ECLI:NL:RBAMS:2025:4635 - Rechtbank Amsterdam - 3 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/060811-22
Datum uitspraak: 3 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] , geboren op [gebooteplaats] op [geboortedag] 1972, wonende op het adres [adres] , hierna: [verdachte] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17, 20 en 25 maart 2025 en 1, 9, 10 en 14 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.O. van Driel, en van wat [verdachte] en zijn raadsman, mr. B. Snoeij, naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Aan [verdachte] is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam en/of Apeldoorn heeft schuldig gemaakt aan:
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3 Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat [verdachte] bewust deel heeft uitgemaakt van btw-carrouselfraude en daaraan een actieve bijdrage heeft geleverd door valse facturen op te maken en bedrijven aan te brengen bij de criminele organisatie. Hij was feitelijk leidinggevende van [bedrijf 1] en daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan het nalaten van het doen van aangiften danwel het doen van onjuiste aangiften en valsheid in geschrifte, aldus de officier van justitie.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier ten aanzien van geen van de feiten voldoende bewijs bevat. De verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte] geen formele rol heeft gehad bij [bedrijf 1] , en dat hij daarom niet degene is geweest die de aangiften omzetbelasting heeft ingediend danwel moest indienen. De facturen die [verdachte] heeft opgemaakt, heeft hij gemaakt in de rol van administratief medewerker van [bedrijf 1] . Hij had geen inzicht in de brongegevens en heeft de facturen gemaakt op basis van vertrouwen.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Naar aanleiding van de ontstane verdenking van btw-fraude en belastingontduiking is de FIOD een overzoek gestart met de naam Havana-Bakeliet.
Als verdachten in Nederland zijn, onder meer, aangemerkt: [medeverdachte 1] , [verdachte] en de onderneming [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ), [medeverdachte 2] en zijn eenmanszaak [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ), [medeverdachte 3] en zijn onderneming [bedrijf 3] ( [bedrijf 3] ) [medeverdachte 4] en zijn onderneming [bedrijf 4] ( [bedrijf 4] )
De btw-carrouselfraude
[verdachte] en zijn medeverdachten hielden zich bezig met de handel in het doorgeleiden van internationale VoIP gesprekken (hierna: de handel in VoIP belminuten).
- De contra carrousellijn
Dit type handelslijn had als doel de te stelen btw-gelden in handen te brengen van de criminele organisatie.
- De carrousellijn of plofferlijn
Dit type handelslijn had als doel om de btw-afdrachtverplichting te laten verdwijnen. Om dit te bereiken werd de btw-afdrachtverplichting door middel van vermoedelijk voorgewende dienstverlening doorgeschoven naar een onderneming die geen administratie bijhield en de verschuldigde btw niet afdroeg: de ploffer.
In deze lijnen zaten verschillende ‘schakels’, dat wil zeggen ondernemingen die verschillende rollen vervulden
Ploffer
Eén van de ondernemingen die in het dossier als ploffer naar voren komt is [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). Uit gegevens van de Belastingdienst komt naar voren dat over het 2e en 3e kwartaal 2016 en de maanden april 2017 tot en met december 2017 geen aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] zijn ingediend. Over het 1e kwartaal van 2017 is, ten onrechte, een nihil aangifte ingediend.
Buffer
Ter afscherming van de fraude werden bufferondernemingen gebruikt.
Broker In zowel de carrousellijn/plofferlijn als in de contra carrousellijn bevond zich een onderneming die in het dossier wordt aangeduid als contra trader of balanced broker (hierna: broker). Brokers zijn de laatste binnenlandse schakels in de keten. De broker had in de contra carrousellijn een buitenlandse vennootschap als leverancier en een binnenlandse buffer als afnemer. Vanuit de buitenlandse vennootschap ontving de broker een factuur met 0% btw. Aan de binnenlandse afnemer stuurde de broker een factuur met 21% btw. Door deze positie in de contra carrousellijn kreeg de broker een btw-afdrachtverplichting. Per saldo moest de broker 21% aan btw aan de Belastingdienst afdragen. Dit werd door de criminele organisatie voorkomen door deze btw afdracht verplichting met een contratrade te verschuiven naar een ploffer.
Methode Hiervoor werd de carrousellijn/plofferlijn gebruikt. In deze carrousellijn leverde de broker belminuten aan een buitenlandse vennootschap en nam de belminuten af van een binnenlandse buffer. De buitenlandse vennootschap kreeg een factuur van de broker met 0% btw. De broker ontving zelf een factuur van de buffer met 21% btw.
Door de financiële omvang (omzet) van de beide typen handelslijnen (de carrousellijn en de contra carrousellijn) op elkaar of te temmen, werd de btw-positie van de broker naar nagenoeg nul gebracht.
De Amerikaanse onderneming [rechtspersoon 1] is in het onderzoek naar voren gekomen als de partij die de voor de btw-carrouselfraude benodigde (voor)financiering verschafte. [rechtspersoon 1] verschafte werkkapitaal aan de kleinere telecommunicatie ondernemingen, die diensten leverden aan grotere telecommunicatie ondernemingen, zoals [onderneming 1] (hierna: [onderneming 1] ).
Op basis van de facturen van alle entiteiten in de btw-carrousels, zou over het 4e kwartaal van 2016 $ 3.699.180,60 aan btw moeten zijn afdragen. Van dit bedrag is $ 3.676.259,54 niet afgedragen aan de Belastingdienst.
De betrokkenheid van [verdachte] bij [bedrijf 1]
[naam bestuurder] is de enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] .
De wetenschap van [verdachte] van de btw-carrouselfraude
De handel in VoIP belminuten door de criminele organisatie verliep deels via het online trading platform [naam 1] . Door de FIOD wordt [naam 1] aangemerkt als ‘het vanuit Engeland opererende deel van de criminele organisatie’ dat zorgde voor de aansturing en uitvoerende organisatie van de btw-carrouselfraude.
[verdachte] heeft bij de FIOD verklaard dat aan hem is gevraagd om facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] in orde te maken, zodat [bedrijf 1] niet in de problemen zou komen bij een belastingcontrole.
Uit e-mailcommunicatie blijkt dat [verdachte] bij zijn werkzaamheden voor [bedrijf 1] tevens werd aangestuurd door medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]). Op 6 februari 2017 heeft [medeverdachte 1] aan [verdachte] namelijk het volgende gemaild, met [naam 3] in CC:
Dear [verdachte] ,
As discussed to you last week, we need a correction at the [bedrijf 1] Invoice nr. 4. (…) We also need the following invoices for the period 24th to 28th January 2017
[bedrijf 1] ; 2797109 minutes to Siera Leone at $ 0,3727
[leverancier] : 2797109 minutes to Siera Leone at $ 0,3718.
Tijdens de doorzoeking bij [verdachte] is een getypt document met de titel ‘Points to discus with [naam 2] ’ aangetroffen, met daarop handgeschreven aantekeningen.
Uit berichten in mei 2017 tussen [verdachte] (‘ [verdachte] ’) en [naam 3] (‘ [naam 3] ’) komt onder meer het volgende naar voren:,
5-5 [verdachte] : [naam bedrijf 1] must be on 2 NOT ON 1
[naam 3] : [naam bedrijf 1] is 2
[naam 3] : We need 1 now
[naam 3] : [naam bedrijf 1] is 2 next to [bedrijf 2] who is 3
[naam 3] : we need 1
9-5 [naam 3] : Any joy on number 1
[verdachte] : We may have something before Saturday, but I will inform you
[verdachte] : Same structure as 1 or 3 is there a difference?
[naam 3] : We have 2 3 etc
[naam 3] : We need one good telecommunication or general trading company with vat
[naam 3] : We have 3 as [bedrijf 2]
[naam 3] : 2 [naam bedrijf 1]
[naam 3] : And number 4 we need who ears .5 in the deal
[naam 3] : 1, 2, 3 only earn .25 and 4 earns .5 in the deal a good margin
[naam 3] : We lost our 4
[naam 3] : So we need it within few hours as wordk was about to start yesterday in Holland
[verdachte] : Isnt that the reason why n5 dropped out?
[verdachte] : Does n5 bears the same risks as 123
[naam 3] : They r tooo busy company and u know [medeverdachte 3] and [naam 7] there
[naam 3] : He refused to work with [naam 7] as most of the people dislikes him
[naam 3] : N4 sits next to [bedrijf 3] and the get paid .5 that’s .25 on top line and .25 on bottom line
[naam 3] : [naam 7] as [medeverdachte 3] is a tough guy
[naam 3] : Can you get a company in few hours we are just about to start
[verdachte] : So you need a 1, 4 and 5 correct or just the 1 and 4
[naam 3] : just 1 and 4
[naam 3] : 5 is [medeverdachte 3]
[naam 3] : We got number 4
[naam 3] : So number 1 is all needed to go in HL
[naam 3] : Can we get 1 by Saturday
Het aandeel van [verdachte] in de criminele organisatie
[verdachte] heeft over het opmaken van facturen voor [bedrijf 1] en [leverancier] het volgende verklaard: Facturen werden opgemaakt zonder btw nummer, zonder briefpapier. De facturen gingen van internationaal naar nationaal, dus [bedrijf 1] factureerde weer door naar een Nederlandse partij. Aan mij werd verzocht om de facturen naar Nederlandse normen op te maken, zoals de vermelding van een btw nummer. Toen ik de facturen aangeleverd kreeg was het een zooitje. Ik heb inhoudelijk niets aangepast aan de facturen. Er moest een btw nummer, kvk nummer en bankrekening nummer aan toegevoegd worden.
Daarnaast heeft [verdachte] op de zitting verklaard dat hij de ondernemingen [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] bij [naam 1] heeft aangebracht.
16-5 [verdachte] : Hello [naam 3] , the missing participant has been found The switch and website are needed urgently [naam 3] : the website we did but cannot host as the content is not in English [verdachte] : Which website? [naam 3] : Not able to upload the content as we are not able to translate it to English [naam 3] : [naam bedrijf 1] [verdachte] : Ok [verdachte] : Did you open a switch already for [naam bedrijf 1] ? [naam 3] : Yes [naam 3] : But didn’t send them login yet [naam 3] : But got it ready [verdachte] : Did you have a legal contract for them? Otherwise I wille try to arrange a switch today I sent.
Vervolgens komt uit het berichtenverkeer naar voren dat [verdachte] aan [naam 3] vraagt om een contract te sturen naar [mailadres] , waarop [naam 3] schrijft dat zij geen outlook account kan gebruiken. Hierna geeft [verdachte] het e-mailadres [mailadres] door en schrijft erbij dat het contract van vorige week niet acceptabel is.
3.3.2. Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. In het bestanddeel ‘deelneming’ ligt het opzet van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor deelneming voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - dat de organisatie tot oogmerk het plegen van misdrijven heeft.
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn genoemd onder 3.3.1. vast dat er een criminele organisatie is geweest, die het oogmerk heeft gehad op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting.
De rechtbank is verder van oordeel dat [verdachte] ook wist dat deze criminele organisatie het oogmerk had op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. Uit het document dat bij [verdachte] is aangetroffen blijkt namelijk dat [verdachte] uitleg heeft gehad over de structuur van de verschillende handelslijnen en het liquideren van de plofferonderneming. Ook heeft [verdachte] berichten uitgewisseld over de posities die verschillende vennootschappen in de keten moesten of konden innemen. De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] zicht had op de handelsketens en welke rollen de verschillende schakels daarin vervulden, en dat zij inwisselbaar waren en dat de marge die zij kregen afhankelijk was van hun positie in de keten. Ook wist [verdachte] dat het noodzakelijk was dat bepaalde bedrijven met btw konden factureren en dat al het overige daaraan kennelijk ondergeschikt was. [verdachte] heeft deelgenomen aan deze criminele organisatie door op aanwijzing van andere deelnemers facturen voor [leverancier] en [bedrijf 1] aan te passen zodat deze door de Belastingdienst zouden worden geaccepteerd. Daarnaast heeft [verdachte] verschillende bedrijven aangedragen die onderdeel konden zijn van de fraudeketen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die gericht was op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting.
3.3.3. Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feiten 2 en 3 primair en subsidiair
[verdachte] wordt verweten dat de aangifte omzetbelasting van [bedrijf 1] over het 4e kwartaal 2016 niet (tijdig) is ingediend en die over het 1e kwartaal 2017 onjuist was en dat hij daarbij betrokken was.
Artikel 69, eerste lid en tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) richt zich tot ‘degene die een bij de belastingwet voorziene aangifte’ onjuist, onvolledig of niet (tijdig) doet. Als pleger van het onjuist, onvolledig of niet (tijdig) doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte, moet worden aangemerkt degene die tot het doen van de aangifte gehouden is. Die gehoudenheid tot het doen van aangifte kan worden vastgesteld bij eenieder die tot het doen van aangifte is uitgenodigd als voorzien in art. 8, eerste lid AWR. In dit geval is dat de rechtspersoon [bedrijf 1] .
Aan [verdachte] is het medeplegen van feitelijke leidinggeven aan het opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting door de rechtspersoon ten laste gelegd. Voor het ‘feitelijke leidinggeven’ is de feitelijke gang van zaken doorslaggevend en is een formele leidinggevende positie binnen de rechtspersoon niet vereist. Wel moet ten minste sprake zijn van feitelijke zeggenschap over de gedraging van de rechtspersoon. Voor medeplegen is vereist dat de verdachte het delict in bewuste nauwe samenwerking met een ander heeft begaan. Dit houdt in dat vastgesteld moet worden dat de medeplegers opzettelijk willens en wetens samenwerken tot het verrichten van de ten laste gelegde gedragingen. Alhoewel niet alle medeplegers uitvoeringshandelingen hoeven te verrichten ten aanzien van het gronddelict, moet er sprake zijn van opzet op de samenwerking en moet de samenwerking van voldoende gewicht zijn.
[naam bestuurder] staat in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als bestuurder van [bedrijf 1] . [verdachte] is geen formeel vertegenwoordiger van [bedrijf 1] . [naam bestuurder] heeft verklaard dat belastingaangiften namens [bedrijf 1] werden gedaan door de [boekhouder] . [naam bestuurder] leverde daarvoor de benodigde gegevens aan. [boekhouder] heeft eveneens verklaard dat [naam bestuurder] namens [bedrijf 1] de administratie bij hem aanleverde. Hij weet niet of er meer mensen betrokken waren bij [bedrijf 1] . Desgevraagd verklaarde hij [verdachte] niet te kennen. [verdachte] zelf heeft verklaard dat hij niet betrokken was bij de belastingaangiften van [bedrijf 1] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet als feitelijke leidinggever kan worden aangemerkt. Uit het dossier is namelijk niet gebleken dat [verdachte] op enige wijze zelf betrokken is geweest bij het indienen van de aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] , danwel dat hij daartoe de feitelijke zeggenschap had binnen [bedrijf 1] . Evenmin is met betrekking tot het (niet) doen van aangifte gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de bestuurder van [bedrijf 1] , [naam bestuurder] . [verdachte] zal daarom worden vrijgesproken van de feiten 2 en 3.
3.3.4. Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 4 primair en subsidiair
[verdachte] wordt ten slotte verweten dat [bedrijf 1] valse facturen heeft opgemaakt, en dat hij daarbij betrokken zou zijn. Aan de facturen zouden geen reële leveringen of diensten ten grondslag liggen, omdat het om schijnhandel gaat.
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft gesprekken onderzocht die de verschillende ondernemingen in de handelslijnen in dit dossier hebben getransporteerd. Het NFI vergeleek daarbij twee hypothesen:
Hypothese 1: De Call Detail Records (CDR’s) zijn vastgelegd als onderdeel van het opzetten en afbreken van gesprekken die een andere grondoorzaak hebben dan communicatie tussen één of meer natuurlijke personen per gesprek. Hypothese 2: De CDR’s zijn vastgelegd als onderdeel van het opzetten en afbreken van gesprekken waarbij tenminste één van de partijen een natuurlijk persoon is.
Het NFI concludeert dat het veel waarschijnlijker is dat hypothese 1 waar is, dan dat hypothese 2 waar is.
Ook uit eigen onderzoek van [onderneming 1] komt naar voren dat het verkeerspatroon zodanig is dat het geen menselijk gegenereerd verkeer kan betreffen maar computer generated is.
[verdachte] heeft verklaard dat [bedrijf 1] een ‘switch’ had waar de belsignalen doorheen werden geleid. [naam 3] had toegang tot deze switch. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij een switch had, dat hij heeft gezien dat er belminuten gegenereerd werden door de switch en dat hij op basis van de gegevens uit de switch facturen opmaakte.
Hoewel op basis van het rapport van het NFI en het onderzoek van [onderneming 1] betoogd kan worden dat (een deel van) de belminuten computer generated zijn, kan daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat de opgemaakte facturen vals zijn. Daarvan zou slechts sprake zijn als vast zou komen te staan dat in het geheel geen verkeer zou zijn doorgeleid en enkel sprake is van een papieren werkelijkheid. De facturen van [bedrijf 1] lijken echter gebaseerd op daadwerkelijk doorgeleid telefoonverkeer. Dat dit telefoonverkeer mogelijk (deels) door een computer is gegenereerd, doet daar niet aan af.
[verdachte] zal daarom worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 1 november 2016 tot en met 6 juni 2017 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van:
- natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en andere natuurlijke personen, en rechtspersonen, te weten de [rechtspersoon 1] , [rechtspersoon 2] en andere rechtspersonen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van bij de belastingwet voorziene aangiften omzetbelasting, als bedoeld in artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6 De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7 Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2. Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden. De verdediging vindt dat een taakstraf meer in de rede ligt dan een gevangenisstraf.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het doen van valse aangiften omzetbelasting. De criminele organisatie is betrokken geweest bij omvangrijke btw-carrouselfraude in Nederland. Als gevolg van deze fraude is te weinig btw afgedragen. Het belastingnadeel dat is veroorzaakt door de btw-carrouselfraude in het onderhavige onderzoek bedraagt vermoedelijk meer dan € 7.700.000. Hierdoor is niet alleen de Belastingdienst, maar feitelijk de hele samenleving benadeeld.
Uit het dossier is niet gebleken dat [verdachte] zelf aanzienlijk heeft geprofiteerd van de gepleegde fraude. Zijn rol in de gehele btw-carrouselfraude was relatief klein. Wel neemt de rechtbank het [verdachte] in het bijzonder kwalijk dat hij andere (rechts)personen heeft geworven en op die wijze heeft betrokken in de fraude
De rechtbank komt tot het oordeel dat voor de rol die [verdachte] in dit geheel heeft gespeeld in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Redelijke termijn De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van strafzaken als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat ten aanzien van een verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld. In dit geval oordeelt de rechtbank dat deze handeling is verricht op het moment dat de FIOD [verdachte] heeft aangehouden. Dat was op 5 november 2018. Wanneer geen sprake is van bijzondere omstandigheden geldt als uitgangspunt dat de redelijke termijn tussen de aanvang daarvan en het wijzen van een vonnis in eerste aanleg, twee jaar duurt. De rechtbank ziet in onderhavige zaak geen aanleiding om te oordelen dat de redelijke termijn langer zou moeten zijn. Weliswaar is veel onderzoek verricht, maar het meeste van dat onderzoek had al plaatsgevonden voor de aanhouding en dus voor de aanvang van de redelijke termijn. Nu in juli 2025, ongeveer 5,5 jaar na aanvang van de redelijke termijn, vonnis wordt gewezen, is de redelijke termijn met drie en een half jaar overschreden. De rechtbank compenseert [verdachte] voor deze overschrijding door aan hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals in een dergelijke zaak voor de hand zou liggen, maar in plaats daarvan een onvoorwaardelijke taakstraf.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 160 uren opleggen. Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden om wederom strafbare feiten te begaan, zal tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden worden opgelegd.
8 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
9 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 tot en met 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 160 (honderdzestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 (tachtig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) urenper dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mrs. J.M.R. Vastenburg en A.A. Fase, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2025.
[...]
In de voetnoten wordt, tenzij anders vermeld, steeds verwezen naar bewijsmiddelen in het dossier, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld gaat het hierbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ZD-002-01 Havana zaaksdossier criminele organisatie, p. 16.
ZD-002-01 Havana zaaksdossier criminele organisatie, p. 17.
6-OPV-1 Overzichtsproces-verbaal inzake [bedrijf 1] en [naam bestuurder] p. 4.
6-OPV-1 Overzichtsproces-verbaal inzake [bedrijf 1] en [naam bestuurder] p. 10.
6-OPV-1 Overzichtsproces-verbaal inzake [bedrijf 1] en [naam bestuurder] p. 5.
ZD-002-01 Havana zaaksdossier criminele organisatie, p. 18.
ZD-002-01 Havana zaakdossier criminele organisatie, p. 20.
ZD-002-01 Havana zaaksdossier criminele organisatie, p. 19.
ZD-002-01 Havana zaaksdossier criminele organisatie, p. 22.
ZD-002-01 Havana zaaksdossier criminele organisatie, p. 23.
Requisitoir d.d. 31 maart 2025, p. 9.
AMB-257, p.1.
AMB-257, p.2.
DOC-043, p. 2.
De verklaring van verdachte op de zitting van 20 maart 2025.
AMB-201, p 2.
De verklaring van verdachte op de zitting van 20 maart 2025.
Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 5 november 2018, p. 14.
Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 6 november 2018, p. 2.
Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 6 november 2018, p. 5.
DOC-561, p. 27
DOC-747A.
De verklaring van verdachte op de zitting van 25 maart 2025.
ZD-002-01, p. 84.
AMB-136, p. 7 en p. 8.
Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 5 november 2018, p. 14.
De verklaring van verdachte op de zitting van 20 maart 2025.
AMB-136, p. 11.
HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969.