Uitspraak inhoud

vonnis

Afdeling Publiekrecht

Team Strafrecht

Parketnummer: 81/158851-22

Datum uitspraak: 9 oktober 2025

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] , ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] , hierna: verdachte.

1 Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 25 september 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Blotwijk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.G.J. Laan, naar voren hebben gebracht.

2 Beschuldiging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in de periode van 2018 tot en met november 2020 in Warmenhuizen, al dan niet opzettelijk, in strijd heeft gehandeld met verschillende voorschriften van de aan hem verleende omgevingsvergunning voor het op zijn terrein in werking hebben van een covergister. Kort gezegd, is het verwijt dat de inrichting niet schoon was en niet goed was onderhouden, dat bepaalde installaties of onderdelen daarvan niet in werking waren of niet waren verwijderd, lekkages niet zouden zijn verholpen en morsingen niet zijn opgeruimd en er vloeistoffen op de bodem lagen. Bovendien wordt hem verweten dat het te vergisten mengsel niet in hoofdzaak uit dierlijke mest bestond.

Daarnaast wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij in de jaren 2018 en 2019 in Warmenhuizen samen met een ander of anderen het logboek van 2018 en de meetrapportages van 2018 en 2019 valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst.

Dit is – kort samengevat – als volgt tenlastegelegd.

De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3 Waardering van het bewijs

3.1. Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen.

3.2. Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich – onder verwijzing naar het op schrift gestelde pleidooi – op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat hij in strijd heeft gehandeld met de vergunningvoorschriften. Verdachte moet ook worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.

Verdachte heeft voorraden cosubstraten aangelegd om de continuïteit en de productie van het vergisten te waarborgen. Ook zijn er voedingsstoffen in de navergister gegaan met de bedoeling een vergistingsproces op gang te brengen, maar dit is niet gelukt. De voeding bleef daarom als onvergiste voeding op zijn erf.

Wat betreft het aandeel mest heeft verdachte alle percolaat sappen uit voorraden, schoonmaak afvalwater van melkmachines en melktanks en al het erfwater opgeslagen in zijn mestkelders. Hierdoor werd dit vermengd met de aanwezige mest. Dit mengsel kwalificeert in zijn geheel als dierlijke mest. Dat maakt dat de door verdachte ingevulde logboeken en meetrapportages juist zijn.

Tot slot heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] onjuist zijn en in perspectief moeten worden geplaatst. Beide personen hebben geen enkele rol gespeeld bij de vergisting en hebben daarvan ook geen weet. Aan hun verklaringen kan daarom geen betekenis worden toegekend.

3.3. Oordeel van de rechtbank De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II bij dit vonnis, is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de NVWA tijdens een rondgang over het terrein van verdachte op 16 en 17 november 2020 heeft geconstateerd dat verdachte in strijd handelde met de in de telastlegging genoemde vergunningvoorschriften. De NVWA heeft geconstateerd dat de drie schakelaars van de mestpomp die mest vanuit de mestkelder naar de enige werkende covergister zouden moeten pompen, uitstonden en dat de pomp zelf ook uitstond. Ook heeft de NVWA geconstateerd dat de buis van de mestpomp leeg was. Op basis daarvan is geconcludeerd dat er al geruime tijd geen dierlijk mest aan de covergister werd toegevoegd. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] blijkt dat er al jaren geen of te weinig dierlijke mest in de covergister ging.

De rechtbank acht de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] betrouwbaar en gebruikt deze voor het bewijs. De verklaringen, die zijn afgelegd voordat de rondgang op het terrein van verdachte door de NVWA heeft plaatsgevonden, zijn gedetailleerd en worden bevestigd door het onderzoek van de NVWA en het NFI. Het NFI heeft geconcludeerd dat in de monsters, genomen van de inhoud van de covergistertanks, geen component rundermest is aangetroffen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de monsters genomen van de inhoud van de digestaatkelder, de kelder waar de covergister het mengsel in opslaat. Uit tabel 8 van het verslag van het NFI (p. 380) blijkt dat in de digestaatkelder geen component rundermest is aangetroffen. Omdat in de monsters uit het vergistingsmengsel bij het macrorestenonderzoek geen component rundermest is aangetroffen, maar alleen de componenten varkens- en pluimveemest die in verband zijn te brengen met slachterijslib, wordt geconcludeerd dat het vergistingsmengsel op grond van de macrorestensamenstelling niet in hoofdzaak (minimaal 50%) bestaat uit dierlijke mest.

Bovendien heeft verdachte in de jaren 2018 tot en met 2020 telkens veel meer cosubstraten voor de covergister ingenomen dan per jaar maximaal op grond van de vergunning was toegestaan. De rechtbank leidt uit de inname van de te grote hoeveelheden aan cosubstraten af dat verdachte de covergister alleen of in hoofdzaak heeft gevuld met cosubstraten in plaats van dierlijke mest.

De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de in de tenlastelegging genoemde voorschriften. Daarbij merkt de rechtbank ten aanzien van het laatste gedachtestreepje op dat is bewezen dat verdachte geen of te weinig mest aan de covergister heeft toegevoegd in de jaren 2018 tot en met november 2020.

Ter zitting heeft verdachte aangevoerd dat hij de grote hoeveelheden cosubstraten inkocht voor een proef om cosubstraten in de navergister te gebruiken. Nog daargelaten dat hij dit niet heeft onderbouwd, is dit ook niet begrijpelijk, omdat een navergister deel uitmaakt van de covergistingsinstallatie en bedoeld is voor navergisting. De rechtbank verwerpt het verweer.

Het voorgaande leidt ertoe dat de door verdachte ingevulde logboeken en meetrapportages niet juist zijn, zodat ook het onder 2 tenlastegelegde is bewezen. Met de logboeken en de meetrapporten heeft verdachte geprobeerd te laten lijken alsof hij voldoende mest aan de covergister toevoegde en daarmee voldeed aan de vergunningsvoorschriften. Daarnaast werd op grond van de onjuiste meetrapporten namens verdachte SDE-subsidie aangevraagd die vervolgens ook aan hem is verleend door de RVO. Om in aanmerking te komen voor SDE-subsidie op basis van mest(co-)vergisting (WKK) is vereist dat minimaal 50 procent van de voor vergisting gebruikte biomassa uit mest bestaat. Verdachte zou dus geen recht op de verstrekte subsidie hebben gehad als hij de juiste informatie zou hebben verstrekt.

Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen.

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

in de periode 2018 tot en met november 2020 in Warmenhuizen opzettelijk heeft gehandeld in strijd met voorschriften van de omgevingsvergunning verleend door de gemeente Schagen op 6 december 2005, welke is gewijzigd bij beschikking van 28 april 2014, welke voorschriften betrekking hadden op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten \het in werking hebben van een inrichting, gevestigd te Wengeweg 2a, te weten in strijd met:

  • voorschrift 1.1.1, was de inrichting niet schoon en verkeerde deze niet in goede staat van onderhoud, immers was er vloeistof uit de breivoersilo’s gelopen, gezien het onderhoud aan de mestpompinstallatie achterstallig nu elektriciteitsdraden waren doorgeknipt en beschermingsbuizen kapot zijn, en/of

  • voorschrift 1.1.3, waren installaties of onderdelen daarvan welke buiten bedrijf zijn gesteld niet verwijderd en verkeerden deze niet in goede staat van onderhoud, immers waren vergister 1 en de mengbak buiten werking en verkeerden deze niet in goede staat van onderhoud, en/of

  • voorschrift 5.4.1, waren lekkages niet verholpen en morsingen niet opgeruimd, immers kon er vloeistof uit een breivoersilo lopen en was een breivoersilo overstroomd en lag er naast de breivoersilo’s een laag drek, en/of

  • voorschrift 5.4.2, lagen er vloeistoffen definitief op de bodem, immers lag er naast de breivoersilo’s een laag drek en in het weiland digestaat en een donkere vloeistof op de bodem;

  • voorschrift 6.5.6, bestond het te vergisten mengsel niet in de hoofdzaak uit dierlijke mest, immers was er minder dan 50% en/of geen toevoer van mest en/of was er meer dan 50% en/of alleen maar toevoer van co-substraten;

in de jaren 2018 en 2019, te Warmenhuizen geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten het logboek over 2018 en de meetrapportage 2018 en de meetrapportage 2019 valselijk heeft opgemaakt, door de hoeveelheden mest die in de vergister zijn gegaan meer en/of anders te vermelden dan de beschikbare mest over het jaar 2018 en 2019 met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

5 Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6 Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregelen

7.1. Eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren met aftrek van voorarrest, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

7.2. Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht om geen straf op te leggen. Subsidiair is verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.

7.3. Oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk in strijd handelen met voorschriften van de aan hem verleende vergunning. Vergunningsvoorschriften met betrekking tot een covergister zijn bedoeld om te zorgen dat het gebruik van de installatie veilig, milieuvriendelijk en maatschappelijk verantwoord gebeurt. Het niet naleven van deze voorschriften kan ernstige gevolgen hebben voor mens, milieu en de omgeving.

Verdachte heeft daarbij geen of te weinig mest aan de covergister toegevoegd. Als de covergister is gevoed met meer dan 50 procent dierlijk mest tezamen met co-substraten heet het residu wat na vergisting overblijft digestaat. Dat kan worden gebruikt als grondverbeteraar. In dit geval is niet door verdachte in deze verhouding vergist. Het residu betreft in dat geval een afvalstof, zodat het naar een erkende verwerker had moeten worden afgevoerd door verdachte. Bovendien levert het vergisten van substraten per ton veel meer biogas op dan wanneer wordt vergist met minimaal 50 procent dierlijk mest. Het handelen van verdachte is gelet op het voorgaande met name gericht geweest op het financieel beter worden van zichzelf.

Daarnaast heeft verdachte valsheid in geschrift gepleegd door in de logboeken en meetrapportages op te nemen dat dierlijk mest aan de covergister is toegevoegd, terwijl dit zoals uit dit vonnis blijkt niet of te weinig is gebeurd. Door de logboeken en meetrapportages te vervalsen heeft verdachte geprobeerd te laten lijken alsof hij zich aan de vergunningsvoorschriften hield, maar bovenal om subsidie te ontvangen waar hij – doordat hij te weinig of geen mest heeft toegevoegd aan de covergister – geen recht op had. Hij heeft de RVO aldus opzettelijk onjuist geïnformeerd en heeft daarmee ook gefraudeerd.

Verder blijkt uit het dossier dat aan verdachte eerder een last onder dwangsom is opgelegd voor het handelen in strijd met de vergunningvoorschriften. Verdachte leeft de voorschriften van zijn vergunning dus al langer niet na. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de straf.

De rechtbank vindt dat het voorgaande een gevangenisstraf rechtvaardigt, maar houdt in het voordeel van verdachte in sterke mate rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn fors is overschreden. Gelet op al het voorgaande vindt de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 180 uren met aftrek van voorarrest, waarvan 80 uren voorwaardelijk, passend en geboden.

8 Beslag

De verdediging heeft verzocht om het beslag dat op de landbouwgrond in Harenkarspel rust op te heffen. Op de landbouwgrond is echter conservatoir beslag gelegd, waarover de rechtbank in deze strafprocedure geen beslissing kan nemen.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

10 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde onder 1 levert op:

  • overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd

Het bewezenverklaarde onder 2 levert op:

  • valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een taakstrafvan 180 (honderdtachtig) uren.

Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen. Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.

Bepaalt dat een gedeelte, groot 80 (tachtig) uren, van deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.

Stelt daarbij een proeftijdvan 2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 45 (vijfenveertig) dagen.

Dit vonnis is gewezen door Mr. J.M. van Hall, voorzitter, mrs. M.C.H. Broesterhuizen en M. Smayel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2025.