Essentie

Een verhuurder mag beslag leggen op huurtoeslag voor oude huurschulden; een temporeel verband is niet vereist. Bij verrekening met een huurschuld bepaalt een duidelijke verrekeningsverklaring de toerekening, niet de wettelijke volgorde van de meest bezwarende schuld.

Samenvatting feiten

Verhuurder Portaal had een vonnis verkregen voor een oude huurschuld uit 2017. Om deze schuld te verhalen, legde Portaal executoriaal beslag op de huurtoeslag van de huurder. Hierdoor ontstond een nieuwe huurachterstand. Vanwege deze nieuwe achterstand vorderde Portaal in een nieuwe procedure de ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof wees de vordering af, oordelend dat het beslag op de huurtoeslag voor een oude schuld onrechtmatig was en dat Portaal te veel betaalde servicekosten had moeten verrekenen met de meest bezwarende (nieuwe) huurschuld.

Cassatieberoep door

Stichting Portaal heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Rechtsvraag

De centrale juridische vragen zijn of een verhuurder op grond van art. 45 Awir beslag mag leggen op huurtoeslag ter voldoening van een 'oude' huurschuld, die is ontstaan in een andere periode dan waarvoor de toeslag wordt verstrekt. Daarnaast is de vraag of een schuldeiser met een verrekeningsverklaring kan bepalen met welke schuld wordt verrekend, ook als die verklaring laat wordt afgelegd, en daarmee de wettelijke regel van toerekening aan de meest bezwarende schuld (art. 6:43 lid 2 BW) opzij kan zetten.

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Een verhuurder mag beslag leggen op huurtoeslag voor een oude huurschuld; een temporeel verband tussen de schuld en de toeslagperiode is niet vereist. Verder gaat een duidelijke verrekeningsverklaring voor op de wettelijke toerekeningsregel. Het feit dat de verklaring laat werd afgelegd, is niet relevant. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar een ander hof voor verdere behandeling.

Rechtsregel

Op grond van art. 45 lid 1, aanhef en onder a, Awir mag een verhuurder beslag leggen op de huurtoeslag van een huurder ter voldoening van een huurschuld. De wet vereist een inhoudelijk verband (de schuld betreft de huur waarvoor de toeslag is bedoeld), maar geen temporeel verband. Dit betekent dat beslag ook is toegestaan voor een huurschuld die betrekking heeft op een eerdere periode dan de periode waarvoor de huurtoeslag wordt verstrekt.

Belangrijke rechtsoverwegingen

In rov. 4.3 van het bestreden arrest ligt besloten de vaststelling dat Portaal op 17 juni 2019 aan de huurder te kennen heeft gegeven haar schuld uit de afrekening van de servicekosten over de jaren 2017 en 2018 te verrekenen met de oude huurschuld. Een dergelijke verrekeningsverklaring heeft tot gevolg dat niet wordt toegekomen aan toepassing van de in art. 6:43 lid 2 BW genoemde volgorde van toerekening. Onderdeel II klaagt terecht dat een verrekeningsverklaring kan worden afgelegd zolang een partij daartoe op grond van art. 6:127 lid 1 BW bevoegd is en dat het hof geen omstandigheden heeft vastgesteld die meebrengen dat die bevoegdheid op 17 juni 2019 niet meer bestond.

(r.o. 3.1.3)

De wetgever heeft aldus een inhoudelijk verband gelegd tussen de vordering van de verhuurder en de huurtoeslag. Niet blijkt dat ook een temporeel verband is beoogd in de zin dat de verhuurder slechts beslag zou kunnen leggen op de huurtoeslag voor de periode waarop de achterstallige huur ziet. Een zodanig temporeel vereiste ligt ook niet voor de hand, omdat executoriaal beslag vrijwel steeds wordt gelegd voor schulden die in het verleden zijn ontstaan.

(r.o. 3.2.2)

Opmerking verdient nog het volgende. In rov. 4.4 heeft het hof onder ogen gezien dat het incasseren van een oude huurschuld door de beslaglegging op de huurtoeslag logischerwijs een ‘nieuwe’ huurschuld doet ontstaan in gevallen waarin de huurder zonder de huurtoeslag de lopende huurtermijnen niet kan betalen. Indien die situatie zich voordoet, is dat een omstandigheid die de rechter moet betrekken bij de beoordeling of de nieuwe huurschuld een tekortkoming is die, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt (art. 6:265 lid 1 BW).

(r.o. 3.6)

Deze overwegingen zijn cruciaal. R.o. 3.1.3 en 3.2.2 verduidelijken de hiërarchie bij verrekening (verklaring gaat voor wettelijke regel) en de reikwijdte van beslag op huurtoeslag (geen temporeel verband vereist). De obiter dictum in r.o. 3.6 is van bijzonder belang: hoewel het beslag op huurtoeslag voor een oude schuld rechtmatig is, moet de rechter het feit dat hierdoor een nieuwe schuld ontstaat, meewegen bij de proportionaliteitstoets voor ontbinding van de huurovereenkomst (art. 6:265 lid 1 BW). Dit is een essentiële nuancering voor de rechtspraktijk.

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 21/01604

Datum 24 juni 2022

ARREST

In de zaak van

STICHTING PORTAAL,gevestigd te Utrecht,

EISERES tot cassatie,

hierna: Portaal,

advocaat: M.A.J.G. Janssen,

tegen

[de huurder],wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

hierna: de huurder,

niet verschenen.

het vonnis in de zaak 7494180\CVEXPL 19-405 \FQ/rdb van de kantonrechter te Nijmegen van 12 juli 2019;

de arresten in de zaak 200.270.435 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 januari 2020, 18 augustus 2020 en 12 januari 2021.

Portaal heeft tegen het arrest van 12 januari 2021 van het hof beroep in cassatie ingesteld.

Tegen huurder is verstek verleend.

Portaal heeft afgezien van schriftelijk toelichting.

De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Portaal heeft tot en met september 2020 een woning verhuurd aan de huurder. (ii) De kantonrechter te Nijmegen heeft bij vonnis van 17 november 2017 de huurder veroordeeld tot betaling aan Portaal van € 622,75 ter zake van de huur tot en met oktober 2017, verhoogd met rente en (proces)kosten (hierna: de oude huurschuld). (iii) Portaal heeft met het vonnis van 17 november 2017 executoriaal derdenbeslag gelegd op de huurtoeslag van de huurder. Portaal heeft langs deze weg in de periode van 26 maart 2018 tot en met 28 november 2018 € 1.781,59 geïnd.

2.2 In de onderhavige procedure vordert Portaal ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde, betaling van € 1.191,69 aan achterstallige huur over de periode tot en met juni 2019 en een vergoeding van € 540,78 per maand vanaf 1 juli 2019 voor het gebruik van de woning tot de ontruiming, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter heeft de vorderingen van Portaal toegewezen.

2.3 Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van Portaal afgewezen.[1] Voor zover in cassatie van belang heeft het hof het volgende overwogen.

verrekening van servicekosten

4.3 [ De huurder] heeft over de jaren 2017 en 2018 teveel servicekosten betaald. Op 1 mei 2018 en 21 juni 2018 heeft Portaal wegens in 2017 teveel betaalde servicekosten aan [de huurder] € 25,34 en € 318,65 toegekend. Ook over het jaar 2018 heeft [de huurder] teveel voorschotten betaald. Dit heeft Portaal met hem afgerekend door op 1 mei 2019 aan [de huurder] € 595,32 en € 35,26 toe te kennen. Portaal heeft de teveel betaalde servicekosten niet uitbetaald, maar wil deze verrekenen met de oude huurschuld van [de huurder]: zie de berekening die haar gemachtigde bij e-mailbericht van 17 juni 2019 aan de advocaat van [de huurder] heeft gestuurd. Deze mededeling dateert echter van kort voor de zitting in eerste aanleg. Van een eerdere mededeling is het hof niet gebleken en evenmin ziet het hof in de processtukken aanwijzingen dat partijen afspraken hebben gemaakt waarmee zij zijn afgeweken van de wettelijke regeling van artikel 6:137 BW in combinatie met artikel 6:43 lid 2 BW. Volgens die wettelijke regeling moest Portaal de teruggave van de servicekosten over 2017 verrekenen met de schuld die voor [de huurder] de meest bezwarende schuld was. Dat was de nieuwe huurschuld, omdat die schuld het gevaar van ontbinding en ontruiming opriep. (…).”

het beslag op de huursubsidie

4.4 (…) Voorop staat dat het door Portaal op de huursubsidie gelegde beslag in beginsel nietig is, dit onder meer om te waarborgen dat de subsidie daadwerkelijk wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze aan [de huurder] is toegekend. Portaal beroept zich op de uitzondering waarmee zij toch verhaal op de huursubsidie mag zoeken wanneer [de huurder] niet zijn betalingsverplichtingen nakomt met het oog waarop de huursubsidie hem is verleend. De huursubsidie was bedoeld om [de huurder] beter in staat te stellen om aan zijn verplichting tot betaling van de lopende huurtermijnen te voldoen. Dat is iets anders dan de voldoening van de huurschuld uit 2017. Zou de huursubsidie worden gebruikt voor de schuld uit andere jaren, zoals Portaal dat heeft gedaan door de beslagopbrengsten op de schuld uit 2018 [de Hoge Raad leest: 2017] af te boeken, dan wordt daarmee het tijdgebonden karakter van de huursubsidie miskend. De subsidie, die inkomstenafhankelijk is, wordt immers steeds slechts voor een bepaalde periode toegekend. Het beslag frustreert daarmee de besteding van de huursubsidie aan de uitgaven waarvoor die wordt verleend. Hier komt bij dat de incasso van de oude huurschuld door de beslaglegging op de huursubsidie logischerwijs een 'nieuwe' huurschuld doet ontstaan: de huursubsidie wordt immers toegekend omdat [de huurder] zonder die subsidie de lopende huurtermijnen niet kan betalen. Het vervolgens gebruiken van de aldus gecreëerde nieuwe huurschuld om ontbinding en ontruiming te vorderen maakte het voor [de huurder] feitelijk onmogelijk om in de huurwoning te blijven wonen, terwijl Portaal in de procedure die leidde tot het vonnis van 17 november 2017 de vordering tot ontbinding had ingetrokken, met als gevolg dat [de huurder] zijn woonrecht nu juist kon behouden.In lijn met de bedoelingen van de wetgever met het verstrekken van de huursubsidie en het beslagverbod zal het hof de door de beslaglegging geïnde huursubsidie dan ook in mindering brengen op de huurvordering die in de onderhavige procedure is ingesteld. Het hof houdt daarom geen rekening met de kosten van het - nietige, althans onrechtmatige - beslag.

4.5 Gelet op het voorgaande stond er op het moment van de dagvaarding in eerste aanleg ter zake de periode november 2017 t/m januari 2019 nog een bedrag van € 178,32 open (…). (…) De gevorderde ontbinding wordt naar het oordeel van het hof niet door deze relatief geringe tekortkoming gerechtvaardigd (…).”

3 Beoordeling van het middel

3.1.1 Onderdeel II van het middel klaagt dat rov. 4.3 onjuist althans onbegrijpelijk is, omdat uit art. 6:137 lid 1 BW volgt dat toerekening op de voet van art. 6:43 lid 2 BW aan de meest bezwarende schuld, slechts plaatsvindt voor zover een verrekeningsverklaring onvoldoende aangeeft welke verbintenissen in de verrekening zijn betrokken. Het feit dat Portaal de verrekeningsverklaring pas op 17 juni 2019, kort voor de zitting in eerste aanleg, heeft gedaan, is niet relevant, aldus het onderdeel.

3.1.2 Wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, gaan beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet (art. 6:127 lid 1 BW). Voor zover een verrekeningsverklaring onvoldoende aangeeft welke verbintenissen in de verrekening zijn betrokken, geldt de volgorde van toerekening zoals aangegeven in de art. 6:43 en 6:44 BW (art. 6:137 lid 1 BW).

3.1.3 In rov. 4.3 van het bestreden arrest ligt besloten de vaststelling dat Portaal op 17 juni 2019 aan de huurder te kennen heeft gegeven haar schuld uit de afrekening van de servicekosten over de jaren 2017 en 2018 te verrekenen met de oude huurschuld. Een dergelijke verrekeningsverklaring heeft tot gevolg dat niet wordt toegekomen aan toepassing van de in art. 6:43 lid 2 BW genoemde volgorde van toerekening. Onderdeel II klaagt terecht dat een verrekeningsverklaring kan worden afgelegd zolang een partij daartoe op grond van art. 6:127 lid 1 BW bevoegd is en dat het hof geen omstandigheden heeft vastgesteld die meebrengen dat die bevoegdheid op 17 juni 2019 niet meer bestond.

3.2.1 Onderdeel IV betoogt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in rov. 4.4 te oordelen dat beslag op huurtoeslag alleen is toegestaan voor de voldoening van lopende huurtermijnen en niet ter incasso van een oude huurschuld. Dit oordeel is onjuist omdat een verhuurder beslag kan leggen op huurtoeslag die is verstrekt voor de huur van een bepaalde woning, tot voldoening van de huur van die woning, ongeacht of de huurschuld ‘oud’ of ‘nieuw’ is, aldus de klacht.

3.2.2 Art. 1a lid 1 van de Wet op de huurtoeslag bepaalt, voor zover hier van belang, dat op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing is. Art. 45 lid 1, aanhef en onder onder a, Awir bepaalt, voor zover hier van belang, dat een tegemoetkoming niet vatbaar is voor beslag, tenzij het betreft beslag wegens een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting wegens een geleverde prestatie waarbij de betalingsverplichting ter zake van die prestatie oorzaak is voor de tegemoetkoming. De hoofdregel dat een tegemoetkoming niet vatbaar is voor beslag, strekt ter bescherming van de belanghebbende en beoogt te waarborgen dat de toegekende tegemoetkoming daadwerkelijk wordt aangewend voor het doel waarvoor deze is bestemd.[2] De genoemde uitzondering betekent, toegesneden op een geval als hier aan de orde is, dat indien een huurder zijn huur niet betaalt, de verhuurder beslag kan leggen op zijn huurtoeslag.[3] Die uitzondering berust erop dat het billijk is dat een verhuurder verhaal kan zoeken op de huurtoeslag als de belanghebbende niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen jegens de verhuurder, omdat de huurtoeslag is bedoeld de belanghebbende beter in staat te stellen aan zijn huurbetalingsverplichting te voldoen.[4] De wetgever heeft aldus een inhoudelijk verband gelegd tussen de vordering van de verhuurder en de huurtoeslag. Niet blijkt dat ook een temporeel verband is beoogd in de zin dat de verhuurder slechts beslag zou kunnen leggen op de huurtoeslag voor de periode waarop de achterstallige huur ziet. Een zodanig temporeel vereiste ligt ook niet voor de hand, omdat executoriaal beslag vrijwel steeds wordt gelegd voor schulden die in het verleden zijn ontstaan. Indien de verhuurder beslag legt op de huurtoeslag van een huurder, staat art. 45 lid 1, aanhef en onder a, Awir niet eraan in de weg dat het beslag ook strekt tot verhaal van de rente en kosten die de huurder over de huurschuld verschuldigd is. Aan de formulering “een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting wegens een geleverde prestatie” in art. 45 lid 1, aanhef en onder a, Awir en aan de parlementaire geschiedenis kan geen aanknopingspunt voor een andere opvatting worden ontleend.

3.2.3 Uit het bovenstaande volgt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat art. 45 Awir geen ruimte laat voor beslaglegging door de verhuurder voor een huurschuld die betrekking heeft op een eerdere periode dan de periode waarop de huurtoeslag betrekking heeft. Onderdeel IV slaagt dus.

3.4 Onderdeel V klaagt over het oordeel van het hof in rov. 4.5 dat de tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. De klacht slaagt in het voetspoor van de onderdelen II en IV omdat het oordeel van het hof voortbouwt op de met die onderdelen met succes bestreden overwegingen. Datzelfde geldt voor de algemene voortbouwklacht vervat in onderdeel VI.

3.5 De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

3.6 Opmerking verdient nog het volgende. In rov. 4.4 heeft het hof onder ogen gezien dat het incasseren van een oude huurschuld door de beslaglegging op de huurtoeslag logischerwijs een ‘nieuwe’ huurschuld doet ontstaan in gevallen waarin de huurder zonder de huurtoeslag de lopende huurtermijnen niet kan betalen. Indien die situatie zich voordoet, is dat een omstandigheid die de rechter moet betrekken bij de beoordeling of de nieuwe huurschuld een tekortkoming is die, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt (art. 6:265 lid 1 BW).

4 Beslissing

De Hoge Raad:

  • vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 januari 2021;
  • verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
  • veroordeelt [de huurder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Portaal begroot op € 1.030,01 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, S.J. Schaafsma, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 24 juni 2022.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:205.

Kamerstukken II 2004/05, 29764, nr. 3, p. 63.

Vgl. Kamerstukken II 2007/08, 31206, nr. 15, p. 7-8.

Kamerstukken II 2004/05, 29764, nr. 3, p. 63.


Voetnoten

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:205.

Kamerstukken II 2004/05, 29764, nr. 3, p. 63.

Vgl. Kamerstukken II 2007/08, 31206, nr. 15, p. 7-8.

Kamerstukken II 2004/05, 29764, nr. 3, p. 63.