op (afhankelijk van de zaak) 21, 23 en 24 maart 2025 hebben eisers aanvullende beroepschriften ingediend. Bij deze aanvullende beroepschriften is de contra-expertise van BGSV gevoegd.
6.1. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), kunnen ook na afloop van de beroepstermijn nadere argumenten worden aangevoerd en stukken worden ingediend ter motivering van een eerdere beroepsgrond, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde.
6.2. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
6.3. Bij het indienen van nadere stukken is de termijn van artikel 8:58, eerste lid, van de Awb van tien dagen voor de zitting van belang, maar deze termijn is niet bepalend voor de vraag of het overleggen van nadere stukken in strijd is met de goede procesorde. Voor het antwoord op die vraag is namelijk doorslaggevend of een zinvolle bespreking van de stukken op de zitting kan plaatsvinden. Strijd met de goede procesorde doet zich voor als nadere stukken zo laat worden ingediend en/of zodanig complex of omvangrijk zijn, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren, de rechtbank wordt belemmerd in haar voorbereiding van de zitting of de goede voortgang van de procedure daardoor op een andere wijze wordt belemmerd.
6.4. De rechtbank overweegt dat de aanvullende beroepschriften, inclusief de contra-expertise, buiten de wettelijke termijn van tien dagen zijn ingediend en dat verweerder en vergunninghouders ter zitting voldoende hebben kunnen reageren op de inhoud van de aanvullende beroepschriften en de contra-expertise. Dat betekent dat er geen sprake is van strijd met de goede procesorde en dat de rechtbank de aanvullende beroepschriften en de contra-expertise bij haar beoordeling zal betrekken.
Communicatie en inspraak
7. Eisers I betogen dat verweerder hen en de andere buren had moeten informeren en raadplegen over het bouwplan.
7.1. De rechtbank overweegt dat de wet voor de uitgebreide voorbereidingsprocedure zoals hier aan de orde uitsluitend vereist dat voorafgaand aan vergunningverlening een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd, waarover zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht, die vervolgens moeten worden beantwoord door verweerder.
7.2. Het betoog slaagt niet.
Mocht verweerder van standpunt veranderen?
8. Eisers voeren aan dat bestreden besluit I onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder in een eerder stadium van deze vergunningprocedure heeft verklaard dat hij zich kon verenigen met de weigering door de gemeenteraad om een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Verweerder heeft in de aan deze procedure voorafgaande procedure met zaaknummer SGR 21/4486 juist de bij de aanvraag overgelegde ruimtelijke onderbouwing van Legalexion bestreden. Volgens eisers is het daarom onbegrijpelijk dat verweerder nu juist deze ruimtelijke onderbouwing aan het bestreden besluit I ten grondslag heeft gelegd.
8.1. De rechtbank overweegt dat het verweerder in beginsel vrij staat om van standpunt te veranderen, zo lang het uiteindelijk in het bestreden besluit ingenomen standpunt maar in overeenstemming is met het recht. De rechtbank beoordeelt in deze procedure het bij het bestreden besluit I uiteindelijk ingenomen standpunt van verweerder.
8.2. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het standpunt van verweerder in de procedure SGR 21/4486 werd bepaald door de weigering door de gemeenteraad om een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Op grond van artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo was verweerder gehouden om de omgevingsvergunning daarom te weigeren. Verweerder stelde zich voorafgaand aan die weigering op het standpunt dat het bouwplan van vergunninghouders niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarom juist wel consequent geweest in zijn standpuntbepaling, omdat verweerder zich zowel aan het begin van deze procedure als in het bestreden besluit I op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
8.3. Het betoog slaagt niet.
Stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden en redelijke eisen van welstand
9. Eisers betogen dat de bij de aanvraag overgelegde ruimtelijke onderbouwing van Legalexion, die verweerder aan bestreden besluit I ten grondslag heeft gelegd, onjuistheden bevat. Eisers hebben ter ondersteuning van dit betoog de contra-expertise van BGSV overgelegd. Onder verwijzing naar deze contra-expertise betogen eisers ook dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, zodat bestreden besluit II niet genomen had mogen worden.
9.1. In de contra-expertise wordt geconcludeerd dat het bouwplan niet aan het bestemmingsplan voldoet, omdat wordt afgeweken van de goothoogte, de rooilijn en het straatprofiel, waarin de voorzijde is georiënteerd op de straat. Verder heeft verweerder ten onrechte niet getoetst aan de paragraaf ‘Villaparken’ in de Welstandsnota Leidschendam-Voorburg (Welstandsnota). Aan die paragraaf wordt niet voldaan, omdat geen sprake is van ‘ingetogen voegen’ en ‘verwantschap in volume-opbouw’. De paragraaf ‘Vlietoevers’ is niet op correcte wijze toegepast, omdat in afwijking van de Cultuurhistorische Analyse Vlietoevers ten onrechte geen cultuurhistorisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Aan de in de ruimtelijke onderbouwing genoemde gemeentelijke stedenbouwkundige randvoorwaarden wordt niet voldaan, omdat de woning geen voortuin heeft aan [straatnaam] en aan de Vlietzijde meer tuin vervalt dan nodig door de positionering van het bouwplan in de lengterichting van de Vliet. Het niet voldoen aan deze beleidscriteria heeft tot gevolg dat de woning sterk afwijkt van de identiteit en de karakteristieken van [straatnaam] en dat de belangen van de omwonenden en de cultuurhistorische waarden van de Vlietzone worden geschaad.
9.2. De rechtbank overweegt dat de beoordelingen of het bouwplan voorziet in een goede ruimtelijke ordening en of het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand in dit geval nauw samenhangen, omdat de stedenbouwkundige uitgangspunten van [straatnaam] en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de Vlietzone ook geborgd zijn in de Welstandsnota. Deze samenhang blijkt ook uit de bij de aanvraag overgelegde ruimtelijke onderbouwing, de contra-expertise en het verhandelde ter zitting. Ter voorkoming van onnodige herhalingen zal de rechtbank beide beoordelingen – voor zover overlappend – gezamenlijk bespreken. Vervolgens zal de rechtbank nog nader ingaan op de aspecten privacy, uitzicht, bezonning en archeologie, die óók van belang zijn bij de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
9.3. De rechtbank is van oordeel dat de argumenten die in de contra-expertise zijn ingebracht onvoldoende zijn om te oordelen dat verweerder zich niet op de ruimtelijke onderbouwing en de adviezen van de welstandscommissie mocht beroepen. Verweerder heeft als reeds overwogen beleidsruimte bij de beantwoording van de vraag of een bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en mag in beginsel uitgaan van de adviezen van de welstandscommissie. In de ruimtelijke onderbouwing is uitgebreid uiteengezet waarom de afwijking van het bestemmingsplan aanvaardbaar is. De welstandscommissie heeft op 9 januari 2024 geadviseerd dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand en heeft dit in haar nadere welstandsadvies van 17 mei 2024 nader gemotiveerd. In de contra-expertise wordt het bouwplan weliswaar anders gewaardeerd dan in de ruimtelijke onderbouwing en de welstandsadviezen, maar dit verschil in waardering betekent nog niet dat de ruimtelijke onderbouwing en de welstandsadviezen niet deugdelijk zijn.
9.4. De rechtbank volgt eisers niet voor zover zij stellen dat het bouwplan niet is getoetst aan de paragraaf ‘Villaparken’ van de Welstandsnota. In het nadere welstandsadvies van 17 mei 2024 wordt deze paragraaf weliswaar niet expliciet genoemd, maar uit de bewoordingen van dit nadere advies blijkt dat wel degelijk aan deze paragraaf is getoetst. Onder de kopjes ‘gebouw op zichzelf’ en ‘gebouw in omgeving’ is immers getoetst aan de criteria die onder diezelfde kopjes worden genoemd in de paragraaf ‘Villaparken’ in de Welstandsnota.
9.5. In de paragraaf ‘Villaparken’ in de Welstandsnota wordt beschreven dat bouwplannen in het gebiedstype Villaparken een individuele uitstraling kunnen hebben, maar zich wel ingetogen dienen te voegen in de samenhang met het geheel. Primair kan dat door verwantschap in volumeopbouw (geleding, kapvormen) en beheerst kleur- en materiaalgebruik. De detaillering dient uitgesproken zorgvuldig te zijn. Bouwplannen in het gebiedstype Villaparken zullen getoetst worden op hun hoogwaardige bijdrage aan het representatieve karakter. Gezien de individuele ligging van de meeste percelen is een enigszins op zichzelf staande architectonische vormgeving goed mogelijk, maar de kenmerken daarvan zullen zich moeten verhouden tot de weefselkenmerken van het villapark als geheel.
9.6. In het nadere advies van 17 mei 2024 heeft de welstandscommissie overwogen dat het bouwplan voldoende ingetogen is in relatie tot de overige bebouwing in de omgeving. Het gebouw sluit met zijn volumeopbouw (tweelaags met een kap) goed aan bij de bebouwing in de omgeving. Ook het kleur- en materiaalgebruik en de detaillering passen volgens de welstandscommissie binnen de omgevingskarakteristiek. Voor zover eisers wijzen op de architectonische verschillen en de afwijkende haakse ligging van de woning, overweegt de rechtbank dat de welstandscriteria in de paragraaf ‘Villaparken’ een enigszins op zichzelf staande architectonische vormgeving goed mogelijk achten, zo lang de kenmerken daarvan zich verhouden tot de weefselkenmerken van het villapark als geheel. [naam 2] , voorzitter van de welstandscommissie, heeft ter zitting toegelicht dat met deze weefselkenmerken de vrijstaande bebouwing in een groene omgeving wordt bedoeld. In de gebiedsbeschrijving in de paragraaf ‘Villaparken’ in de Welstandsnota worden deze kenmerken van het gebiedstype villapark ook benadrukt. Aan deze kenmerken doet het bouwplan niet af. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van de welstandscommissie daarom navolgbaar.
9.7. Ook het betoog van eisers dat de toetsing van het bouwplan aan de paragraaf ‘Vlietoevers’ in de Welstandsnota gebrekkig is, omdat geen cultuurhistorisch onderzoek is uitgevoerd, volgt de rechtbank niet. In de paragraaf ‘Vlietoevers’ van de Welstandsnota is beschreven dat de unieke kenmerken van de Vliet en het aangrenzende landschap zijn beschreven in de Cultuurhistorische Analyse Vlietovers. Dit document dient als uitgangspunt voor de beschrijving van de architectonische kwaliteiten in de welstandsnota. De Cultuurhistorische Analyse Vlietoevers kan daarnaast inzichtelijk maken wat de invloed is van een object op de context en andersom. In paragraaf 5.2 van dit document, dat is opgesteld in 2010, is opgemerkt dat totdat een nieuwe structuurvisie is vastgesteld, waarin de beschreven cultuurhistorische waarden van de Vliet worden geborgd, het bij nieuwe stedenbouwkundige plannen in afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is een onderzoek naar de specifieke cultuurhistorische waarden in te passen. In paragraaf 5.3 van het document wordt opgemerkt dat de cultuurhistorische waarden in de ideale situatie worden verankerd in het bestemmingsplan. Op 17 januari 2023 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “Herstelbesluit bestemmingsplan Stedelijk” vastgesteld. Daarin is aan de Vlietoevers de bestemming “Waarde – Cultuurhistorie” toegekend, ter bescherming van de ter plaatse geldende cultuurhistorische waarden. Nu deze bescherming inmiddels is geborgd in het bestemmingsplan, waaraan in de onderhavige situatie ook is getoetst, was naar het oordeel van de rechtbank een nader cultuurhistorisch onderzoek niet noodzakelijk voordat de onderhavige omgevingsvergunningen konden worden verleend.
9.8. In de paragraaf ‘Vlietoevers’ in de Welstandsnota is beschreven dat de architectonische kwaliteiten langs de Vliet zijn onder te verdelen in de volgende vier waarden:
9.9. In het nadere advies van de welstandscommissie van 17 mei 2024 is het bouwplan getoetst aan deze criteria. Volgens de commissie voldoet het bouwplan hieraan. Mede gelet op hetgeen onder 9.6 is overwogen acht de rechtbank dit navolgbaar. Zoals nader toegelicht ter zitting door [naam 2] , doet het bouwplan volgens de welstandscommissie daarom ook geen onevenredige afbreuk aan het behoud en/of de versterking van de cultuurhistorische waarden. Klooster heeft toegelicht dat de commissie daarbij ook heeft gekeken naar de context waarin de woning gebouwd wordt. Dat blijkt uit de overwegingen in het nadere advies onder het kopje ‘gebouw in de omgeving’, waaronder de opmerking dat rekening is gehouden met de positie van de woning ten opzichte van de Vliet. Verweerder stelt dat de ligging van de Vliet bepalender is voor de positionering van de woning dan het straatbeeld van het villapark, hetgeen de haakse ligging ten opzichte van de straat verklaart. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op dit standpunt mogen stellen, gelet op de zogenoemde aspectenmatrices in de paragrafen ‘Villaparken’ en ‘Vlietoevers’ in de Welstandsnota. Uit de aspectenmatrix in de paragraaf ‘Villaparken’ volgt dat voor de welstand van het villapark voornamelijk de detaillering, het materiaal en het perceel relevant zijn en niet zozeer het groepsbeeld, het straatbeeld en het ruimtebeeld. Voor de welstand van de Vlietoevers zijn deze aspecten de aspectenmatrix in de paragraaf ‘Vlietoevers’ juist wel bepalend.
9.10. Voor zover in de contra-expertise wordt opgemerkt dat het bouwplan niet voldoet aan het bestemmingsplan, overweegt de rechtbank dat voor die afwijking met het bestreden besluit I nu juist een omgevingsvergunning wordt verleend. Dat wordt afgeweken van het bestemmingsplan betekent niet dat die omgevingsvergunning niet verleend kan worden. Bepalend is als gezegd of het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
9.11. Voor zover in de contra-expertise wordt gewezen op drie stedenbouwkundige randvoorwaarden geldt dat deze voorwaarden, die in het vooroverleg tussen vergunninghouders en verweerder zijn besproken, niet bindend zijn. Deze randvoorwaarden kunnen dus – wat daarvan ook zij – niet in de weg staan aan het verlenen van de omgevingsvergunningen.
9.12. Gelet op het voorgaande slaagt het betoog niet.
Privacy en uitzicht
10. Eisers I betogen dat het bouwplan leidt tot een onevenredige inbreuk op hun privacy. Eisers I voeren hiertoe aan dat vanuit de nieuwe woning veel inkijk in hun tuin en woning ontstaat vanwege de hoge goten en de vele ramen in deze woning. Ook zal de nieuwe woning hun uitzicht belemmeren.
10.1. Verweerder heeft een afweging gemaakt tussen het algemene belang van de bouw van de nieuwe woning aan de ene kant en het individuele belang van eisers I bij behoud van hun privacy aan de andere kant. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank het algemene belang bij de woningbouw zwaarder mogen laten wegen dan het privacybelang van eisers I. Naar het oordeel van de rechtbank is enige aantasting van de privacy weliswaar niet uit te sluiten, maar is deze aantasting niet zodanig onevenredig dat verweerder bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat de afstand tussen de nieuwe woning en de woning van eisers I twaalf meter zal bedragen en dat de inbreuk op de privacy daarom niet veel ingrijpender zal zijn dan die vanuit de bestaande woningen in de omgeving van de woning van eisers I. Ook neemt de rechtbank hierbij in ogenschouw dat volgens vaste rechtspraak aan wonen in een stedelijke omgeving inherent is dat er enige inkijk is, waardoor er niet snel sprake is van een onevenredige aantasting van de privacy.
10.2. De rechtbank ziet gelet op de genoemde afstand en het stedelijke karakter van de wijk ook geen aanleiding voor het oordeel dat het uitzicht van eisers I onaanvaardbaar wordt aangetast. Daarbij betrekt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat en dat dit nog minder geldt in een binnenstedelijke omgeving.
10.3. Het betoog slaagt niet.
Bezonning
11. Eisers I betogen dat de bezonningsstudie onzorgvuldig is uitgevoerd, omdat in de daarin gemaakte vergelijking in de oude situatie de oorspronkelijke gesloopte woning is weergegeven, er maten worden benoemd die niet te controleren zijn en de voorgenomen ophoging van het bouwvlak niet is meegerekend.
11.1. Vergunninghouders hebben ter zitting toegelicht dat de bezonningsstudie is gebaseerd op de bouwtekeningen die zijn overgelegd bij de aanvraag. Dit is door eisers I niet bestreden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat in de bezonningsstudie is uitgegaan van de juiste uitgangspunten.
11.2. Voor zover eisers I wijzen op een onjuistheid in de weergave van de oude situatie overweegt de rechtbank dat – wat daarvan ook zij – uit de bezonningsstudie blijkt dat in de nieuwe situatie wordt voldaan aan de strenge TNO-norm. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich daarom terecht op het standpunt dat de schaduwwerking van de nieuwe woning niet zodanig is dat het bouwplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht.
11.3. Het betoog slaagt niet.
Archeologie
12. Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
12.1. Voor zover eisers I betogen dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan om de archeologische waarden ter plaatse te kunnen beschermen, overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestemmingsplanregels die strekken tot bescherming van het algemeen belang van archeologische waarden, niet strekken tot bescherming van het belang van een eiser die bescherming zoekt in het belang dat hij gevrijwaard blijft van nadelige gevolgen van een omgevingsvergunning voor zijn woon- en leefklimaat. Die belangen zijn ook niet met elkaar verweven. Om die reden kan deze beroepsgrond niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten.
12.2. Het betoog kan dus niet slagen. Conclusie en gevolgen
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en redelijke eisen van welstand. De beroepsgronden van eisers geven ook geen aanleiding voor het oordeel dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit I onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen of dat het bestreden besluit II in strijd met een andere weigeringsgrond is verleend. Verweerder heeft de omgevingsvergunningen dus mogen verlenen.
13.1. De beroepen zijn ongegrond.
13.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:7453 (zaaknummer SGR 21/4486).
Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo.
Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a respectievelijk onder b, van de Wabo
Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2853.
Artikel 3:10 van de Wabo jo. artikel 3:11, eerste lid en artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht.
Vergelijk o.m. de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2350, r.o. 12.2.
Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1285, r.o. 7.2.
Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3598, r.o. 10.5.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.74-10.75.