ECLI:NL:GHAMS:2025:2201 - Gerechtshof Amsterdam - 5 augustus 2025
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000073-23
datum uitspraak: 5 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Amsterdam van 29 december 2022 in de strafzaak onder het parketnummer 13/086050-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1980,
[adres 1]
Onderzoek ter terechtzitting
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat:
-
het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen vervangt door de bewijsmiddelen die na het eventueel instellen van beroep in cassatie in een bij dit verkort arrest te voegen bijlage zullen zijn vervat;
-
het hof, mede naar aanleiding van hetgeen de raadsman in hoger beroep naar voren heeft gebracht, het oordeel van de rechtbank onder 3.3 in het vonnis vervangt door de navolgende bewijsoverweging.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat de verklaringen van [slachtoffer] als onvoldoende betrouwbaar dienen te worden aangemerkt en het dossier daarnaast onvoldoende steunbewijs bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De raadsman heeft voorts betoogd dat de verklaringen van [naam 1] niet voldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt omdat zij onverenigbaar zijn met de verklaringen van [slachtoffer] en [naam 1] gramschap koestert jegens de verdachte.
Overwegingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en [naam 1]
Anders dan de raadsman acht het hof de verklaringen van [slachtoffer] over het bewezenverklaarde feit geloofwaardig en betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs. In de door de raadsman naar voren gebrachte problematiek van [slachtoffer] kan geen concreet aanknopingspunt worden gevonden voor de stelling dat zij reeds op grond daarvan niet naar waarheid zou hebben verklaard over het tenlastegelegde feit. Dit is naar het oordeel van het hof ook overigens niet aannemelijk geworden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De verklaringen van [slachtoffer] zijn in hoofdlijnen wat betreft hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, consistent en gedetailleerd. Bovendien vinden de voor de bewezenverklaring te bezigen verklaringen van [slachtoffer] op wezenlijke onderdelen (ook waar die niet direct zien op het ten laste gelegde) steun in andere bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de verklaring van de verdachte, zodat die verklaringen niet op zichzelf staan, maar zijn ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in andere bronnen.
Dit blijkt onder meer uit het navolgende.
[slachtoffer] heeft op 5 juli 2016 tegen de verbalisanten [naam 2] en [naam 3] onder meer verklaard dat zij op vrijdag 24 juni 2016 na school niet naar huis is gegaan. Op metrostation Bullewijk heeft zij een man ontmoet, naar later is gebleken [getuige], en is met hem meegegaan naar zijn woning aan [adres 2] alwaar zij seks met hem heeft gehad. De volgende dag (zaterdag 25 juni 2016) is zij op enig moment in de woning op de bank in slaap gevallen tot een uur of vijf in de avond. Toen kwam de man “van wie het huis echt is” (het hof begrijpt: de verdachte) thuis. De jongen die zij op straat was tegengekomen (het hof begrijpt: [getuige]) woonde bij hem in huis. Zij heeft vervolgens met de verdachte seks gehad en is bij hem in zijn kamer blijven slapen. [slachtoffer] voelde zich tijdens de seks niet op haar gemak omdat de verdachte net een operatie aan zijn neus had gehad. De neus van de verdachte zat nog in het verband, zijn beide ogen waren blauw en tijdens de seks begon zijn neus te bloeden. De volgende dag (zondag 26 juni 2016) flipte die jongen ([getuige]) helemaal. Hij zei dat [slachtoffer] vermist werd, dat zij terug moest naar haar tante en dat de politie voor de deur zou staan.
[slachtoffer] heeft op 12 juli 2016 tegen de verbalisanten [naam 2] en [naam 3] onder meer verklaard dat ze met de eerste man in de woning aan [adres 2] (het hof begrijpt: [getuige]) normale seks heeft gehad, lattie in poenie, gewoon ballen, en dat de seks door deze man is gefilmd met zijn telefoon en dat hij dat filmpje aan vrienden heeft gestuurd. Zij heeft ook seks gehad met de man van de neusoperatie. Hij had haar meegenomen naar zijn eigen slaapkamer en daar had zij op zijn bed seks met hem. De verdachte gebruikte geen condoom. Hij gaf haar hoofd en toen zag ze door het verband dat zijn neus bloedde. Na het hoofd geven, gingen ze ballen. Zij heeft ook met de verdachte boodschappen gedaan in winkelcentrum Holendrecht.
Voornoemde verklaringen van [slachtoffer] vinden steun in de verklaring van de verdachte. De verdachte heeft op 22 augustus 2016 tegen de verbalisanten [naam 4] en [naam 5] verklaard dat hij op 24 juni 2016 is geopereerd aan zijn neus. Hij had twee tampons in zijn neus en zijn ogen waren blauw. Toen hij omstreeks 16:00 uit het ziekenhuis thuiskwam lag er een meisje op de bank te slapen. Dat meisje is drie dagen/drie nachten bij hem en [getuige] in de woning geweest. Hij heeft met haar boodschappen gedaan bij de [supermarkt] in Holendrecht. [getuige] heeft een filmpje aan de verdachte gestuurd waarop de verdachte heeft gezien dat [getuige] seks had met [slachtoffer]. Het specifieke deel van de verklaring van [slachtoffer] over het doorlekken van bloed uit de neus van de verdachte in het verband tijdens de seks wordt ondersteund door de bevindingen uit het nader onderzoek dat is ingesteld naar de inbeslaggenomen telefoon van de verdachte. Hieruit volgt dat de verdachte op 30 juni 2016 het volgende voicebericht aan zijn huisgenoot [getuige] heeft verstuurd: sinds ik heb die operatie achter de rug alleen maar meiden… da’s slecht voor mijn neus. Iedere keer als ik pompt dan, dan begint doorbloeden en pijn doen enzo. Het is dus eigenlijk heel slecht voor mijn neus, neuken enzo. Het dossier bevat daarnaast voldoende steunbewijs dat de verklaring van [slachtoffer] op cruciale onderdelen verankert. Deze ondersteuning is onder meer gelegen in het feit dat de verdachte en [getuige] elkaar via Whatsapp diverse (seksueel geladen) berichten verstuurden, die onmiskenbaar gingen over (de omgang met en aanwezigheid van) [slachtoffer] alsmede berichten op 26 juni 2016 dat [slachtoffer] moest worden weggestuurd, dat ze in de problemen zouden komen en dat de politie haar zocht.
Het hof zal de verklaringen van [naam 1] niet gebruiken voor het bewijs, zodat dit verweer in zoverre geen nadere bespreking behoeft.
Conclusie Het hof acht de voor de bewijsbeslissing te gebruiken verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar. Gelet op de verklaringen van [slachtoffer], gezien in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen, acht het hof het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Omdat van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander niet is gebleken, zal het hof de verdachte van het ten laste gelegde medeplegen vrijspreken.
Oplegging van straf De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen, met aftrek van het voorarrest en een taakstraf voor de duur van 240 uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 239 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 1 jaar, en een taakstraf voor de duur van 120 uren. Zij heeft bij haar vordering uitdrukkelijk rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft het hof – in geval van strafoplegging – verzocht om een straf op te leggen die geen (hernieuwde) vrijheidsbeneming met zich brengt en de zaak af te doen met een andere modaliteit en een lagere straf dan opgelegd door de rechtbank. Daartoe heeft hij -overeenkomstig zijn pleitaantekeningen- onder meer aangevoerd dat de verdachte een baan en een stabiel bestaan heeft en kostwinner is van zijn gezin. De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit dient te worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Oordeel van het hof Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en heeft daarbij gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De ernst van het feit De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een minderjarige, dat (mede) bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Het slachtoffer was destijds pas 14 jaar oud, terwijl de verdachte zelf de leeftijd van 36 jaar had. Een leeftijdsverschil van 22 jaar is op die leeftijd aanzienlijk te noemen. Minderjarigen van onder de zestien jaar genieten bijzondere bescherming onder de zedenwet, juist omdat zij zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase bevinden en gelet op hun jeugdige leeftijd onvoldoende in staat worden geacht de consequenties van hun eigen handelen in te schatten. De verdachte heeft door zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en een normale en gezonde seksuele ontwikkeling doorkruist. De ervaring leert dat seksueel misbruik van jeugdigen vaak leidt tot langdurige psychische schade en een verstoring van de (seksuele) ontwikkeling tot gevolg kan hebben. Dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte een grote impact heeft gehad op het slachtoffer, blijkt onder meer uit haar verhoor bij de rechter-commissaris op 26 november 2020 waarin zij zegt dat zij enige tijd in een psychiatrische kliniek heeft verbleven en het erg moeilijk en pijnlijk vindt om over het misbruik te praten. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij slechts oog heeft gehad voor zijn eigen seksuele verlangens en geen rekening heeft gehouden met de uiterst kwetsbare positie waarin het slachtoffer op dat moment verkeerde.
De persoon van de verdachte Het hof heeft gelet op het strafblad van de verdachte van 8 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Verder heeft het hof kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 5 december 2022 waaruit onder meer blijkt dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat.
De strafoplegging Het hof heeft gelet op straffen die in vergelijkbare zaken met minderjarige slachtoffers zijn opgelegd. De aard en ernst van het feit rechtvaardigt, mede gelet op de gevolgen ervan voor het slachtoffer en het van toepassing zijnde taakstrafverbod ex artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, in beginsel geen andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Redelijke termijn Het hof stelt vast dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM zowel in eerste aanleg als in de fase in hoger beroep is overschreden. De verdachte is op 22 augustus 2016 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft in eerste aanleg eindvonnis gewezen op 29 december 2022. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met viereneenhalf jaren overschreden. Namens de verdachte is vervolgens op 6 januari 2023 hoger beroep ingesteld. Ter terechtzitting van 22 juli 2025 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep plaatsgevonden, waarna op 5 augustus 2025 eindarrest wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep overschreden met 7 maanden. Het hof zal aan de verdachte, gelet op het voorgaande (en mede in aanmerking genomen het tijdsverloop sinds de pleegdatum), in plaats van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Alles afwegende, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van één jaar, passend en geboden. Gegeven de ernst van het bewezenverklaarde zal het hof de verdachte verder veroordelen tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De overschrijding van de redelijke termijn is in deze totale straf verdisconteerd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 63, 245 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 179 (honderdnegenenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, voorzitter, mrs. A.E. Kleene-Krom en J. van der Werff, raadsheren in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 augustus 2025.
Mr. A.E. Kleene-Krom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.