Artikel 300 (Rechterlijke uitspraak als akte of vertegenwoordiger)
1. Is iemand jegens een ander gehouden een rechtshandeling te verrichten, dan kan, tenzij de aard van de rechtshandeling zich hiertegen verzet, de rechter op vordering van de gerechtigde bepalen dat zijn uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is, of dat een door hem aan te wijzen vertegenwoordiger de handeling zal verrichten. Wijst de rechter een vertegenwoordiger aan, dan kan hij bepalen dat de door deze te verrichten handeling zijn goedkeuring behoeft.
2. Is de verweerder gehouden om tezamen met de eiser een akte op te maken, dan kan de rechter bepalen dat zijn uitspraak in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden.
Uitleg in duidelijke taal
1. Is iemand jegens een ander gehouden een rechtshandeling te verrichten, dan kan, tenzij de aard van de rechtshandeling zich hiertegen verzet, de rechter op vordering van de gerechtigde bepalen dat zijn uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is, of dat een door hem aan te wijzen vertegenwoordiger de handeling zal verrichten. Wijst de rechter een vertegenwoordiger aan, dan kan hij bepalen dat de door deze te verrichten handeling zijn goedkeuring behoeft.
Dit betekent dat als een persoon verplicht is (gehouden is) om ten opzichte van (jegens) een andere persoon een rechtshandeling te verrichten, de rechter, op eis (vordering) van de persoon die er recht op heeft (de gerechtigde), kan beslissen (bepalen) dat zijn rechterlijke uitspraak dezelfde juridische kracht heeft als een officieel opgemaakte akte (een in wettige vorm opgemaakte akte) van de persoon die de rechtshandeling moest verrichten. Dit is echter alleen mogelijk als de aard van de rechtshandeling zelf dit toestaat (zich hiertegen niet verzet). De rechter kan er ook voor kiezen een vertegenwoordiger aan te wijzen die de handeling zal verrichten. Als de rechter een vertegenwoordiger aanwijst, kan hij bepalen dat de handeling die deze vertegenwoordiger zal uitvoeren, eerst de goedkeuring van de rechter nodig heeft (zijn goedkeuring behoeft).
2. Is de verweerder gehouden om tezamen met de eiser een akte op te maken, dan kan de rechter bepalen dat zijn uitspraak in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden.
Dit betekent dat als de verweerder (de partij tegen wie een eis is ingesteld) verplicht is om samen met de eiser (de partij die de eis instelt) een akte op te maken, de rechter kan beslissen dat zijn rechterlijke uitspraak de gehele akte of een gedeelte daarvan vervangt (in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden).
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:RBOVE:2025:5986 - Rechtbank Overijssel - 8 oktober 2025
ECLI:NL:GHARL:2025:5688 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 16 september 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:12765 - Rechtbank Den Haag - 16 juli 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:5553 - Verkoop echtelijke woning na verstrijken termijn voor overname - 12 september 2025
De voorzieningenrechter oordeelt dat een vrouw moet meewerken aan de verkoop van de gezamenlijke woning. De in een eerdere beschikking overeengekomen termijn van twee jaar om de woning over te nemen is ruimschoots verstreken, waardoor het belang van de man bij verkoop zwaarder weegt.
ECLI:NL:RBROT:2025:10594 - Rechtbank Rotterdam - 29 augustus 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:4733 - Rechtbank Overijssel - 16 juli 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:18481 - Rechtbank Den Haag - 8 oktober 2025
ECLI:NL:GHAMS:2025:2603 - Gerechtshof Amsterdam - 30 september 2025
ECLI:NL:GHARL:2025:5984 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 30 september 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:11126 - Vervangende toestemming verkoop van woning via vonnis na vertrek echtgenote - 17 september 2025
De voorzieningenrechter bepaalt dat een kortgedingvonnis dezelfde kracht heeft als de toestemming van de niet-verschenen echtgenote voor de verkoop van een woning. Hoewel de wettelijke noodzaak van haar toestemming (art. 1:88 BW) twijfelachtig is, wordt de vordering op basis van art. 3:300 BW toegewezen.
ECLI:NL:RBGEL:2025:7392 - Rechtbank Gelderland - 4 september 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:10460 - Rechtbank Rotterdam - 27 augustus 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:4212 - Rechtbank Midden-Nederland - 20 augustus 2025
ECLI:NL:RBAMS:2025:6206 - Rechtbank Amsterdam - 13 augustus 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:15076 - Rechtbank Den Haag - 11 augustus 2025
ECLI:NL:RBGEL:2025:7484 - Rechtbank Gelderland - 31 juli 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:15129 - Rechtbank Den Haag - 8 juli 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:4636 - Rechtbank Midden-Nederland - 19 augustus 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:11506 - Rechtbank Rotterdam - 1 oktober 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:5697 - Vergoedingsrechten bij echtscheiding: de beleggingsleer en schatting naar redelijkheid en billijkheid - 23 september 2025
In een echtscheidingsprocedure beoordeelt de rechtbank alle vergoedingsrechten. Voor investeringen van vóór het huwelijk geldt de samenlevingsovereenkomst. Voor investeringen vanaf 1 januari 2012 past de rechtbank de beleggingsleer uit artikel 1:87 BW toe. Bij onvoldoende bewijs schat de rechtbank de omvang van de vergoeding naar redelijkheid en billijkheid.