ECLI:NL:GHAMS:2025:2368 - Gerechtshof Amsterdam - 10 september 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002507-24
datum uitspraak: 10 september 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2024 in de strafzaak onder parketnummer 81-181618-23 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 augustus 2025.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 januari 2023 op de Noordzee, al dan niet opzettelijk, met een schip ,genaamd [naam] zich heeft bevonden binnen een veiligheidszone als bedoeld in het eerste lid van artikel 43 van de Mijnbouwwet, anders dan ten behoeve van het op grond van een vergunning opsporen of winnen van delfstoffen, aardwarmte of het opslaan van stoffen, immers bevond hij zich toen aldaar met genoemd schip op doorvaart binnen de veiligheidszone van 500 meter van mijnbouwinstallatie [installatie] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Overwegingen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat bewezen wordt verklaard dat de verdachte opzettelijk binnen de veiligheidszone van de mijnbouwinstallatie is gevaren
Door de verdediging is niet betwist dat de verdachte binnen de veiligheidszone heeft gevaren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van een rechtvaardigings- dan wel schulduitsluitingsgrond nu de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit schade aan het bakboordnet had opgelopen, dat daarom snel naar binnen gehaald moest worden. De boot lag daarbij stil buiten de veiligheidszone, maar is door de sterke wind en de stroming richting en binnen de veiligheidszone afgedreven. De verdachte kon daar niets aan doen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof begrijp het verweer van de raadsman, dat sprake was van een rechtvaardigingsgrond dan wel een schulduitsluitingsgrond, als een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand. Overmacht in de zin van noodtoestand heeft betrekking op gevallen waarin sprake is van een ernstig belangenconflict waarin het maken van een keuze onvermijdelijk is. De verdachte moet daarbij zijn genoodzaakt te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen en de zwaarstwegende hebben laten prevaleren.
Op grond van het betoog van de raadsman is niet aannemelijk geworden dat die beweerde noodtoestand aanwezig was, nu niet is geconcretiseerd waaruit de onderling strijdige plichten en belangen zouden bestaan, zodat het verweer in zoverre onvoldoende met feiten en omstandigheden is omkleed. Bij gebrek aan feitelijke grondslag faalt mitsdien het beroep op voornoemde rechtvaardigings-, dan wel schulduitsluitingsgrond.
Ter overvloede merkt het hof op dat de raadsman eerst ter terechtzitting in hoger beroep met de verklaring over een opgetreden mankement aan het net is gekomen. Bij het telefonisch verhoor op 2 maart 2023 en bij de politierechter heeft de verdachte daarover niets gezegd en ook overigens vind dit geen steun in het dossier. Het hof schuift deze verklaring dan ook als onaannemelijk terzijde.
Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte er niets aan kon doen dat hij in het veiligheidsgebied is gekomen oordeelt het hof dat ook wanneer de verdachte niet actief het veiligheidsgebied in is gevaren, maar hier door de wind en stroming naar is afgedreven, opzet is bewezen. De verdachte is beroepsschipper en vaart regelmatig in het gebied rondom veiligheidszones. Door zijn netten tijdens naar zijn zeggen stormachtige weersomstandigheden uit te gooien in de buurt van de veiligheidszone, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij door de wind en stroming binnen de veiligheidszone zou afdrijven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 januari 2023 op de Noordzee opzettelijk, met een schip, genaamd [naam] zich heeft bevonden binnen een veiligheidszone als bedoeld in het eerste lid van artikel 43 van de Mijnbouwwet, anders dan ten behoeve van het op grond van een vergunning opsporen of winnen van delfstoffen, aardwarmte of het opslaan van stoffen, immers bevond hij zich toen aldaar met genoemd schip op doorvaart binnen de veiligheidszone van 500 meter van mijnbouwinstallatie [installatie] . Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 43 van de Mijnbouwwet, opzettelijk begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De economische politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 4.100,00 waarvan € 2.000,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 4.100,00.
De raadsman heeft bepleit dat in strafmatigende zin rekening moet worden gehouden met het feit dat de verdachte niet dichter bij de mijnbouwinstallatie is gevaren, maar dat hij door de wind en stroming binnen de veiligheidszone is afgedreven. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte op 350 meter van de mijnbouwinstallatie is gebleven, en er aldus geen voor de mijnbouwinstallatie gevaarlijke situatie bestond.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen een veiligheidszone rondom een mijnbouwinstallatie varen. Artikel 43 van de Mijnbouwwet is ingevoerd om een zwaarwegend veiligheidsbelang te dienen. Immers beoogt dit artikel om ongelukken op of rondom boorplatforms te voorkomen. Dergelijke ongelukken kunnen ernstige gevolgen hebben voor medewerkers van boorplatforms, maar ook grootschalige schade aan het milieu veroorzaken. Het handelen van de verdachte heeft misschien geen concrete schade opgeleverd, maar zijn handelen heeft wel degelijk een veiligheidsrisico en mitsdien gevaar opgeleverd. De verdachte had als beroepsschipper op de weersomstandigheden moeten anticiperen. Temeer wanneer er stormachtige omstandigheden zijn, is dit reden om extra afstand te houden tot de mijnbouwinstallatie. Van een beroepsmatige schipper mag worden verwacht dat hij zich, zoals iedereen op zee, aan de vaarregels houdt. Bovendien zou de verdachte door zijn wederrechtelijke handelwijze financieel voordeel kunnen behalen ten opzichte van zijn concurrenten die wel conform de geldende wet- en regelgeving handelen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 43 van de Mijnbouwwet.
Zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 4.000,00 (vierduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot € 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. B.E. Dijkers en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Pattinama, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 september 2025.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
========================================================================= […]