Essentie

De Hoge Raad oordeelt dat de motivering van het Hof dat een smartphone-onderzoek een 'beperkte' inbreuk was, onvoldoende is. Dit leidt echter niet tot cassatie, omdat het verweer tot bewijsuitsluiting onvoldoende was onderbouwd door de verdediging conform de eisen van art. 359a Sv.

Samenvatting feiten

De verdachte werd aangehouden terwijl hij in een auto zat met een moordverdachte. Zijn smartphone (Samsung) werd in beslag genomen. De politie heeft de volledige inhoud van de telefoon en SD-kaart gekopieerd. Bij onderzoek van de afbeeldingen en video's werden foto's en een video gevonden waarop de verdachte poseert met Kalashnikov-aanvalsgeweren. Een serienummer op een van de wapens werd gelinkt aan een wapen dat elders was gevonden. De verdachte is op basis van dit bewijs vervolgd voor wapenbezit.

Cassatieberoep door

Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte.

Rechtsvraag

De centrale rechtsvraag is of het onderzoek aan de inbeslaggenomen smartphone van de verdachte, waarbij alle gegevens werden gekopieerd en vervolgens alle foto's en video's werden bekeken, een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer vormde. Zo ja, was hiervoor de algemene bevoegdheid van artikel 94 Sv voldoende, of was een machtiging van de officier van justitie of rechter-commissaris vereist? En indien het onderzoek onrechtmatig was, moet dit leiden tot bewijsuitsluiting?

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het onderzoek aan de smartphone slechts een 'beperkte' inbreuk op de privacy was. De enkele stelling dat de politie 'selectief' was door enkel foto's en video's te bekijken, is niet genoeg. Desondanks leidt dit gebrek niet tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad stelt vast dat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd waarom dit vormverzuim tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden. Het beroep wordt daarom verworpen.

Rechtsregel

Een onderzoek aan een smartphone is meer dan een beperkte inbreuk op de privacy als een min of meer compleet beeld van iemands leven wordt verkregen. Zelfs als een dergelijk onderzoek onrechtmatig is (een vormverzuim), leidt dit niet automatisch tot bewijsuitsluiting. De verdediging moet een specifiek en onderbouwd verweer voeren waaruit blijkt waarom de sanctie van bewijsuitsluiting noodzakelijk is, conform de eisen van artikel 359a Sv. Het enkele constateren van een vormverzuim is hiervoor onvoldoende.

Belangrijke rechtsoverwegingen

Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld - en in aanmerking genomen dat het Hof wel overweegt dat “de politie selectief is geweest in het onderzoek aan de telefoon”, maar dat het niet heeft vastgesteld aan de hand waarvan en met het oog waarop een selectie, die blijkbaar tenminste alle opgeslagen foto’s en films omvatte, is gemaakt -, is het oordeel van het Hof niet toereikend gemotiveerd.

(r.o. 2.4.2)

Het middel slaagt in zoverre. Tot cassatie behoeft dat evenwel niet te leiden in verband met het volgende. In zijn arrest van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, heeft de Hoge Raad regels geformuleerd voor de toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsgevolg van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv ten aanzien van bewijsmateriaal dat rechtstreeks als gevolg van een bepaald vormverzuim is verkregen. Mede in het licht van die regels is het door de raadsvrouwe gevoerde, tot bewijsuitsluiting strekkende verweer, zoals hiervoor weergegeven onder 2.2.4, onvoldoende onderbouwd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat aan een niet-gerechtvaardigde inbreuk op het door het eerste lid van art. 8 EVRM gewaarborgde recht in de strafprocedure tegen de verdachte niet zonder meer rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden en dat door de verdediging onvoldoende is onderbouwd dat zich in de onderhavige zaak een situatie voordoet waarin toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk moet worden geacht. Het Hof had dat verweer daarom slechts kunnen verwerpen.

(r.o. 2.5)

Deze rechtsoverwegingen zijn cruciaal voor studenten. R.o. 2.4.2 toont aan dat een rechter de claim van een 'beperkt' smartphone-onderzoek niet zomaar mag aannemen. Als alle data gekopieerd is, moet de rechter kritisch toetsen hoe de daaropvolgende 'selectie' van te onderzoeken data heeft plaatsgevonden. R.o. 2.5 is van groot praktisch belang voor het leerstuk van vormverzuimen (art. 359a Sv). Het laat zien dat het constateren van een onrechtmatigheid niet genoeg is. De verdediging draagt de last om te beargumenteren waarom juist de zware sanctie van bewijsuitsluiting moet volgen. Een onrechtmatige handeling leidt dus niet automatisch tot een voor de verdachte gunstig resultaat.

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 17/03716 Datum 9 juli 2019

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 14 juli 2017, nummer 21/000118-17, in de strafzaak

tegen

[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, hierna: de verdachte.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het middel

2.1 Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft verworpen het verweer dat het onderzoek aan de smartphone van de verdachte onrechtmatig is en dat de resultaten daarvan moeten worden uitgesloten van de bewijsvoering.

2.2.1 Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: “1: hij op 18 maart 2016 in Nederland wapens van categorie II, te weten

  • meerdere vuurwapens, type aanvalsgeweer (Kalashnikov) voorhanden heeft gehad.

2: hij in de periode van 15 april 2016 tot en met 16 april 2016 in de gemeente Amsterdam een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Glock, type 19, 9mm) en munitie van categorie III, te weten 15 patronen behorende bij voornoemd pistool voorhanden heeft gehad.”

2.2.2 Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen: “2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van relaas d.d. 17 augustus 2016 (p. 4 e.v. van een dossier met nummer: 2015274558), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:

Hoofdstuk 1: Aanleiding onderzoek Op dinsdag 12 april 2016 werd de verdachte [betrokkene 1] aangehouden in Amsterdam. [betrokkene 1] werd aangehouden als verdacht van betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer] op 9 september 2015. Ten tijde van zijn aanhouding reed [betrokkene 1] in zijn auto, samen met [verdachte] en [betrokkene 2] . De mobiele telefoons van [verdachte] en [betrokkene 2] werden in beslag genomen. Op dinsdag 12 april 2016 vond er in het kader van het onderzoek 25TGORudolf een doorzoeking plaats in de woning aan de [a-straat 1] te Nieuwegein, een mogelijke verblijfplaats van de verdachte [betrokkene 1] . Tijdens het vervolg van de doorzoeking in de woning werden onder meer twee automatische vuurwapens van het merk Kalashnikov, type AK47 aangetroffen.

Op de telefoon van [verdachte] werd tevens een foto aangetroffen (afbeelding (het hof begrijpt) 11 fotobijlage) waarop een serienummer op een wapen zichtbaar was. Dit serienummer bleek overeen te komen met het serienummer van een van de bij de doorzoeking in de woning van [medeverdachte] (het hof begrijpt [a-straat 1] te Nieuwegein) aangetroffen Kalashnikov aanvalsgeweren.

3. Een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 12 april 2016 (p. 001 e.v. van het onder 2 genoemde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :

Datum: 12 april 2016 Omschrijving inbeslaggenomen goed: 1 witkleurige mobiele telefoon van het merk Samsung, model Duos, type GT-I9082. SIN: AAGR7376NL.

4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2016 (p. 116 e.v. van het onder 2 genoemde dossier), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:

als relaas van verbalisant: Door mij werd een onderzoek ingesteld naar de gegevens gerelateerd aan een mobiele telefoon van het merk Samsung en een daaruit afkomstige micro SD-kaart: SIN nummer: AAGR7376NL. Op 15 april 2016 zijn de gegevens van zowel de voornoemde SD-kaart als de GSM veiliggesteld. Ik heb een onderzoek ingesteld naar de afbeeldingen en video’s die waren opgeslagen op de Micro SD-kaart afkomstig uit de veiliggestelde mobiele telefoon van het merk Samsung, type GT‑I9082. Op een aantal van de afbeeldingen is een man te zien met een lichtgetinte huidskleur, gekleed in een blauw T-shirt, een blauwe broek, lichte sokken met daar overheen zwarte slippers. Op sommige afbeeldingen heeft de man in elke hand een automatisch vuurwapen, gelijkend op een Kalasjnikov, vast. Waarbij het opvallend is dat 1 van deze automatische vuurwapens verschil vertoont in de kleur van het houten gedeelte net boven de plaats waar de patroonhouder/magazijn in het vuurwapen is geplaatst. Het bovenste houten gedeelte is vrij licht van kleur terwijl het onderste houten gedeelte veel donkerder van kleur is. (Afbeelding 1) Uit de veiliggestelde informatie van de voornoemde afbeeldingen is af te lezen dat deze afbeeldingen zijn verkregen/gemaakt met een (...) Samsung, type GT-I9082 op 18 maart 2016. Naast de gemaakte afbeeldingen trof ik ook een video aan met de titel: 20160318_164521.mp4. Op de voornoemde video, welke ook voorzien is van geluid, zijn de wapens goed zichtbaar, er wordt regelmatig ingezoomd, waardoor een enkele keer ook de tekst of nummers op de getoonde wapens af te lezen zijn. Op 15 april 2016 heb ik contact gehad met collega P. Pruimboom van de Forensische Opsporing van de politie Midden-Nederland en het nummer te zien op één van de automatische vuurwapens (660716) alsmede de houten kleurdetails op het andere automatische vuurwapen doorgegeven. Collega Pruimboom kon aan de hand van deze details verklaren dat deze twee automatische vuurwapens inderdaad reeds eerder in het onderzoek TGO Rudolf (het hof begrijpt: in de woning van [medeverdachte] ) in beslag waren genomen.

(...)

6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt aanvullend proces-verbaal d.d. 23 november 2016 (los in het persoonsdossier gevoegd), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :

als relaas van verbalisant: Naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland werd nader onderzoek verricht aan de reeds veiliggestelde gegevens van de inbeslaggenomen mobiele telefoon van het merk Samsung, type GT-I9082. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat de aangetroffen afbeeldingen en de film waar screenshots van werden gemaakt niet op de genoemde GSM terecht zijn gekomen door Whatsapp of soortgelijke Social Media. De bestandsnaam en de zogenaamde EXIF-informatie geven aan dat deze foto’s en film op 18 maart 2016 werden vervaardigd met een GSM, merk en type Samsung GT-I9082.”

2.2.3 Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2017 houdt onder meer het volgende in: “Op vragen van de voorzitter antwoordt verdachte - zakelijk weergegeven - : U vraagt mij hoe de aanhouding op 12 april 2016 is verlopen. Ik zat samen met nog een ander in de auto bij [betrokkene 1] . (...) Ik had twee telefoons bij me en die hebben ze allebei meegenomen. Iemand van de politie heeft beide telefoons uit mijn zak gehaald. (...) De foto’s waar het om gaat, zijn op de Samsung aangetroffen.

(...)

Ik maakte gebruik van een wachtwoord voor mijn telefoon. Ik heb dat wachtwoord niet aan de politie gegeven.

(...)

De politie heeft mijn telefoon 6 maanden gehouden. Ik weet niet hoe ze mijn telefoon hebben onderzocht. Ik heb daar niet met de politie over gesproken.

(...)

De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft hij schriftelijke aantekeningen voor het requisitoir overgelegd. (...) In aanvulling daarop heeft de advocaat-generaal verklaard dat het maken van een kopie van de inhoud van een mobiele telefoon en SD-kaart door de politie een standaard werkwijze betreft om te voorkomen dat door het (herhaaldelijk) benaderen van de informatie op de mobiele telefoon ten behoeve van het onderzoek, de inhoud daarvan wordt gewijzigd.”

2.2.4 Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2017 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in, voor zover in cassatie van belang: “Indien dat onderzoek echter zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven, kan dat onderzoek onrechtmatig zijn. Daarvan zal volgens de HR in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen. En daar is in de onderhavige zaak sprake van: uit het pv op p. 116 tm 118 volgt dat de telefoon is onderzocht door het Team Digitale Expertise. Alle gegevens van de telefoon en de SD kaart zijn veiliggesteld en opgeslagen en er is een backup gemaakt. In de telefoon en de Sd kaart stonden onder andere chats, contacten en foto’s (p.320) waarnaar onderzoek is ingesteld. Met dit onderzoek is derhalve meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van cliënt gemaakt. Client is hierdoor getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen en hij heeft hiervan nadeel ondervonden. Zijn privacy is op grove wijze geschonden. Hij is ook concreet benadeeld in zijn (verdedigings)belang, nu gegevens (foto’s) uit zijn telefoon zijn gelicht en geprint en toegevoegd aan het strafdossier en cliënt door de politie is verhoord en door de rechtbank is veroordeeld voornamelijk op basis de foto’s. Dit nadeel kan niet meer hersteld worden. Alle gegevens uit zijn telefoon zijn in handen gekomen van de politie en ook allen opgeslagen. Er is gekeken naar chats en foto’s van cliënt zelf, diverse vrouwen, feesten, vakanties (p.320). Dit zo zijnde stelt de verdediging zich op het standpunt dat aangetroffen foto’s waarop cliënt te zien zou zijn met de wapens (feit 1), de aangetroffen Glock zoals ten laste gelegd bij feit 2 niet voor het bewijs gebruikt mogen worden (de Glock is aangetroffen bij doorzoeking in de woning van cliënt. Deze doorzoeking was het rechtstreekse gevolg van de in de telefoon aangetroffen foto’s). Er blijven dan geen bewijsmiddelen over en cliënt dient vrij gesproken te worden van feit 1 en 2.”

2.2.5 Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen: “De raadsvrouw heeft (...) bepleit dat met het onderzoek aan de mobiele telefoon een inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De vruchten van voornoemd handelen dienen van het bewijs te worden uitgesloten en dit zal tot vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moeten leiden, aldus de raadsvrouw. De advocaat-generaal heeft zich ter zitting van het hof op het standpunt gesteld dat er met betrekking tot het onderzoek aan de telefoon inderdaad sprake is van een schending van artikel 8 EVRM. Het onderzoek aan de telefoon heeft plaatsgevonden zonder dat daartoe een bevel van de Officier van Justitie was afgegeven, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert. Gelet op de beperkte ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, hoeft dit volgens de advocaat-generaal niet tot bewijsuitsluiting te leiden maar kan worden volstaan met de vaststelling dat een vormvoorschrift is geschonden.

Voornoemd verweer is in eerste aanleg ook door de verdediging gevoerd. De rechtbank heeft daaromtrent in het vonnis onder meer overwogen:

“De rechtbank overweegt dat op 12 april 2016 [betrokkene 1] ter zake van betrokkenheid bij een moord is aangehouden. Verdachte is, terwijl hij in de auto zat bij [betrokkene 1] en [verdachte] , ook aangehouden. De mobiele telefoons van verdachte en [verdachte] zijn vervolgens op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen en onderzocht. Gelet op de verdenking van het strafbare feit waarvoor [betrokkene 1] is aangehouden, is deze inbeslagname rechtmatig geweest. Voor inbeslagneming waren ook vatbaar voorwerpen die niet aan de verdachte [betrokkene 1] toebehoorden. De officier van justitie heeft bovendien aangegeven dat de verzamelde mobiele telefoons samen met de verdachten door het arrestatieteam zijn aangeleverd en dat daarna onderzocht is wie de eigenaar van welke telefoon was. De telefoon van verdachte kon derhalve onderzocht worden. De heenzending en de mededeling van een politieambtenaar dat de telefoon aan verdachte teruggegeven zou worden staan daar niet aan in de weg.”

Deze overweging is juist. Het hof sluit zich hierbij aan en concludeert op grond daarvan dat de inbeslagname van de telefoon rechtmatig is geweest.

Voorts is met betrekking tot het onderzoek dat vervolgens aan de telefoon heeft plaatsgevonden de volgende overweging van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:588) van belang:

“Voor het doen van onderzoek door een opsporingsambtenaar aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken teneinde de beschikking te krijgen over daarin opgeslagen of beschikbare gegevens vereist de wet geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie. Indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 94, in verbinding met art. 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen.”

Uit het dossier blijkt dat op 15 april 2016 de gegevens van de mobiele telefoon en de daarbij behorende SD-kaart zijn veiliggesteld en dat een onderzoek is ingesteld naar de afbeeldingen en video’s die waren opgeslagen op voornoemde SD-kaart. Op 14 juni 2016 heeft nader onderzoek aan de inbeslaggenomen telefoon plaatsgevonden, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2016. In dit proces-verbaal is gerelateerd: “In deze telefoon staan onder andere chats, contacten en foto’s. Ik heb de foto’s bekeken. Dit zijn foto’s van [verdachte] zelf, diverse vrouwen, feesten, vakantie, maar ook wapens en geld.” Ook het proces-verbaal “herkenning schoenen” d.d. 14 juli 2016 en een aanvulling op dat proces-verbaal bevatten (enkel) een beschrijving van hetgeen op de foto’s en video’s in de telefoon van verdachte te zien zou zijn.

Uit voornoemde processen-verbaal blijkt niet meer dan dat de politie de foto’s en video’s die op de telefoon en/of de SD-kaart stonden, heeft bekeken. In het proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2016 wordt weliswaar melding gemaakt van het feit dat op de telefoon (ook) chats en contacten staan, maar niet blijkt dat de verbalisanten kennis hebben genomen van die informatie. Integendeel: uit voornoemde processen-verbaal is af te leiden dat de politie selectief is geweest in het onderzoek van die telefoon en alleen de foto’s en video’s heeft bekeken. Uit het onderzoek ter zitting van het hof zijn ook geen aanwijzingen naar voren gekomen dat er een verdergaand onderzoek heeft plaatsgevonden. Van een onderzoek dat zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is gekregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verdachte is niet gebleken. Dat de inhoud van de mobiele telefoon en de SD-kaart door de politie kennelijk is gekopieerd en opgeslagen, maakt dit niet anders. Het hof acht de uitleg van de advocaat-generaal daaromtrent, inhoudende dat dit een standaard werkwijze van de politie betreft, teneinde te voorkomen dat door het (herhaaldelijk) benaderen van de informatie op de mobiele telefoon ten behoeve van het onderzoek de inhoud daarvan wordt gewijzigd, aannemelijk. Dat er een kopie van de inhoud van de telefoon is gemaakt, betekent niet dat de volledige inhoud ook is onderzocht.

Anders dan de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof op grond van het voorgaande van oordeel dat met het onderzoek aan de telefoon van verdachte niet meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte is gemaakt. De algemene bevoegdheid van artikel 94 jo. artikel 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering biedt voor dit onderzoek daarom voldoende legitimatie.

Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.”

2.3 In zijn arrest van 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584 heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen: “2.6. Voor het doen van onderzoek door een opsporingsambtenaar aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken teneinde de beschikking te krijgen over daarin opgeslagen of beschikbare gegevens vereist de wet geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie. Indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 94, in verbinding met art. 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen.

(...)

2.8. Mede gelet op het vooralsnog ontbreken van een daarop toegesneden wettelijke regeling verdient het volgende opmerking. De bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen en de daarin besloten liggende bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen kunnen op grond van art. 95 en 96 Sv ook worden uitgeoefend door de op grond van art. 148 Sv met het gezag over de opsporing belaste officier van justitie, nu deze blijkens art. 141, aanhef en onder a, Sv met opsporing is belast. Voorts kunnen die bevoegdheden op grond van art. 104, eerste lid, Sv worden uitgeoefend door de rechter-commissaris. De hier genoemde wettelijke bepalingen bieden tevens de grondslag voor het verrichten van onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen door de officier van justitie respectievelijk de rechter-commissaris, indien de inbeslagneming is geschied door een opsporingsambtenaar. In zo een geval vormen de genoemde wettelijke bepalingen een toereikende grondslag voor onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen - waaronder elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken - dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt. Daarbij valt - in het licht van art. 8 EVRM - aan onderzoek door de rechter-commissaris in het bijzonder te denken in gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn.”

2.4.1 Het Hof heeft vastgesteld, kort gezegd, dat (i) de gehele inhoud van de mobiele telefoon van de verdachte en de bij die telefoon behorende SD-kaart door opsporingsambtenaren is gekopieerd en veiliggesteld met als doel de daarop opgeslagen of beschikbare gegevens nader te onderzoeken, en (ii) dat door opsporingsambtenaren op verschillende momenten onderzoek is gedaan naar deze opgeslagen of beschikbare gegevens, waarbij alle foto’s en video’s zijn onderzocht. Op basis van deze vaststellingen heeft het Hof geoordeeld dat art. 94 Sv een toereikende wettelijke grondslag vormt voor het door de opsporingsambtenaren verrichte nadere onderzoek aan de inbeslaggenomen smartphone en de daarbij behorende SD-kaart van de verdachte, aangezien daarmee niet meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is gemaakt.

2.4.2 Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld - en in aanmerking genomen dat het Hof wel overweegt dat “de politie selectief is geweest in het onderzoek aan de telefoon”, maar dat het niet heeft vastgesteld aan de hand waarvan en met het oog waarop een selectie, die blijkbaar tenminste alle opgeslagen foto’s en films omvatte, is gemaakt -, is het oordeel van het Hof niet toereikend gemotiveerd.

2.5 Het middel slaagt in zoverre. Tot cassatie behoeft dat evenwel niet te leiden in verband met het volgende. In zijn arrest van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, heeft de Hoge Raad regels geformuleerd voor de toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsgevolg van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv ten aanzien van bewijsmateriaal dat rechtstreeks als gevolg van een bepaald vormverzuim is verkregen. Mede in het licht van die regels is het door de raadsvrouwe gevoerde, tot bewijsuitsluiting strekkende verweer, zoals hiervoor weergegeven onder 2.2.4, onvoldoende onderbouwd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat aan een niet-gerechtvaardigde inbreuk op het door het eerste lid van art. 8 EVRM gewaarborgde recht in de strafprocedure tegen de verdachte niet zonder meer rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden en dat door de verdediging onvoldoende is onderbouwd dat zich in de onderhavige zaak een situatie voordoet waarin toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk moet worden geacht. Het Hof had dat verweer daarom slechts kunnen verwerpen.

2.6 Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2019.