ECLI:NL:GHSHE:2025:2303 - Gerechtshof 's-Hertogenbosch - 27 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Parketnummer : 20-002013-24
Uitspraak : 27 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 16 juli 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-316003-23 en 01-327057-23, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 01-227892-22, tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992, thans verblijvende in P.I. Vught, Gevangenis te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht ter zake van de volgende strafbare feiten:
- Onder parketnummer 01-316003-23
o ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ (feit 1); o ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ (feit 2); o ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ (feit 3); o ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ (feit 4); o ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ (feit 5); o ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ (feit 6); o ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ (feit 7); o ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ (feit 8).
- Onder parketnummer 01-327057-23
o ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking’ (feit 1); o ‘overtreding van artikel 9, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2); o ‘overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 3).
Voorts is door de rechtbank als volgt beslist op de vorderingen van de volgende benadeelde partijen:
Ook is door de rechtbank beslist op de vorderingen van de volgende benadeelde partijen.
Omwille van hetgeen hierna wordt overwogen en beslist, meer in het bijzonder omdat het hof met betrekking tot (de vorderingen van) laatstgenoemde benadeelde partijen tot een andere beslissing zal komen, zal het hof de beslissingen van de rechtbank op deze vorderingen hier niet samenvatten.
Ten slotte heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de eerder onder parketnummer 01-227892-22 aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (parketnummer 01-327057-23, feit 1) niet-ontvankelijk verklaard, waarbij is bepaald dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu de benadeelde partij de vordering in hoger beroep niet heeft gehandhaafd, en de voeging van de benadeelde partij – gelet op de beslissing daarop door de rechtbank – derhalve niet van rechtswege voortduurt in hoger beroep, is de vordering niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat deel van het vonnis dat aan het oordeel van het hof onderworpen is.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] en, in zoverre opnieuw rechtdoende, deze vordering volledig zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:
o [benadeelde 3] (parketnummer 01-316003-23, feit 1); o [benadeelde 4] ( [benadeelde 4] ) (parketnummer 01-316003-23, feit 3); o [benadeelde 5] (parketnummer 01-316003-23, feit 4 en feit 6); o [benadeelde 6] (parketnummer 01-316003-23, feit 7); o [benadeelde 7] ( [benadeelde 7] Rosmalen) (parketnummer 01-316003-23, feit 8).
Daarnaast zal het hof de gronden (bewijsmiddelen) aanvullen met de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 augustus 2025.
Aanvulling van de gronden (bewijsmiddelen) Het hof vult de bewijsmiddelen van de rechtbank aan met de bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 augustus 2025, waarvan de inhoud niet zal worden uitgewerkt gelet op artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Op te leggen straf
De verdediging heeft bepleit dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 3 jaren. Daartoe is het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekennend verklaard en de volle verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Bij de verdachte is sprake van een verstandelijke beperking, niet aangeboren hersenletsel als gevolg van het feit dat hij op zijn 10e jaar werd aangereden door een auto, maar ook van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en in het verleden van middelengebruik. De onderhavige feiten zijn door de verdachte gepleegd toen hij in een diep dal zat. Hoewel de verdachte na eerder middelenmisbruik abstinent was, veroorzaakte het overlijden van zijn moeder bij een noodlottig ongeval, een terugval. Om zijn gevoelens te kunnen verdoven en dempen, gebruikte de verdachte drugs. Als gevolg daarvan ontstonden schulden, hetgeen leidde tot het verlies van zijn woning. Hij kwam daardoor niet alleen met zijn gezin op straat te staan maar ook zijn relatie strandde. Om in zijn middelengebruik te kunnen blijven voorzien pleegde de verdachte de onderhavige strafbare feiten.
Uit het detentie- en re-integratieplan van de reclassering d.d. 18 juli 2025, zoals ingebracht door de verdediging, blijkt dat de verdachte inmiddels in rustiger vaarwater terechtgekomen is en een wezenlijk andere houding aanneemt. Dat blijkt in de eerste plaats uit het feit dat hij al ruim 1,5 jaar geen drugs meer gebruikt en intensief bezig is geweest met rouwverwerking. De reclassering ziet een positieve ontwikkeling in de houding van de verdachte. De verdachte heeft in de P.I. aan diverse trainingen deelgenomen. Voorts blijkt uit het plan dat de verdachte weer wil samenwerken met de reclassering, onderstreept hij zijn positieve uitspraken volgens de reclassering ook met zijn gedrag en heeft hij positieve stappen gezet ten aanzien van zijn slachtofferbewustzijn. De verdachte heeft hierover ter terechtzitting in hoger beroep nogmaals herhaald dat hij direct wil starten met het afbetalen van de schadevergoedingen aan de benadeelde partijen. De verdachte heeft motivatie voor gedragsverandering een tot op zekere hoogte ook voor hulpverlening.
Door een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren op te leggen zou de verdachte pas na maart 2026 in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling, waarbij nog verschillende voorwaarden kunnen worden gesteld. Bovendien resteert dan ook nog een aanzienlijk gedeelte van de proeftijd die bij de eerdere voorwaardelijk opgelegde straf is gesteld en die nog kan worden verlengd. Al met al is daarmee nog een lang traject mogelijk met een significant voorwaardelijk strafdeel, waarbij bovendien recht wordt gedaan aan de ernst van de feiten, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt. Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van vijf ramkraken en vier diefstallen, welke binnen een tijdsbestek van amper twee maanden plaatsvonden. Daarbij zijn hoofdzakelijk sigaretten weggenomen. Dergelijke diefstallen veroorzaken veel overlast en schade. Niet alleen vanwege weggenomen goederen maar – met name de ramkraken – ook vanwege materiële schade. Uit de verklaringen die verschillende benadeelde partijen ter terechtzitting in eerste aanleg hebben afgelegd, blijkt hoe vervelend de onderhavige feiten voor hen zijn geweest.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het besturen van een scooter terwijl de overgifte van zijn rijbewijs anderhalve maand eerder al was gevorderd. De verdachte wist dat hij geen motorvoertuigen mocht besturen, maar is toch weer op de scooter gestapt, die hij bovendien gestolen had. Ook heeft de verdachte de medewerking aan een bloedonderzoek geweigerd. Hiermee heeft hij de controle op de naleving van de voorschriften die de verkeersveiligheid dienen gefrustreerd. Dergelijke feiten zijn zeer kwalijk en het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 juni 2025, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van het Reclasseringsadvies Detentie & Re-integratieplan d.d. 18 juli 2025. Hieruit komt als voornaamste conclusie naar voren dat de verdachte – ondanks het feit dat eerdere detenties, reclasseringstoezichten, behandelingen en andere interventies niet geleid hebben tot langdurige gedragsverandering – zich tijdens zijn huidige detentie gemotiveerd toont door zich ten behoeve van een succesvolle re-integratie positief in te zetten voor verschillende trainingen en activiteiten. Hij toont zich ook gemotiveerd voor een middelenvrij en delictvrij leven, hetgeen door de reclassering als een beschermende factor wordt beschouwd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de aard en ernst van de feiten, acht het hof in beginsel zonder meer een gevangenisstraf passend zoals deze is opgelegd door de rechtbank.
Het hof heeft echter ook oog voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, in het bijzonder dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, zich schuldbewust toont en zich daarbij ook rekenschap lijkt te geven van de gevolgen die zijn bewezenverklaarde handelen hebben gehad voor de slachtoffers. Het hof stelt met de verdediging vast dat de verdachte een positieve en indrukwekkende ontwikkeling heeft doorgemaakt voor wat betreft rouwverwerking en het feit dat hij geen drugs meer gebruikt, en ziet – met de verdediging – de bijzondere persoonlijke omstandigheden waarin de verdachte ten tijde van en direct voorafgaand aan het plegen van onderhavige feiten verkeerde en die hebben bijgedragen aan het plegen van deze feiten. Het hof ziet in deze omstandigheden dan ook aanleiding om aan de verdachte een lagere straf op te leggen dan de rechtbank.
Tegelijkertijd kan het hof niet om de aard en ernst van de feiten heen, ook gelet op de mate waarin het bewezenverklaarde handelen schade heeft veroorzaakt. Daarnaast acht het hof het toch – juist omdat de hierboven geconstateerde positieve ontwikkelingen van de verdachte zich in een (relatief) kort tijdsbestek hebben voorgedaan – aangewezen dat de verdachte zo spoedig mogelijk aan de slag kan gaan met het re-integratieplan zoals dat nu voorligt.
Alles afwegende is het hof dan ook van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 15.207,32. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.359,38. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 3] als gevolg van verdachtes onder parketnummer 01-316003-23, feit 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van (€ 867,94 + € 10.980,00 =) € 11.847,94 ter zake van de hierboven onder i. en ii. genoemde schadeposten. Deze schade is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet gemotiveerd betwist. Bovendien is uit nadere correspondentie in hoger beroep gebleken dat deze schade niet werd gedekt door de verzekering van de benadeelde partij.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige (schadeposten iii. en iv.) niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immers – zoals ook door de verdediging is bepleit – wordt door de assistent-bedrijfsleider medegedeeld (dossierpagina 76) dat er slechts tweemaal per jaar een balansmoment plaatsvindt, dat kort na het eerste balansmoment diefstal zou hebben plaatsgevonden door ex-medewerkers van de benadeelde en dat daardoor geen schatting was te maken van de weggenomen hoeveelheid goederen. Daardoor ook de inkoopwaarde van de weggenomen goederen (post iii.) niet worden vastgesteld. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Dit geldt eveneens voor de gevorderde omzetderving (post iv.), nu daarvan naar het oordeel van het hof onvoldoende is komen vaststaan hoe de berekening daarvan tot stand is gekomen. Ook onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde 3] Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 3] is toegebracht tot een bedrag van € 11.847,94. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Proceskosten Het hof zal beslissen op de proceskosten als hierna te melden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.323,72. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen zodat deze reeds daarom in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen is.
De vordering valt uiteen in de volgende posten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 4] als gevolg van verdachtes onder parketnummer 01-316003-23, feit 3 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 655,95 ter zake van de hierboven onder i. genoemde schadepost. Deze schade is voldoende onderbouwd. Hoewel de verdediging heeft bepleit dat uit de factuur lijkt te blijken dat deze noodvoorziening uiteindelijk niet is gemonteerd, is de zaaksschade in deze reeds geleden door het handelen van de verdachte. Het hof gaat er – nu de vordering van de benadeelde partij niet nog een schadepost betreffende het herstel van (het glas van) die deur bevat – dan ook van uit dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden en schat de hoogte van de geleden schade op een bedrag van ten minste € 655,95.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige (schadepost ii.) niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof kan ten aanzien van deze post onvoldoende vaststellen of dit de in- of verkoopwaarde van de ontbrekende goederen betreft en nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde 4] Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 4] is toegebracht tot een bedrag van € 655,95. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Proceskosten Het hof zal beslissen op de proceskosten als hierna te melden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.649,10. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering valt uiteen in de volgende posten.
Hiervan is een bedrag van € 2.191,44 reeds vergoed door de verzekeraar, zodat resteert een vordering van (€ 3.649,10 -/-€ 2.191,44 =) € 1.457,66.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 5] als gevolg van verdachtes onder parketnummer 01-316003-23, feit 4 en 6 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof acht – evenals de rechtbank – de door de benadeelde partij gevorderde posten (i., ii., iii., en iv.) in beginsel voldoende onderbouwd en toewijsbaar. Uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is gebleken dat bij de berekening de verkoopwaarde is gehanteerd. Nu slechts de inkoopwaarde van de gestolen rookwaren als rechtstreekse schade kan worden toegewezen zal het hof gebruikmaken van zijn schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof schat de hoogte van de schade op € 1.000,00 en is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde 5] Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 5] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Proceskosten Het hof zal beslissen op de proceskosten als hierna te melden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.800,00. De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Het hof zal de vordering, voor zover deze immateriële schadevergoeding betreft, afwijzen nu de benadeelde partij een rechtspersoon betreft. Het hof zal de benadeelde partij aangaande het materiële deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. Het hof is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten Het hof zal beslissen op de proceskosten als hierna te melden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] ( [benadeelde 7] Rosmalen)
De benadeelde partij [benadeelde 7] ( [benadeelde 7] Rosmalen) heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.291,72. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen zodat deze reeds daarom in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen is.
De vordering valt uiteen in de volgende posten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 7] ( [benadeelde 7] Rosmalen) als gevolg van verdachtes onder parketnummer 01-316003-23, feit 8 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van (€ 296,70 + € 625,00 =) € 921,70 ter zake van de hierboven onder i. en iii. genoemde schadeposten. Deze schade is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet gemotiveerd betwist.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige (schadepost ii.) niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Uit de voorraadlijst bij de vordering lijkt immers te blijken dat sprake is van een toename van de voorraad sigaretten met een bedrag van ongeveer € 1.000,00. Het hof kan onvoldoende vaststellen of deze onderbouwing juist is en nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde 7] ( [benadeelde 7] Rosmalen) Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 7] is toegebracht tot een bedrag van € 921,70. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Proceskosten Het hof zal beslissen op de proceskosten als hierna te melden.
Vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 01-227892-22
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch d.d. 16 maart 2023 onder parketnummer 01-227892-22. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht het niet opportuun om de tenuitvoerlegging te gelasten van deze voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf en acht in plaats daarvan termen aanwezig om de bij deze voorwaardelijke straf gestelde proeftijd te verlengen met één (1) jaar.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 163 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van:
en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-316003-23 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van **€ 11.847,94 (elfduizend achthonderdzevenenveertig euro en vierennegentig eurocent)**ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-316003-23 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 11.847,94 (elfduizend achthonderdzevenenveertig euro en vierennegentig eurocent) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 94 (vierennegentig) dagen, waarbij toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] ( [benadeelde 4] ) wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-316003-23 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van **€ 655,95 (zeshonderdvijfenvijftig euro en vijfennegentig eurocent)**ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-316003-23 onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 655,95 (zeshonderdvijfenvijftig euro en vijfennegentig eurocent) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen, waarbij toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-316003-23 onder 4 en 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van **€ 1.000,00 (duizend euro)**ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-316003-23 onder 4 en 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen, waarbij toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade af;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] ( [benadeelde 7] Rosmalen)
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-316003-23 onder 8 bewezenverklaarde tot het bedrag van **€ 921,70 (negenhonderdeenentwintig euro en zeventig eurocent)**ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 7] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-316003-23 onder 8 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 921,70 (negenhonderdeenentwintig euro en zeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen, waarbij toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft; bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
Vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 01-227892-22
verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 16 maart 2023 onder parketnummer 01-227892-22, met een termijn van 1 (één) jaar;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door: mr. M.M. Koevoets, voorzitter, mr. C.P.J. Scheele en mr. C.N.G.M. Starmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier, en op 27 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Scheele, Starmans en Vulto zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.