ECLI:NL:GHARL:2025:5299 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 25 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004731-24
Uitspraak van 25 augustus 2025
VERSTEK (verschenen raadsman niet gemachtigd)
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Utrecht, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 oktober 2024 met parketnummer 16-267244-24 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 21-000382-23, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002, wonende te [woonadres] .
Het hoger beroep
Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – een poging zware mishandeling (het primaire feit). Verdachte is voor dit feit veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de politierechter aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee maanden opgelegd.
De politierechter heeft de onder verdachte in beslag genomen verdovende middelen (lachgas) onttrokken aan het verkeer. Ten slotte heeft de politierechter de proeftijd, bepaald bij het arrest van de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 augustus 2023, gewezen onder parketnummer 21-000382-23, met één jaar verlengd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 28 april 2024 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - als bestuurder van een personenauto met een hoge/verhoogde snelheid, in elk geval accelererend, op die [benadeelde] is ingereden/afgereden/toegereden en/of - die [benadeelde] met voornoemde auto heeft geraakt, ten gevolge waarvan die [benadeelde] (vervolgens) ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 28 april 2024 te [pleegplaats] [benadeelde] heeft mishandeld door - als bestuurder van een personenauto met een hoge/verhoogde snelheid, in elk geval accelererend, op die [benadeelde] in/af/toe te rijden en/of - (daarbij) die [benadeelde] met voornoemde auto te raken, ten gevolge waarvan die [benadeelde] (vervolgens) ten val is gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primaire feit
Het hof heeft uit hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals in deze het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het bewijs van voorwaardelijk opzet vergt derhalve dat aan drie voorwaarden is voldaan:
-
De gedraging van de verdachte heeft een aanmerkelijke kans teweeggebracht dat een bepaald gevolg zal intreden;
-
de verdachte was zich tijdens de gedraging van die aanmerkelijke kans bewust, en
-
de verdachte heeft die kans aanvaard.
Uit de verklaring van aangeefster [benadeelde] en de bevindingen van [verbalisant] kan worden afgeleid dat verdachte met enige snelheid in de richting van aangeefster is gereden, maar uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is onvoldoende overtuigend naar voren gekomen met welke snelheid is gereden. Bovendien is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende overtuigend naar voren gekomen hoe groot de afstand tussen verdachte en aangeefster was op het moment dat verdachte het voertuig had gekeerd, naar achteren was gereden en vervolgens weer in de richting van aangeefster reed. Aldus heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verweten gedraging van de verdachte een aanmerkelijkekans teweeg heeft gebracht dat een bepaald gevolg, in deze dus zwaar lichamelijk letsel, zal intreden.
Het hof is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, zodat hij van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het subsidiaire feit
Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest worden opgenomen, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiairhij opof omstreeks28 april 2024 te [pleegplaats] [benadeelde] heeft mishandeld door - als bestuurder van een personenautomet een hoge/verhoogde snelheid, in elk geval accelererend*, op die [benadeelde] in*/af/toete rijden en/of*-*(daarbij)die [benadeelde] met voornoemde auto te raken, ten gevolge waarvan die [benadeelde](vervolgens)ten val is gekomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op: mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
Standpunt van het Openbaar Ministerie De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot dezelfde straf als door de politierechter aan hem is opgelegd, te weten een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, inhoudende een contactverbod met aangeefster [benadeelde] .
Oordeel van het hof De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
De ernst van het feit Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangeefster door met een auto op haar in te rijden. Verdachte en aangeefster zouden samen gaan “chillen” en waren in de auto onderweg naar de woning van aangeefster. Op een parkeerplaats in de buurt van de woning van aangeefster kregen zij echter ruzie over de kosten van de door aangeefster voor verdachte bestelde lachgastank. Verdachte had het gevoel dat hij door aangeefster (en de dealer) was opgelicht, eiste honderd euro van haar en reed “als een gek” naar een tankstation, waar hij een vriend ophaalde. De emoties van verdachte liepen dusdanig hoog op dat hij dreigde aangeefster te liquideren. Aangeefster schrok hiervan, is uit de auto gestapt en belde 112. Op dat moment is verdachte met de auto op aangeefster ingereden. Na de aanrijding is hij “met piepende banden” weggereden.
Aangeefster is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht, waar zij een nacht ter observatie moest blijven. Het incident heeft grote gevolgen voor haar gehad. Zo heeft zij een aantal weken niet kunnen lopen vanwege de pijn aan haar been. Zij was pas in oktober 2024, zes maanden na het incident, volledig hersteld. Daarnaast heeft het incident grote emotionele impact op aangeefster gehad. Aangeefster, die op dat moment in verwachting was, dacht dat verdachte haar en haar ongeboren kindje dood zou rijden. Ook nu heeft aangeefster nog veel last van nachtmerries en herbelevingen en heeft zij het gevoel de grip en controle over haar leven te zijn verloren. Aangeefster ondergaat EMDR-behandeling om het incident te kunnen verwerken.
Verdachte heeft er geen blijk van gegeven de verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen.
De persoon van verdachte Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie (“het strafblad”) van verdachte van 10 juli 2025 volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld. Verder heeft het hof geconstateerd dat artikel 63 van toepassing is in verband met een veroordeling door de politierechter in de rechtbank Den Haag van 28 januari 2025.
Verdachte is zowel tijdens de zitting bij de politierechter als tijdens de zitting in hoger beroep niet verschenen. Het hof heeft hem daarom ook niet kunnen vragen naar zijn huidige persoonlijke omstandigheden. Wel heeft het hof gelet op de bij de politierechter afgelegde verklaring van de toezichthouder van verdachte, mevrouw C. Schipper. Hieruit volgt dat verdachte intensieve begeleiding nodig heeft en het voor hem moeilijk is om werk te houden. Daarnaast zijn er zorgen over de sociale contacten van verdachte. De toezichthouder heeft verklaard meerwaarde te zien in het voortzetten van het lopende behandeltraject en de opgelegde bijzondere voorwaarden. Ten slotte heeft zij opgemerkt dat het niet wenselijk is als verdachte vast komt te zitten, maar een taakstraf wel goed voor hem zou zijn omdat hij geen invulling van zijn dag heeft.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf mede gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor bedreigingdoor middel van het inrijden op een persoon, dat het hof in de gegeven omstandigheden passender acht dan het oriëntatiepunt voor ‘mishandeling’, houdt een gevangenisstraf van vier maanden in.
Conclusie Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Dit betekent dat het hof ondanks de bewezenverklaring van het subsidiaire feit tot min of meer dezelfde straf komt als door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is geëist. Het hof is van oordeel dat deze straf recht doet aan de aard en de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor aangeefster.
Het hof ziet geen aanleiding aan verdachte een contactverbod met aangeefster [benadeelde] op te leggen. Zowel door de gemachtigde van de benadeelde partij als de advocaat-generaal is tijdens de zitting immers opgemerkt dat tussen 28 april 2024 en de zittingsdatum geen nieuwe incidenten hebben plaatsgevonden. Nu ook niet uit andere stukken blijkt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, zal het hof geen contactverbod aan verdachte opleggen.
Beslag
Uit de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen van 24 oktober 2024 volgt dat in het voertuig van verdachte lachgas is aangetroffen. Het hof is van oordeel dat deze verdovende middelen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Eerste aanleg De politierechter heeft geen beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij.
Hoger beroep De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Deze bedraagt € 12.236,84, bestaande uit € 9.736,84 aan materiële en € 2.500,00 aan immateriële schade. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij zich in eerste aanleg tijdig in het strafproces heeft gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Het uitblijven van een beslissing van de politierechter op deze vordering moet op grond van vaste jurisprudentie dan ook worden gezien als afwijzing van de vordering, zodat de benadeelde partij zich in hoger beroep opnieuw in het strafproces kan voegen voor haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het Openbaar Ministerie De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel toegewezen dient te worden.
Oordeel van het hof
Ontvankelijkheid Het hof overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van de benadeelde partij allereerst het volgende.
Het hof stelt vast dat uit de e-mail van [naam] van het Informatiepunt Slachtoffers Openbaar Ministerie volgt dat het namens de benadeelde partij ingediende Verzoek tot schadevergoeding (gedateerd 8 oktober 2024) op 23 oktober 2024 door het Openbaar Ministerie is ontvangen, maar per abuis niet is verwerkt. Dit heeft ertoe geleid dat het verzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2024 niet bekend was en daarop door de politierechter geen beslissing is genomen.
Het hof is dan ook van oordeel dat het verzoek tot schadevergoeding tijdig door het Openbaar Ministerie is ontvangen en dat de benadeelde partij zich conform het bepaalde in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in het strafgeding heeft gevoegd. Het uitblijven van een beslissing op het ingediende verzoek betekent dat de vordering door de politierechter niet is toegewezen (vgl. Hoge Raad 10 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1812). Gelet daarop is de benadeelde partij in hoger beroep in haar gehandhaafde vordering ontvankelijk op grond van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Materiële schade De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende kostenposten:
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 380,01 (bestaande uit de gevorderde reparatiekosten, het eigen risico en de ziekenhuisdaggeldvergoeding).
Ten aanzien van de verzochte vergoeding voor het verlies van arbeidsvermogen is het hof van oordeel dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. Zonder nader onderzoek kan niet worden vastgesteld of sprake is van (rechtstreekse) schade als gevolg van dit strafbare feit. Het verrichten van een dergelijk onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering dan ook nog slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade Daarnaast is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft als gevolg van de mishandeling letsel aan haar been opgelopen (“uitgebreid hematoom over verloop linker onderbeen en rondom linkerknie”). Zij is een nacht in het ziekenhuis opgenomen geweest ter observatie. Daarnaast is bij de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld. Door de psycholoog is beschreven dat de benadeelde partij sinds de aanrijding last heeft van herbelevingen en nachtmerries, waardoor ze slecht slaapt. Ook is ze angstig en piekert ze veel. De benadeelde partij ondergaat EMDR-behandeling voor deze klachten.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 2.500,00. Hierbij is gelet op de toelichting die de benadeelde partij in het schadeonderbouwingsformulier heeft gegeven en op de schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21-000382-23
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden van 25 augustus 2023 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met parketnummer 21-000382-23. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Standpunt van het Openbaar Ministerie De advocaat-generaal heeft gevorderd de proeftijd met één jaar te verlengen.
Oordeel van het hof Het hof stelt vast dat de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 28 januari 2025 is verlengd met één jaar. Dit betekent dat het hof de proeftijd niet kan verlengen, zoals gevorderd door de advocaat-generaal. Het hof ziet evenmin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten. De vordering tot tenuitvoerlegging zal om die reden worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 3 STKS Lachgas.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.880,01 (tweeduizend achthonderdtachtig euro en één cent) bestaande uit € 380,01 (driehonderdtachtig euro en één cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.880,01 (tweeduizend achthonderdtachtig euro en één cent) bestaande uit € 380,01 (driehonderdtachtig euro en één cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 38 (achtendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 april 2024.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket Midden-Nederland van 21 augustus 2024, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 augustus 2023, parketnummer 21-000382-23, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee maanden.
Aldus gewezen door mr. O.G. Schuur, voorzitter, mr. N. Schaar en mr. N.E. Kwak, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. C.D. Maris, griffier, en op 25 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 25 augustus 2025.
Tegenwoordig: mr. S. Taalman, voorzitter, mr. W.J.V. Spek, advocaat-generaal, mr. L.A.C. van den Berg-Veltman, griffier. De voorzitter doet de zaak uitroepen. De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig. De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.