Arrest inhoud

Parketnummer : 20-002674-24

Uitspraak : 5 september 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 2 oktober 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-253932-24 en 02-079494-24, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummers 02-056829-23, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992, wonende te [adres 1] .

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte integraal vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 02-079494-24 tenlastegelegde en is hij ter zake van

veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 6 oktober 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-056829-23 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 49 dagen; Tot slot heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het in de zaak met parketnummer 02-253932-24 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en in de zaak met parketnummer 02-079494-24 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 49 dagen zal gelasten. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof conform de rechtbank zal beslissen op de vordering van de benadeelde partij, met toewijzing van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en ook de in hoger beroep gevorderde proceskosten, te weten reiskosten en parkeerkosten, zal toewijzen.

De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte integraal zal vrijspreken. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging primair gepleit dat het hof de vordering zal afwijzen en subsidiair dat het hof conform de rechtbank zal beslissen. Tot slot heeft de verdediging bepleit dat het hof de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, (gedeeltelijk) zal omzetten naar een taakstraf.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

Zaak met parketnummer 02-253932-24 1.hij in of omstreeks de periode van 25 juni 2024 tot en met 26 juni 2024 te Yerseke en/of Kruiningen, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:

  • "Je gaat ook geen baby krijgen" en/of
  • "Jij krijgt een miskraam. Maar luister wat ik jou gezegd heb, je krijgt een miskraam" en/of
  • "Eén gekke gekke stomp in jou buik en het is afgelopen eh" en/of
  • "Nee precies maar je gaat me ook niet zien. Je gaat alleen iemand met een bivakmuts zien en een knuppel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.hij op of omstreeks 14 juli 2024 te Goes, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde (zwangere) [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met kracht in/tegen de buik, althans tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 14 juli 2024 te Goes, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde (zwangere) [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met kracht in/tegen de buik en/of knie en/of schouder, in elk geval in/tegen het lichaam, te schoppen en/of trappen;

3.hij op of omstreeks 14 juli 2024 te Goes, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Toyota met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Zaak met parketnummer 02-079494-24 1.hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 februari 2021 tot en met 3 april 2021 te Middelburg, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht;

2.hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 4 april 2021 tot en met 9 juni 2021 te Middelburg en/of Vlissingen, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht;

3.hij – als vriend en/of huisgenoot van de moeder van [slachtoffer 2] – in of omstreeks de periode van 4 april 2020 tot en met 9 juni 2021 te Middelburg en/of Vlissingen meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , door de borst(en) en/of bil(len) en/of vagina van die [slachtoffer 2] te betasten.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

Zaak met parketnummer 02-253932-24 Indien in onderstaande bewijsmiddelen wordt verwezen naar paginanummers dan betreffen dit pagina’s van het procesdossier van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, zaakregistratienummer PL2000-2024192104, afgesloten d.d. 3 januari 2025 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 170), hierna te noemen: het politiedossier.

Tenzij anders vermeld, zijn alle te noemen processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, het bewijs dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna is bewezenverklaard.

Het proces-verbaal aangifte d.d. 15 juli 2024, p. 8 t/m 10 van het politiedossier, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1]:

Ik doe aangifte van bedreiging, mishandeling en vernieling gepleegd door mijn ex-vriend [verdachte] . Ik ben op dit moment 7 weken zwanger, [verdachte] is mogelijk de vader. [verdachte] wil dat ik abortus pleeg. In de nacht van 25 op 26 juni 2024 heeft [verdachte] via een spraakmemo geroepen dat ik een miskraam zou krijgen, dat kon ook door een stomp in mijn buik. De spraakmemo en screenshots zal ik ter verduidelijking naar de politie appen.

Op zondag 14 juli 2024 in de avond ben ik met [getuige 1] in mijn auto, een Toyota met kenteken [kenteken] , naar het adres [adres 2] gereden. Dit adres is bij mij bekend om drugs te kopen. Toen ik binnenkwam, kwam [verdachte] direct op mij aflopen, [verdachte] wilde dat ik wegging. [verdachte] keek mij boos aan. [verdachte] duwde en schopte mij naar buiten. [verdachte] gaf een harde schop tegen mijn bovenbuik.

Ik zag, toen ik in mijn auto zat, dat [verdachte] en nog wat anderen er aan kwamen. Ik zag dat [naam] een mes vast had met de punt mijn richting op. Ik probeerde het mes af te pakken. Tijdens het afpakken, schopte [verdachte] mij meerdere keren. [verdachte] schopte mij twee keer in mijn onderbuik en een keer op mijn rechterknie. Ik voelde pijn in mijn onderbuik. Ik voelde pijn aan mijn rechterknie. Ik heb een blauwe dikke bult op mijn knie.

Op het moment dat ik wegreed zag ik dat [verdachte] een oranje ijzeren plaat boven zijn hoofd vasthield en deze tegen de achterzijde van mijn auto gooide. Ik hoorde een harde bonk. Ik zag later dat er schade aan de achterzijde van mijn auto zat.

Korte opmerking verbalisant:

Onder rechterknie is een verdikking zichtbaar.

Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. (donderdag) 18 juli 2024, p. 17 t/m 20 van het politiedossier, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1]:

Afgelopen weekeinde zei [slachtoffer 1] me dat ik even mee moest rijden om wiet te halen. We zijn naar Goes gereden. Ik weet nog dat het iets van [adres 2] was. [slachtoffer 1] stapte uit de auto. Ik ben blijven zitten. Ik zag een getinte jongen een mid kick geven. Een mid kick is een term uit de kickbokssport. Dat is een schop die je geeft op het midden van het lichaam. Ik zag dat [slachtoffer 1] in haar buik werd geraakt. Die jongen die haar die mid kick gaf heet volgens [slachtoffer 1] [verdachte] . Die schop die [verdachte] gaf, was echt met kracht. Ik doe zelf kickboksen en moet echt zeggen dat hij echt hard schopte en hierbij kracht gebruikte. Ik zag dat [slachtoffer 1] schrok. Ik hoorde haar schreeuwen van schrik en/of van pijn. Ik heb toen naar [slachtoffer 1] geroepen dat ze in moest stappen. Dit deed zij ook.

Ik zag die [verdachte] hierop aan komen lopen met een groot voorwerp. Ik zag dat [verdachte] dit voorwerp tegen de auto gooide, net op het moment dat we wegreden.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juli 2024, p. 21 t/m 24 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:

Op 18 juli 2024 beluisterde ik de twee spraakmemo's. Ik hoor tijdens de twee gesprekken een man en een vrouw. Tijdens het tweede gesprek hoor ik de man hard schreeuwen tegen de vrouw.

Spraakmemo 25-26 juni 2024.mp4:

Man: Je gaat ook geen baby krijgen. Man: Jij krijgt een miskraam. Maar luister wat ik jou gezegd heb, je krijgt een miskraam. Vrouw: Ik krijg geen miskraam. Man: Eén gekke gekke stomp in jou buik en het is afgelopen eh. Vrouw: Maar ik ga jou toch niet zien. Man: Nee precies maar je gaat me ook niet zien. Je gaat alleen iemand met een bivakmuts zien en een knuppel.

Spraakmemo 150724.mp4

Man: Je bent naar popo toch, popo lopen toch, popo bellen toch, vies kankerwijf, vies kankerhoer. Vrouw: Je heb me auto ehh kapot gemaakt. Je heb me drie trappen in mijn buik gegeven in mijn knie. Man: Ja

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juli 2024, p. 25 t/m 27 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:

Op 15 juli 2024 omstreeks 00.10 uur bevond ik, verbalisant, mij in het bureau van politie te Goes. Bij de ingang trof ik betrokkenen [slachtoffer 1] en [getuige 1] . [slachtoffer 1] gaf aan dat ze 10 minuten geleden zou zijn mishandeld door [verdachte] . Ik ben samen met [slachtoffer 1] en [getuige 1] bij de auto gaan kijken. Ik zag dat de auto rondom krassen had. [slachtoffer 1] toonde mij meermaals haar onderbuik. Zij gaf aan pijn te hebben.

De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 14 augustus 2025, voor zover inhoudende:

Het klopt dat ik tegen [slachtoffer 1] die dingen heb gezegd die in de zaak met parketnummer 02-253932-24 onder 1 zijn tenlastegelegd. Ik neem aan dat dit inderdaad in de periode van 25 tot en met 26 juni 2024 is geweest. Ik heb op 14 juli 2024 te Goes [slachtoffer 1] geschopt. Ik heb haar geschopt uit frustratie en boosheid. Het is juist dat ik getint ben. De getuige [getuige 1] zal het over mij hebben gehad waar hij verklaart dat hij zag dat een getinte jongen een mid kick gaf.

Zaak met parketnummer 02-079494-24 Indien in onderstaande bewijsmiddelen wordt verwezen naar paginanummers dan betreffen dit pagina’s van het procesdossier van de politie Zeeland-West-Brabant, team Zeden zaakregistratienummer PL2000-202318311, (doorgenummerde pagina's 6 tot en met 77), hierna te noemen: het politiedossier.

Tenzij anders vermeld, zijn alle te noemen processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, het bewijs dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna is bewezenverklaard.

Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden d.d. 28 juli 2023,

p. 6 t/m 8 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten

[verbalisant 3] en [verbalisant 4]:

Informatief gesprek met: [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] Aan ons wordt door [slachtoffer 2] verteld dat het begon toen zij ongeveer 11 jaar oud was. [verdachte] was haar stiefvader. [slachtoffer 2] vertelt dat [verdachte] haar aanraakte en zijn plasser in haar vagina stopte. Het is vaker voorgevallen op momenten dat haar moeder niet thuis was. [verdachte] zat overal aan haar lichaam. De laatste keer dat het heeft plaatsgevonden was zij twaalf jaar. Zij vertelt dat de daadwerkelijke penetratie met zijn piemel in haar vagina ongeveer 5 à 6 keer is gebeurd. [verdachte] zat ook naast de daadwerkelijke penetratie ook vaak aan [slachtoffer 2] haar borsten en billen.

Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 oktober 2023, p. 15 t/m 20 van het politiedossier, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:

V: Vraag verbalisant A: Antwoord getuige

V: Jouw moeder heeft aangifte gedaan namens jou gedaan. Weet jij waar jouw moeder aangifte van gedaan heeft? A: voor misbruiking denk ik V: Wanneer zou dit hebben plaatsgevonden? A: Toen ik elf was begon het en het eindigde toen ik ongeveer 12 jaar oud was. V: En door wie zou dit gebeurd zijn? A: Door de ex van mijn moeder, de vader van mijn zusje, [verdachte] . V: Op welke plekken was het gebeurd? A: In mijn moeders huis, in Middelburg. V: Hoe zag jij [verdachte] in die periode? A: Hij was een vaderfiguur voor mij. V: Wat deed hij als hij je aanraakte? A: Dan zat hij aan mijn bil, mijn geslachtsdeel en mijn borsten. V: Hoe oud was je toen het verder ging dan aanraken? A: Eind 11, begin 12. V: Hoe vaak heeft het plaatsgevonden? A: 5 keer. V: Op 8 juni 2021 toen was jij thuis weggelopen. Klopt dat? A: Ja. V: Waar ben je toen precies naartoe gegaan? A: Ik ben toen naar een vriend van mijn moeder gegaan hij was toen niet thuis, [verdachte] was daar wel. V: Wie is die vriend? A: [getuige 2] .

Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 februari 2024, p. 25 t/m 28 van het politiedossier, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2]:

O: We zitten hier naar aanleiding van jouw melding d.d. 9 juni 2021 en de aangifte van 2023 door [moeder slachtoffer 2] m.b.t. [verdachte] en haar minderjarige dochter [slachtoffer 2] . V: Kun je je herinneren waar het over gaat. A: Ja natuurlijk. Het ging erover dat [moeder slachtoffer 2] belde mij dat haar dochter niet thuis was. Ik was bij mijn vriendin. Zij vertrouwde het niet en vroeg of ik in mijn (het hof begrijpt: woning) wilde gaan kijken of ze bij [verdachte] was. Ik ging naar mijn huis en ik zag dat de deur niet openging. De ketting zat er aan de binnenkant op. Het duurde even voordat [verdachte] naar beneden kwam. Hij was in zijn boxershort. Ik zag dat er overal pakjes condooms lagen. Ik ging naar boven en hij ging de badkamer binnen en wilde heel snel de deur dicht doen. Ik deed de deur open en ik zag een meisje die haar gezicht afschermde. Ik ging naar binnen deed haar handen weg en zag ik dat het de mij bekende [slachtoffer 2] was.

V: Je vertelde op 9 juni 2021 dat omstreeks 05.30 uur je door de moeder [slachtoffer 2] gebeld was. Waarover belde de moeder van [slachtoffer 2] ? A: Ze zei dat ze in de kamer van [slachtoffer 2] was gaan kijken en dat zij niet thuis was. Ze had een vermoedden dat er iets niet klopte en dat zij samen met [verdachte] in mijn woning zou zitten. V: Waarom verbleef [verdachte] op dat moment in jouw woning te Middelburg. A: [moeder slachtoffer 2] en [verdachte] hadden ruzie met elkaar. V: Wat was de gemoedstoestand van [verdachte] toen hij de deur opende? A: Hij was heel stil en wist zich geen houding te geven. Hij was verbaasd dat ik voor de deur stond. V: Wat was jouw reactie op het moment dat je binnenkwam? A: Ik dacht dat er geneukt was. [verdachte] pakte kleren mee en nam die vervolgens mee naar boven. Boven in de badkamer wilde hij de kleding aan [slachtoffer 2] geven. V: Wat was op dat moment de gemoedstoestand van [slachtoffer 2] ? A: Ze schrok en was verbaasd dat ik in de badkamer stond. V: Hoe was [slachtoffer 2] op dat moment gekleed? A: Ze was helemaal naakt.

Een akte van geboorte, opgemaakt te Amersfoort door de ambtenaar van de burgerlijke stand d.d. [geboortedatum] , p. 44 van het politiedossier, voor zover inhoudende:

KIND Geslachtsnaam [slachtoffer 2] Voornamen [slachtoffer 2] Dag van geboorte [geboortedatum]

Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 juni 2024, proces-verbaalnummer ZBRBC23127-18, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3]:

Ik ben de zus van [verdachte] . Ik heb op 1 mei 2024 een gesprek gehad met [verdachte] waarin hij dingen heeft bekend. Mijn zoon [getuige 4] was er ook bij. Hij nam het gesprek aan tafel op. Mijn andere zoon [getuige 5] die was aan de telefoon op luidspreker aan het meeluisteren. Het waren twee geluidsbestanden, een van 15 minuten en een van 25 minuten. O: Het geluidsbestand zal verstrekt worden aan het onderzoeksteam.

Het proces-verbaal van bevindingen uitwerking geluidsbestanden d.d. 28 mei 2024, proces-verbaalnummer ZBRBC23127-22, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5]:

Op 23 mei 2024, verstrekte getuige [getuige 3] , 2 geluidsbestanden met daarop het gesprek wat zij had met haar broer [verdachte] . Hierbij was aanwezig haar zoon [getuige 4] en via de telefoon haar andere zoon [getuige 5] . Hieronder de uitwerking van deze 2 geluidsbestanden.

Bewijsoverwegingen

Zaak met parketnummer 02-253932-24 Ten aanzien van feit 1 De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman betoogd dat de door de verdachte gebezigde woorden bij aangeefster [slachtoffer 1] objectief bezien niet in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen laten of aan haar zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.

Het hof overweegt als volgt.

Met de rechtbank, advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de door de verdachte gebezigde woorden bij aangeefster niet in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen laten. Het hof zal de verdachte derhalve van dat onderdeel van het onder 1 tenlastelegging vrijspreken.

Ten aanzien van een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling stelt het hof voorop dat is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging, hetgeen in casu het geval is, en dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat haar zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht, waarbij voorwaardelijk opzet voldoende is. Niet is vereist dat het opzet van de verdachte ook is gericht op het ten uitvoer leggen van de bedreiging. Evenmin is vereist dat bij de bedreigde in het concrete geval die redelijke vrees ook daadwerkelijk is ontstaan. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. De beoordeling of sprake is van vrees bij de bedreigde is daarmee geobjectiveerd.

Op grond van de voorhanden zijnde stukken stelt het hof op de eerste plaats vast dat de verdachte en aangeefster kennelijk een tumultueuze en conflictueuze relatie hadden. Daarnaast stelt het hof vast dat uit deze stukken duidelijk naar voren komt dat voor de verdachte de zwangerschap van aangeefster ongewenst was en dat hij wilde dat zij deze zou beëindigen.

Gelet op de context van het vorenstaande en dan met name de wens van de verdachte dat aangeefster haar zwangerschap zou beëindigen, is het hof van oordeel dat het samenstel van de uitlatingen van de verdachte jegens aangeefster van dien aard zijn dat deze uitlatingen ook bij een ander redelijk denkend mens in de positie van aangeefster op enig moment de vrees zou kunnen ontstaan dat zij door de verdachte dusdanig hard in haar buik zou worden geslagen, al dan niet met een honkbalknuppel, dat dit een miskraam zou veroorzaken waardoor er een einde zou komen aan de voor de verdachte ongewenste zwangerschap. In artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht is opgenomen dat een afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw valt onder het begrip zware mishandeling. Dat de uitlatingen door de verdachte mogelijk vanuit woede of frustratie zijn geuit, zoals door de verdachte is verklaard, doet aan het bedreigende karakter van zijn uitlatingen niets af.

Het hof verwerpt mitsdien het verweer.

Ten aanzien van feit 2 Met de rechtbank, advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat er door het schoppen tegen de buik en knie van aangeefster door de verdachte sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, nu de kans op een miskraam door het trappen tegen de buik bij een nog prille zwangerschap niet aanmerkelijk is te noemen, noch de kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster [slachtoffer 1] zelf. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.

De verdediging heeft eveneens bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van de onder 2 subsidiair tenlastegelegde mishandeling van aangeefster [slachtoffer 1] . Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman op de eerste plaats betoogd dat er onvoldoende steunbewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte aangeefster heeft geschopt. Op de tweede plaats heeft de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu hij heeft gehandeld uit noodweerexces.

Het hof overweegt als volgt. Het verweer van de verdediging dat er onvoldoende steunbewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte aangeefster zou hebben geschopt, vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Immers, naast de aangeefster heeft niet alleen de getuige [getuige 1] verklaard dat een getinte jongen, waarvan verdachte zelf verklaart dat de getuige hem daarmee zal hebben bedoeld, aangeefster heeft geschopt, maar ook de verdachte zelf heeft dit verklaard. Bovendien is door een verbalisant op de knie van aangeefster een verdikking waargenomen. Dat ze hierbij niet allen precies dezelfde locatie noemen waar de schoppen van de verdachte op het lichaam van aangeefster terecht zijn gekomen, doet hier niet aan af.

Het verweer van de verdediging dat de verdachte zou hebben gehandeld uit noodweerexces zal het hof onder het kopje ‘Strafbaarheid van de verdachte’ bespreken, nu een slagend beroep op noodweerexces de strafbaarheid van de verdachte aantast en niet, zoals een geslaagd beroep op noodweer, de wederrechtelijkheid van de gedraging die in het begrip ‘mishandeling’ besloten ligt.

Het hof verwerpt mitsdien het verweer.

Ten aanzien van feit 3 De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van de onder 3 tenlastegelegde vernieling. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman allereerst betoogd dat aangeefster [slachtoffer 1] en getuige [getuige 1] een ander voorwerp en een andere kleur van het voorwerp noemen waarmee de verdachte zou hebben gegooid, zodat moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de waarnemingen van aangeefster en getuige [getuige 1] . Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat niet vastgesteld kan worden dat het voorwerp dat de verdachte zou hebben gegooid ook schade aan de auto heeft veroorzaakt, nu verbalisant [verbalisant 2] geen schade aan de achterkant van de auto, zijnde de plaats waar het gegooide voorwerp terecht zou zijn gekomen, heeft geconstateerd.

Het hof overweegt als volgt.

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de verklaringen van aangeefster en de getuige [getuige 1] volgt dat de verdachte een voorwerp tegen de achterzijde van de auto van aangeefster heeft gegooid. Dat de beschrijving van dat voorwerp in beide verklaringen niet geheel overeenkomen, acht het hof niet doorslaggevend voor de betrouwbaarheid van deze waarnemingen. De stelling van de verdediging dat verbalisant [verbalisant 2] geen schade aan de achterkant van de auto heeft geconstateerd, volgt het hof niet. Immers, de verbalisant heeft gerelateerd dat hij zag dat de auto rondom, waaruit het hof afleidt: dus ook de achterkant, krassen had.

Zaak met parketnummer 02-079494-24 De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte integraal zal vrijspreken van het in de zaak met parketnummer 02-079494-24 tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman primair betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) onbetrouwbaar zijn en derhalve niet bruikbaar voor het bewijs, nu deze tegenstrijdigheden bevatten, zowel onderling als ten opzichte van andere voorhanden zijnde stukken. In het geval het hof van oordeel is dat de verklaringen van [slachtoffer 2] betrouwbaar en dus voor bewijs gebezigd kunnen worden, heeft de raadsman betoogd dat er onvoldoende steunbewijs voorhanden is, zodat niet voldaan wordt aan het vereiste bewijsminimum. Tot slot heeft de raadsman nog betoogd dat, in het geval het hof van oordeel is dat er sprake is van voldoende steunbewijs, de verdachte desalniettemin dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van de overtuiging dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel misbruik van [slachtoffer 2] .

Het hof overweegt als volgt.

Het hof onderkent dat [slachtoffer 2] in haar verklaringen niet op alle onderdelen even consistent is geweest en hier en daar ook tegenstrijdig heeft verklaard. Met de rechtbank is het hof echter van oordeel dat dit niet op voorhand heeft te betekenen dat daarmee haar verklaringen onbetrouwbaar zijn. Zeker niet als in ogenschouw wordt genomen dat deze verklaringen door een 14-jarig meisje zijn afgelegd binnen de context van een politieverhoor. Bovendien zat zij als jong meisje in een zeer complexe gezinssituatie. Daarnaast sluit het hof niet uit dat de inhoud van haar verklaringen in enige mate is beïnvloed door het gevoel van schaamte ten opzichte van haar eigen gedrag. Op grond van de verklaringen van de verdachte, inhoudende – zakelijk weergegeven – dat [slachtoffer 2] zich in seksuele zin aan hem aanbood en de verklaring van [getuige 3][1] inhoudende dat het haar al vaker was opgevallen dat [slachtoffer 2] erg achter [verdachte] aanliep, acht het hof het aannemelijk dat er geen sprake is geweest van dwang richting [slachtoffer 2] en er mogelijk gevoelens zijn ontstaan bij [slachtoffer 2] richting verdachte. Dit maakt dat het hof de verklaringen van [slachtoffer 2] voor zover deze inhouden dat er sprake is geweest van dwang van de zijde van verdachte onvoldoende betrouwbaar acht en daar derhalve ook niet van uitgaat. Ten overvloede merkt het hof nog op dat voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde het geen verschil maakt of dat de seksuele handelingen onder dwang van de verdachte jegens [slachtoffer 2] zijn gepleegd of dat het initiatief daarvoor vanuit [slachtoffer 2] kwam. Immers, aan de verdachte wordt verweten dat hij seksuele handelingen bij een 11 jarige (feit 1) en een 12 jarige (feit 2) waaronder inbegrepen het binnendringen van de vagina met de penis, heeft gepleegd, alsmede (kort gezegd) ontuchtige handelingen met een minderjarige die aan zijn zorg was toevertrouwd (feit 3). Dwang is geen onderdeel van de tenlastegelegde feiten.

Voor zover de verklaringen van [slachtoffer 2] inhouden dat de verdachte in de tenlastegelegde periode seksuele handelingen, waaronder inbegrepen het binnendringen van haar vagina met zijn penis (hierna te noemen: penetratie), bij haar heeft gepleegd, is het hof van oordeel dat deze in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.

Als eerste vinden deze verklaringen steun in de uitwerking van het opgenomen gesprek dat de verdachte heeft gevoerd met zijn zus [getuige 3] en haar zonen. Zo bevestigt de verdachte in dat gesprek dat hij meerdere keren seks heeft gehad met [slachtoffer 2] . De uitleg van de verdachte dat hij met seks ‘seksuele handelingen, niet zijnde penetratie’ bedoelt, volgt het hof niet en wel om de volgende reden. Tijdens het gesprek is de verdachte de enige die op een gegeven moment het woord ‘neuken’ gebruikt, in de volksmond een synoniem voor seksuele handelingen waaronder inbegrepen penetratie. Hieruit leidt het hof af dat de overige keren dat er in dat gesprek het woord ‘seks’ wordt gebruikt, hiermee ook daadwerkelijk wordt bedoeld ‘seksuele handelingen waaronder inbegrepen penetratie’. Hetzelfde geldt voor het woord (gelet op de context van het gesprek: seksuele) ‘gemeenschap’ hetgeen in de volksmond eveneens een andere aanduiding is voor de seksuele handeling waarbij er sprake is van penetratie. De verklaring van de verdachte dat hij voor ‘pampus’ op de bank lag en dat [slachtoffer 2] zich toen bij hem opdrong, wil het hof best volgen doch niet voor zover deze inhoudt dat hij haar hand heeft weggeduwd en er verder niets is gebeurd. Dit laatste is namelijk niet met hetgeen overigens in het gesprek naar voren wordt gebracht te rijmen. Immers in dit gesprek komt naar voren dat er meerdere keren seks heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer 2] , dat allesna het gebeuren bij [getuige 2] uitkwam en dat hij niet drugs heeft gebruikt onder het mom ‘nu ga ik eens een minderjarige neuken’. Ook vermag het hof niet in te zien waarom de verdachte zich wilde aangeven als er enkel sprake was geweest van (seksueel getinte) handelingen van de zijde van [slachtoffer 2] die hij vervolgens had afgekapt. Ook ziet het hof niet in wat de verdachte zichzelf dan maar moeilijk had kunnen vergeven. Tot slot blijkt uit het gesprek ook dat de verdachte moeite heeft met het woord ‘verkrachting’ en zegt hij zelf dat als de politie had gevraagd ‘Heb jij dit en dit gedaan? Is het uit vrijwillige basis gegaan?’ hij had bekend. Hieruit leidt het hof af, gelet in de context van het hele gesprek, dat als de politie aan de verdachte had gevraagd of hij op vrijwillige basis seks had gehad met [slachtoffer 2] , hij dit bevestigend had beantwoord.

Het hof volgt de verdediging niet in zijn stelling dat de verklaringen van de verdachte die hij in dit gesprek heeft afgelegd geen steun bieden aan het tenlastegelegde, nu deze onbetrouwbaar zijn omdat ze onder invloed van alcohol en manipulatie van de familie zijn afgelegd. Zo stelt het hof voorop dat het nuttigen van alcohol weliswaar de remmingen bij iemand kan wegnemen, maar er niet voor zorgt dat iemand daardoor in strijd met de waarheid gaat verklaren. Bovendien is het hof gebleken dat de verdachte niet ‘meepraat’ met hetgeen zijn familie naar voren brengt. Zo ontkent hij in het gesprek ten stelligste dat hij [slachtoffer 2] heeft verkracht en dat hij aan zijn eigen kind is gekomen. Van enige manipulatie van de zijde van de familie of ‘meepraten’ door de verdachte is voor het hof derhalve niet aannemelijk geworden. Het hof acht deze verklaringen van de verdachte betrouwbaar en bruikbaar als (steun)bewijs. Met de verdediging is het hof echter wel van oordeel dat uit dit gesprek niet op alle onderdelen een ondubbelzinnige bekentenis van de verdachte volgt, maar ziet dit zoals gezegd wel als steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 2] .

Voorts vinden de verklaringen van [slachtoffer 2] steun in de getuigenverklaring van [getuige 2] . Blijkens deze verklaring zijn de verdachte en [slachtoffer 2] in de vroege ochtend van 9 juni 2021 samen aangetroffen in de woning van [getuige 2] onder dubieuze omstandigheden. Zo was de deur van de woning vanuit de binnenkant middels een ketting afgesloten, zodat [getuige 2] niet zijn eigen woning in kon. Toen de verdachte uiteindelijk de deur voor [getuige 2] opende, liep hij enkel in zijn boxershort en maakte hij op [getuige 2] een stille indruk en wist hij zich geen houding te geven. [getuige 2] zag ook overal condoomverpakkingen liggen. Vervolgens pakte de verdachte beneden kleding en nam hij deze mee naar boven, glipte vervolgens de badkamer in en wilde de deur snel dicht doen. Toen [getuige 2] vervolgens de deur van de badkamer open deed, zag hij [slachtoffer 2] naakt staan en schermde zij haar gezicht af. De verklaring van de verdachte dat [slachtoffer 2] naar de woning was toegekomen omdat zij in haar broek had geplast, acht het hof niet aannemelijk. Het hof vermag op de eerste plaats niet in te zien waarom de verdachte in dat geval dit niet direct aan [getuige 2] had medegedeeld. Het stiekeme en geschrokken gedrag van de verdachte en [slachtoffer 2] doen iets anders vermoeden. Verder valt op dat zowel [slachtoffer 2] als de verdachte wisselend verklaren over de reden van de aanwezigheid van [slachtoffer 2] in de woning. Beiden wekken de indruk, zowel op grond van de verklaringen die zij toen hebben afgelegd als de verklaringen die zij later over het voorval hebben afgelegd, dingen te verzwijgen. De omstandigheden waaronder de verdachte en [slachtoffer 2] in de woning van [getuige 2] zijn aangetroffen, te weten beiden waren (nagenoeg) naakt, kleding van [slachtoffer 2] dat beneden lag, terwijl zij boven in de badkamer stond en het feit dat er overal condooms lagen, het gedrag van beiden op het moment dat [getuige 2] binnenkomt en de vaagheid en wisseling in de verklaringen waarom [slachtoffer 2] in de woning aanwezig was, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen waaronder de verklaring van de verdachte tijdens het gesprek met zijn zus en neven dat alles uitkwam na het gebeuren bij [getuige 2] , leidt het hof af dat er die avond seksuele handelingen tussen de verdachte en [slachtoffer 2] hebben plaatsgevonden, waaronder inbegrepen – gelet op de aangetroffen condoomverpakkingen – penetratie.

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] , voor zover de verklaringen van [slachtoffer 2] inhouden dat de verdachte in de tenlastegelegde periode seksuele handelingen, waaronder inbegrepen het binnendringen van haar vagina met zijn penis, bij haar heeft gepleegd, betrouwbaar zijn en derhalve bruikbaar voor het bewijs. Hierbij is tevens voldaan aan het vereiste bewijsminimum. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] komt naar voren dat penetratie 5 à 6 maal heeft plaatsgevonden. Zij verklaart dat de eerste keer was toen zij elf was en het geëindigd is toen zij 12 jaar oud was. In verband daarmee overweegt het hof dat penetratie tenminste eenmaal (of meermalen) heeft plaatsgevonden toen zij 11 jaar was, en tenminste eenmaal (of meermalen) heeft plaatsgevonden toen zij de leeftijd van 12 jaar had bereikt.

Bewezenverklaring

Het hof acht op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-253932-24 onder 1, 2 subsidiair en 3 en in de zaak met parketnummer 02-079494-24 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

Zaak met parketnummer 02-253932-24 1.hij in de periode van 25 juni 2024 tot en met 26 juni 2024 in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:

  • "Je gaat ook geen baby krijgen" en
  • "Jij krijgt een miskraam. Maar luister wat ik jou gezegd heb, je krijgt een miskraam" en
  • "Eén gekke gekke stomp in jou buik en het is afgelopen eh" en
  • "Nee precies maar je gaat me ook niet zien. Je gaat alleen iemand met een bivakmuts zien en een knuppel"; 2.hij op 14 juli 2024 te Goes [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde (zwangere) [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen de buik en knie te schoppen;

3.hij op 14 juli 2024 te Goes opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Toyota met kenteken [kenteken] ), aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft beschadigd.

Zaak met parketnummer 02-079494-24 1.hij in de periode van 1 februari 2021 tot en met 3 april 2021 te Middelburg, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht;

2.hij in de periode van 4 april 2021 tot en met 9 juni 2021 te Middelburg met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht;

3.hij – als vriend van de moeder van [slachtoffer 2] – in de periode van 4 april 2020 tot en met 9 juni 2021 te Middelburg meermalen, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , door de borsten en billen en vagina van die [slachtoffer 2] te betasten.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 02-253932-24 onder 1 bewezenverklaarde levert op: bedreiging met zware mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 02-253932-24 onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op: mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 02-253932-24 onder 3 bewezenverklaarde levert op: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Het in de zaak met parketnummer 02-079494-24 onder 1 bewezenverklaarde levert op: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Het in de zaak met parketnummer 02-079494-24 onder 2 bewezenverklaarde levert op: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Het in de zaak met parketnummer 02-079494-24 onder 3 bewezenverklaarde levert op: ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 02-253932-24 onder 2 bewezenverklaarde mishandeling heeft de verdediging betoogd dat de verdachte zou hebben gehandeld uit noodweerexces. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte door aangeefster [slachtoffer 1] is aangevallen, nu zij al schreeuwend op hem kwam afgelopen en dat zij hem vervolgens heeft geslagen en geduwd. Tegen deze aanval van aangeefster heeft de verdachte zich vervolgens verdedigd door haar weg te duwen en daarna een trap te geven, aldus de raadsman.

Het hof overweegt als volgt.

De verklaring van de verdachte zou hij zou zijn aangevallen door aangeefster, vindt geen steun in de voorhanden zijnde procesdossier en is ook geen enkele andere wijze aannemelijk geworden. Daarentegen komt uit de gebezigd bewijsmiddelen een duidelijk beeld naar voren dat juist de verdachte de agressor is geweest en juist hij degene is geweest die aangeefster [slachtoffer 1] ogenblikkelijk en wederrechtelijk heeft aangerand. Nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, is er geen reden geweest om zich te verdedigen en komt ook een beroep op noodweerexces niet aan de orde.

Het verweer wordt derhalve verworpen.

Nu er ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is hij strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen sanctie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van het voorarrest.

De verdediging heeft het hof verzocht wanneer het hof al zou komen tot een bewezenverklaring ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Ten laste van de verdachte is ten eerste bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – zakelijk weergegeven – het plegen van seksuele handeling die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam bij [slachtoffer 2] , zowel toen zij 11 als toen zij 12 jaar oud was. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 2] , die als minderjarige dochter van zijn partner aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd. Niet alleen [slachtoffer 2] zag hem als stiefvader, ook verdachte zelf beschouwde zich als stiefvader voor haar zo komt uit zijn verklaring naar voren. Deze ontuchtige handelingen bestonden uit het aanraken van de borsten, billen en de vagina.

De verdachte heeft hiermee misbruik gemaakt van de jonge leeftijd van [slachtoffer 2] en van het vertrouwen dat zij in hem als stiefvader had. Het behoorde tot de verantwoordelijkheid van de verdachte om zijn stiefdochter een veilige en geborgen gezinssituatie te bieden. Daarin is hij ernstig tekortgeschoten. Hij was de volwassene en [slachtoffer 2] het kind. Bovendien heeft de verdachte een onveilige situatie gecreëerd in een omgeving, de ouderlijke woning, die voor [slachtoffer 2] veilig had moeten zijn. Het is algemeen bekend dat een dergelijk feit grote schade kan toebrengen aan de (seksuele) ontwikkeling van een kind. De verdachte heeft door zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van [slachtoffer 2] en heeft zich laten leiden door zijn eigen lusten al dan niet onder invloed van drank en/of drugs, zonder zich te bekommeren om de schadelijke gevolgen van zijn handelen. Het hof acht het zeer kwalijk dat de verdachte tot zijn handelen is overgegaan. De verdachte heeft op geen enkel moment, ook niet ter terechtzitting in hoger beroep, enige verantwoordelijkheid genomen of berouw getoond voor dit uitermate kwalijke gedrag. Het hof rekent dit verdachte ernstig aan.

Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van aangeefster [slachtoffer 1] – die aangaf zwanger van hem te zijn – en de mishandeling van haar door haar tegen haar buik en knie te schoppen. Met de rechtbank tilt het hof zwaar aan huiselijk geweld, maar een zwangere vrouw tegen haar buik schoppen, maakt het gedrag van de verdachte nog verwerpelijker, zeker in het licht van de eerder door hem jegens haar geuite bedreigingen. Tot slot heeft het hof ten laste van de verdachte nog bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het beschadigen van de auto van [slachtoffer 1] .

Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 mei 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Blijkens dit uittreksel is de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van geweldsdelicten. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte kennelijk niet het laakbare van zijn handelen doen inzien en hebben er evenmin voor gezorgd dat de verdachte zich niet opnieuw schuldig zou maken aan een soortgelijk feit. Ook het feit dat de verdachte nog liep in de proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, heeft hem er niet van kunnen weerhouden zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken. Het hof rekent dit verdachte aan.

Tot slot heeft het hof kennisgenomen van het door Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 8 augustus 2024. Daaruit komt naar voren dat er bij de verdachte problemen zijn geconstateerd op de leefgebieden relatie partner, middelengebruik, psychosociaal functioneren en houding. Er is sprake van jarenlange verslavingsproblematiek. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Met de rechtbank acht het hof het zorgelijk dat de reclassering in dat rapport aangeeft dat er geen mogelijkheden worden gezien om met voorwaarden en/of toezicht de risico’s te beperken.

Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, met name de bewezenverklaarde feiten in de zaak met parketnummer 02-079494-24, en het hiervoor overwogene, is het hof van oordeel dat niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor langere duur met zich brengt.

Het hof komt evenwel tot een lagere strafoplegging dan is gevorderd door de advocaat-generaal, nu het hof, anders dan de advocaat-generaal, in de zaak met parketnummer 02-079494-24 niet uitgaat van dwang.

Al het vorenstaande afwegende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.

De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.920,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.295,00.

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.920,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:

 medische kosten ad € 170,00  schade aan auto ad € 1.250,00  immateriële schade ad € 1.500,00

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.295,00, waarvan € 795,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2024 tot aan de dag der voldoening. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.

In hoger beroep heeft de benadeelde partij als proceskosten nog de vergoeding gevorderd van de reiskosten en de parkeerkosten die zij heeft gemaakt voor het bijwonen van de terechtzitting in hoger beroep.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof conform de rechtbank zal beslissen op deze vordering en de door de benadeelde partij de in hoger beroep gevorderde proceskosten zal toewijzen.

De verdediging heeft (voor zover nog aan de orde) primair bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen, nu er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Subsidiair heeft de verdediging betwist dat het door de benadeelde partij gestelde letsel aan de knie door het handelen van de verdachte is veroorzaakt, zodat de kosten voor de chiropractor moeten worden afgewezen. Met betrekking tot de gevorderde schade aan de auto, heeft de verdediging aangevoerd dat het overgrote deel van de schade aan de auto door een medeverdachte (ene [naam] ) veroorzaakt is. Nu in de vordering niet specifiek is onderbouwd welke schade door de verdachte is veroorzaakt, dient ook dit deel van de vordering te worden afgewezen, aldus de raadsman. Tot slot heeft de verdediging betoogd dat enkel een schop zonder letsel bewezenverklaard kan worden en dat daarbij een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 150,00 meer passend is dan het bedrag dat wordt gevorderd door de benadeelde partij. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de raadsman medegedeeld dat ten aanzien van het aantal kilometers aangesloten moet worden hetgeen GoogleMaps, zoals dit ter terechtzitting in hoger beroep door de oudste raadsheer is medegedeeld, daarover zegt en dat hij uit eigen ervaring weet dat de parkeerkosten van de parkeergarage bij het Paleis van Justitie € 3,30 per uur zijn.

Het hof overweegt als volgt

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes in de zaak met parketnummer 02-056829-23 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.

Zoals reeds hiervoor is overwogen biedt het voorhanden zijnde dossier geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat de benadeelde partij op maar op enige wijze een eigen aandeel heeft gehad in het onrechtmatig handelen van de verdachte jegens haar. Het hof volgt de verdediging derhalve niet in zijn betoog dat de vordering dient te worden afgewezen omdat er sprake zou zijn van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Het hof verwerpt derhalve dit verweer.

Ook het verweer van de verdediging dat het letsel aan de knie bij de benadeelde partij niet zou zijn veroorzaakt door het handelen van de verdachte, verwerpt het hof aangezien het (op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen) bewezen heeft verklaard dat hij dit wel heeft gedaan. Nu de schadepost ‘medische kosten’ voldoende is onderbouwd en een wettelijke grondslag kent, acht het hof de verdachte aansprakelijk voor deze schade en zal de vordering op dit punt toewijzen.

Ten aanzien van de post ‘schade aan de auto’ stelt het hof op grond van de voorhanden zijnde stukken vast dat er inderdaad ook een andere persoon, genaamd [naam] , schadeveroorzakende handelingen aan de auto van de benadeelde partij heeft verricht. Het medeplegen van (kort gezegd) vernieling is aan de verdachte onder 3 echter niet tenlastegelegde en is derhalve ook niet bewezenverklaard. Om die reden kan de hoofdelijkheid met betrekking tot het vergoeden van de schade niet worden uitgespraken. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het niet rechtvaardig is om de verdachte voor de gehele schade aan de auto te laten opdraaien. Het hof zal om die reden de helft van de gevorderde schade, zijnde € 625,00, toewijzen.

Met de rechtbank acht het hof de gevorderde immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-, gelet op de onderbouwing van de schade en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.

Voor het overige is het hof van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Concluderend wijst het hof met de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.295,00, waarvan € 795,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De verdachte is naar burgerlijk recht tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het voornoemd toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof gaat daarbij uit van de datum van de mishandeling en de beschadiging van de auto, te weten vanaf 14 juli 2024 tot aan de dag van betaling.

Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Het hof zal de gevorderde reis- en parkeerkosten die de benadeelde partij heeft gemaakt om de zitting in hoger beroep bij te wonen en om aldaar haar vordering aan het hof toe te lichten, toewijzen. Het hof gaat op grond van de gegevens van GoogleMaps uit van een reisafstand van 2 x 117 kilometer en kent een vergoeding van € 0,21 per kilometer toe (totaal € 49,14). Ten aanzien van de gevorderde parkeerkosten stelt het hof vast dat de zitting van 11.30 uur tot 15.30 uur heeft geduurd en gaat uit van de door de raadsman gestelde € 3,30 per uur (totaal €13.20). Het hof zal derhalve aan proceskosten toewijzen € 62,34.

Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.

Schadevergoedingsmaatregel

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 1.295,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk. Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

Vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft bij vordering van 29 augustus 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank te Zeeland-West-Brabant van 6 oktober 2023 onder parketnummer 02-056829-23 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 49 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.

De verdediging heeft bepleit dat het hof de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, (gedeeltelijk) zal omzetten naar een taakstraf.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof stelt voorop dat de rechter met de oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf enerzijds beoogt de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Immers, als algemene voorwaarde bij een voorwaardelijke straf is gesteld dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet opnieuw schuldig zal maken aan een strafbaar feit. De veroordeelde heeft derhalve te gelden als een gewaarschuwd man en dient zich ervan bewust te zijn dat, indien hij zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit, de opgelegde voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.

Dit heeft ook te gelden in onderhavige zaak. De verdachte wist dat deze eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 49 dagen boven zijn hoofd hing en heeft er desondanks zelf voor gekozen om zich wederom schuldig te maken aan strafbare feiten en hiermee derhalve de algemene voorwaarde te overtreden met als gevolg dat deze opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.

In beginsel heeft dan ook te gelden dat deze eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd. Dit kan anders zijn in het geval er sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden die de tenuitvoerlegging niet wenselijk zouden maken. Nu daarvan in onderhavige zaak niet is gebleken, ziet het hof geen reden om af te wijken van de vordering tot tenuitvoerlegging en zal derhalve de tenuitvoerlegging dan de gevangenisstraf voor de duur van 49 dagen gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 244, 245, 249, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-253932-24 onder 1, 2 subsidiair en 3 en in de zaak met parketnummer 02-079494-24 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het in de zaak met parketnummer 02-253932-24 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 02-079494-24 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Beveelt de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 oktober 2023, parketnummer 02-056829-23, voorwaardelijk opgelegde straf, te weten van:

gevangenisstraf voor de duur van 49 (negenenveertig) dagen.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-253932-24 onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.295,00 (duizend tweehonderdvijfennegentig euro)bestaande uit€ 795,00 (zevenhonderdvijfennegentig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 62,34 (tweeënzestig euro en vierendertig cent).

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-253932-24 onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.295,00 (duizend tweehonderdvijfennegentig euro) bestaande uit € 795,00 (zevenhonderdvijfennegentig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen.

Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 juli 2024.

Aldus gewezen door: mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. E.F. Stamhuis, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier, en op 5 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. E.F. Stamhuis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 14 juni 2024, proces-verbaalnummer ZBRBC23127-18, p. 2.


Voetnoten

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 14 juni 2024, proces-verbaalnummer ZBRBC23127-18, p. 2.