ECLI:NL:RBOVE:2025:5986 - Rechtbank Overijssel - 8 oktober 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/320197 / HA ZA 24-347
Vonnis van 8 oktober 2025
in de zaak van
[partij A], wonende te [woonplaats 1] , eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen: [partij A] , advocaat: mr. G.H. Hoekman,
tegen
[partij B], wonende te [woonplaats 2] , gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen: [partij B] , advocaat: mr. T.R. Oude Veldhuis.
1 De procedure in conventie en in reconventie
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding van 26 augustus 2024;- de conclusie van antwoord in conventie, tevens inhoudende eisen in reconventie;
-
de mondelinge behandeling van 12 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Partijen hebben aan het einde van deze mondelinge behandeling aangegeven de zaak voorlopig te willen aanhouden om tot een onderlinge oplossing te komen
en nadat het niet is gelukt:
-
de akte uitlating alsmede overlegging producties van [partij A] van 4 juni 2025;
-
de antwoordakte van [partij B] van 9 juli 2025;
-
de antwoordakte van [partij A] van 13 augustus 2025.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De zaak in het kort in conventie en in reconventie
2.1. Deze zaak betreft een geschil tussen ex-partners die tijdens hun relatie gezamenlijk een woning hebben aangeschaft waar [partij A] nog woont. In conventie wordt gevorderd dat [partij B] medewerking verleent aan de toedeling van zijn aandeel in de woning aan [partij A] . In reconventie vordert [partij B] (primair) medewerking aan verkoop van de woning en betaling van verschillende bedragen.
2.2. De rechtbank komt tot het oordeel dat [partij B] moet meewerken aan het toedelen van de woning aan [partij A] . [partij A] is er na het einde van de samenwoning blijven wonen en heeft voldoende aangetoond dat zij de woning kan overnemen – rekening houdend met de getaxeerde waarde van € 307.500,-. Als het [partij A] niet lukt mag [partij B] de woning overnemen nu hij heeft vermeld dat hij daar financieel ook toe in staat is. [partij A] moet een bedrag van € 36.667,60 aan overwaarde – minus de helft van de openstaande lening van [naam] –aan [partij B] betalen. Ook moet [partij A] nog een bedrag van € 3.045,43 aan [partij B] betalen.
3 De feiten in conventie en in reconventie
3.1. Partijen hebben vanaf medio 2016 een affectieve relatie gehad en zijn op 1 mei 2019 met elkaar gaan samenwonen.
3.2. [partij A] en [partij B] hebben op 18 mei 2020 een samenlevingsovereenkomst met elkaar gesloten. In deze samenlevingsovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
‘GEMEENSCHAPPELIJKE GOEDEREN Artikel 5.
1. Na de ondertekening van deze overeenkomst te verkrijgen inboedel zal partijen voor gelijke delen toebehoren.
Onder het begrip inboedel wordt in deze overeenkomst verstaan inboedel in de zin van artikel 3:5 Burgerlijk Wetboek en andere zaken, aanwezig in en om de gemeenschappelijk bewoonde woning van partijen (alsmede vervoermiddelen), met uitzondering van:
- (…)
- (…)
- (…)
- hetgeen aan één der partijen krachtens erfrecht of gift is opgekomen.
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING Artikel 6. (…)
4. Indien een door partijen te bewonen woning en/of een andere door hen gezamenlijk te gebruiken (vakantie)woning) eigendom is van (één der) partijen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan zijn aandeel in de financiering van de aanschaf (koopsom en kosten), de verbetering, het onderhoud of het herstel van het registergoed heeft betaald of zal betalen, voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze bepaling heeft geen betrekking op een eventuele periodieke aflossing als bedoeld in artikel 4 lid 3.
(…)’
3.3. Op 15 juni 2020 hebben partijen gezamenlijk de woning aan de [adres] (hierna te noemen: de woning) gekocht. Zij zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning.
3.4. Ten behoeve van de financiering van de woning zijn partijen gezamenlijk een hypothecaire geldlening met leningnummer 10517390 aangegaan. De restant hypotheek per 12 maart 2025 bedraagt € 234.164,80
3.5. [partij A] en [partij B] hebben op 6 april 2020 gezamenlijk een persoonlijke lening bij [naam] afgesloten. Zij zijn ieder hoofdelijk aansprakelijk voor het afbetalen van de lening. De maandelijkse aflossingen worden door [partij A] betaald.
3.6. In de periode maart 2022 hebben partijen de badkamer verbouwd voor een bedrag van ongeveer € 19.000,-.
3.7. Op 23 januari 2023 is de woning door [bedrijf 1] – in opdracht van [partij A] – getaxeerd op een marktwaarde van € 275.000,-. Vervolgens is de woning op 26 mei 2023 door [bedrijf 2] – in opdracht van [partij B] – getaxeerd op een marktwaarde van € 295.000,-.
3.8. De feitelijke samenwoning is per 1 juni 2023 geëindigd door het vertrek van [partij B] uit de gezamenlijke woning. [partij B] huurt sinds november 2023 een woning elders. [partij A] is met haar kinderen uit een eerdere relatie in de woning blijven wonen.
3.9. [partij A] betaalt de maandelijkse hypotheeklasten (rente en aflossing) van € 640,65. [partij B] betaalt de GLBT-lasten van € 37,41 per maand.
4 Het geschil in conventie en in reconventie
De vordering in conventie
4.1. [partij A] vordert – samengevat – dat [partij B] binnen twee weken na betekening van dit vonnis – medewerking verleent aan: I. levering aan [partij A] van het onverdeelde aandeel van [partij B] in de woning, onder de voorwaarde dat hij zal worden ontslagen van hypotheek aansprakelijkheid en tegen betaling door [partij A] aan [partij B] van een bedrag van € 12.500,- bij een door [partij A] nader aan te wijzen notaris; II. ondertekening van alle met de onder sub 1 bedoelde overdracht verband houdende stukken, waaronder de stukken die het ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank betreffen; III. ondertekening van de noodzakelijke formulieren met betrekking tot de hypothecaire geldleningen die gekoppeld zijn aan de gezamenlijke woning van partijen, zodat deze kunnen worden voortgezet uitsluitend door [partij A] ; IV. en te bepalen dat [partij B] een dwangsom van € 500,- verbeurt per dag of gedeelte van de dag dat hij in gebreke is te voldoen aan het gevorderde onder I, II of III; V. en te bepalen dat, indien [partij B] zijn medewerking niet verleent aan het hierboven gevorderde onder I, II en III, ex artikel 3:300 e.v. BW, dit vonnis dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte notariële akte tot levering van de onverdeelde helft van de woning; VI. dit alles met veroordeling van [partij B] in de proceskosten.
De vorderingen in reconventie
4.2. [partij B] vordert op zijn beurt – samengevat – primair: I. te bepalen dat [partij A] haar medewerking aan de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning dient te verlenen; II. te bepalen dat, indien [partij A] de onder I. verzochte medewerking niet (volledig) verleent, dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [partij A] ; III. te bepalen dat van het bedrag van de verkoopwaarde van de woning, na aflossing van de hypotheekschuld en betaling van de makelaarskosten en overige verkoopkosten, een bedrag van € 9.070,43 aan [partij B] toekomt, verhoogd met € 37,41 met ingang van september 2024.
subsidiair dat de woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening aan [partij A] wordt toegedeeld, waarbij [partij A] de volgende bedragen aan [partij B] moet voldoen:
-
de helft van het verschil tussen de waarde van de woning minus de restanthypotheek op het moment van toedeling, minus de restant aflossom bij [naam] ten tijde van de toedeling;
-
een bedrag van € 22.490,50 als zijnde rentecompensatie;
-
een bedrag van € 6.175,-, zijnde het door [partij B] ingebrachte bedrag bij aankoop van de woning;
-
een bedrag van € 2.500,-, zijnde het bedrag van de door [partij B] gedane investering in de badkamer;
-
een bedrag van € 395,43, vermeerderd met € 37,41 per maand vanaf september 2024, zijnde de door [partij B] betaalde GBLT-lasten;
en verder dat [partij A] ervoor zorg dient te dragen dat [partij B] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening, en de kosten verbonden aan de toedeling en het ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid uit de hypothecaire geldlening voor rekening van [partij A] komen.
meer subsidiair dat de woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening aan [partij B] wordt toegescheiden.
5 De beoordeling in conventie en in reconventie
5.1. Partijen discussiëren over de overname of verkoop van de woning en de waarde die aan de woning moet worden toegekend. Zij hebben na de mondelinge behandeling de tijd gekregen om te proberen er alsnog uit te komen. Partijen hebben na de mondelinge behandeling laten weten dat zij geen overeenstemming hebben bereikt over de wijze van verdeling van de woning zodat de rechtbank op grond van artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek (BW) op de vorderingen zal beslissen.
5.2. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om, ingeval ze er samen niet uitkomen, zich uit te laten over:
- de waarde van de woning, -de inbreng van [partij A] bij aankoop van de woning, -ieders inbreng bij de verbouwing van de badkamer en -de stand van de lening bij [naam]. Voor zover partijen zich na de mondelinge behandeling over andere onderwerpen hebben uitgelaten/producties hebben ingediend waarvoor eerder geen toestemming was, laat de rechtbank die buiten beschouwing (zie ook 5.19.).
5.3. Tussen partijen bestaat een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW. Uitgangspunt is dat bij de verdeling van een eenvoudige gemeenschap rekening gehouden wordt met de waarde van het te verdelen goed op het moment van verdeling. Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling alsnog overeengekomen om een makelaar in te schakelen voor het vaststellen van de actuele waarde van de woning. [bedrijf 3] heeft de waarde van de woning op 25 februari 2025 getaxeerd op een bedrag van € 307.500,-.
5.4. [partij A] heeft voorgesteld om de woning over te nemen tegen de getaxeerde waarde van € 307.500,-, met betaling van een bedrag van € 36.667,60 aan [partij B] . [partij B] stelt dat hij de woning kan overnemen voor een bedrag van € 310.000,-.
5.5. De woning zal aan [partij A] worden toebedeeld. Vast staat dat [partij B] de woning op 1 juni 2023 heeft verlaten en dat [partij A] sindsdien in de woning woont met haar kinderen. Wat de reden van de keuze van partijen is geweest om [partij A] toe te staan in de woning te blijven, feit is dat [partij B] inmiddels over andere woonruimte beschikt en [partij A] niet.
5.6. [partij A] is deze procedure gestart om haar woonsituatie te bestendigen. Zij heeft in lijn daarmee in haar akte van 4 juni 2025 onbetwist gesteld dat zij in staat is om de hypotheeklening over te nemen, dat [partij B] daarvoor uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden ontslagen en dat zij de helft van de overwaarde aan [partij B] kan betalen.
5.7. [partij B] heeft in reconventie primair gevorderd dat [partij A] mee moet werken aan verkoop aan een derde. Pas meer subsidiair vordert hij toebedeling aan zichzelf en pas na de mondelinge behandeling komt hij op deze volgorde terug en wil hij de woning overnemen zonder nader toe te lichten waarom hij dat in eerste instantie niet (primair) heeft gevorderd. Hij heeft zijn vordering in reconventie formeel ook niet gewijzigd. Dat [partij B] nu stelt dat hij ook in staat is om de woning over te nemen kan dan zo zijn, maar maakt niet dat de volgorde in zijn vordering anders moet worden beoordeeld en dat het belang van [partij A] daarvoor moet wijken. Gelet hierop zal de rechtbank de woning aan [partij A] toedelen. De daarbij behorende kosten zijn voor haar rekening. Pas als het [partij A] niet binnen drie maanden na de datum van dit vonnis lukt om [partij B] te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, dient [partij B] op grond van zijn meer subsidiaire vordering de mogelijkheid te krijgen om de woning aan hem te laten toedelen. In dat geval zijn de kosten van de toedeling voor zijn rekening.
5.8. Blijkens productie 15 van de akte van [partij A] bedraagt de overwaarde per 12 maart 2025 € 73.335,20. De rechtbank zal voor de overwaarde van dit bedrag uitgaan.
5.9. De rechtbank begrijpt uit de berekening in productie 15 dat nog geen rekening is gehouden met de persoonlijke lening bij [naam]. Beide partijen zijn voor die lening hoofdelijk aansprakelijk en tussen partijen is niet in geschil dat zij beide op de lening hebben afgelost. Wie welk bedrag heeft afgelost hebben partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet voldoende onderbouwd zodat de rechtbank een eventueel verschil daarin niet in de beoordeling betrekt. Voor de overname van het aandeel in de woning moet [partij A] daarom aan [partij B] de helft van de overwaarde, te weten een bedrag van € 36.667,60, minus de helft van de op dat moment nog resterende lening aan [partij B] betalen.
Rentecompensatie
5.10. [partij B] stelt dat [partij A] een bedrag van € 22.490,50 aan rentecompensatie aan [partij B] dient te betalen en doet daarbij een beroep op de redelijkheid en billijkheid.
5.11. Volgens [partij A] hoeft zij geen rentecompensatie aan [partij B] te betalen. [partij B] is namelijk amper in staat om de woning toebedeeld te krijgen of een andere woning te kopen. Volgens [partij A] leidt [partij B] geen nadeel, ook niet in de toekomst.
5.12. De rechtbank wijst het verzoek van [partij B] af. Voordelige rentevoorwaarden zijn geen goederen die voor verdeling in aanmerking komen. Daarnaast kan de rechtbank het bedrag niet vaststellen omdat dit afhankelijk is van onzekere ontwikkelingen (toekomstige hypotheekrente, hoe lang behoudt [partij A] de gunstige voorwaarden).
Overwaarde uit vorige woning [partij B]
5.13. [partij B] stelt dat hij een bedrag van € 6.175,- heeft ingebracht bij de aankoop van de woning. Dit is het bedrag dat hij heeft ontvangen na de verkoop van zijn vorige koopwoning, aldus [partij B] . [partij A] betwist dit. Volgens [partij A] heeft [partij B] slechts € 3.500,- aan [partij A] overgemaakt bij aanvang van de hypotheek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij B] niet voldoende onderbouwd dat hij € 6.175,- heeft ingebracht. Nu [partij A] erkent dat € 3.500,- is ingebracht gaat de rechtbank van dat bedrag uit. [partij A] moet de helft daarvan, € 1.750,-, aan [partij B] vergoeden.
Ieders inbreng in de badkamer
5.14. [partij B] stelt dat hij een bedrag van € 2.500,- uit privévermogen heeft geïnvesteerd voor de aanschaf van een nieuwe badkamer. Dit bedrag heeft hij geschonken gekregen van zijn familie. Volgens [partij A] is dit bedrag aan beide partijen geschonken.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [partij A] dat dit bedrag aan beide partijen is geschonken. Gelet op samenlevingsovereenkomst blijft een dergelijke schenking tot het privévermogen behoren en [partij A] heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dat hier anders zou zijn. De rechtbank zal rekening houden met dit bedrag aan de zijde van [partij B] .
5.15. [partij A] heeft op haar beurt onbetwist gesteld dat zij een bedrag van € 700,- uit privévermogen heeft gebruikt voor de aanschaf van de badkamer.
5.16. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat [partij B] € 1.800 méér heeft ingelegd dan [partij A] en daarom moet [partij A] nog een bedrag van € 900,- aan [partij B] betalen.
Vergoeding kosten GBLT
5.17. [partij B] betaalt vanaf juli 2023 tot en met heden de gemeente- en waterschapsbelasting van de woning. Het gaat om een bedrag van € 395,43 voor de periode tot en met augustus 2024, en met ingang van september 2024 om een maandelijks bedrag van € 37,41.
5.18. [partij A] heeft aanvankelijk aangeboden om deze kosten te vergoeden. In haar akte van 4 juni 2024 stelt zij dat het niet klopt dat [partij B] dit bedrag heeft voldaan.
5.19. De rechtbank stelt vast dat aan partijen niet de gelegenheid is geboden om zich over andere onderwerpen uit te laten dan weergegeven 5.2. Daarom zal de rechtbank aan de nadere stellingname van [partij A] voorbij gaan en rekening houden met hetgeen in 5.17 is vermeld.
Totaal aan [partij B] te vergoeden bedrag
5.20. In totaal moet [partij A] een bedrag van € 3.045,43, aan [partij B] betalen, welk bedrag maandelijks wordt verhoogd met € 37,41 tot het moment waarop de GBLT-kosten van de rekening van [partij A] worden afgeschreven.
Toepassing artikel 3:300 BW
5.21. [partij A] vordert dat als [partij B] niet meewerkt aan levering van de woning aan [partij A] , dit vonnis daarvoor in de plaats treedt. De rechtbank oordeelt dat [partij A] daar belang bij heeft als [partij B] niet meewerkt en zal de vordering toewijzen.
Dwangsom
5.22. Omdat [partij A] met de toepassing van artikel 3:300 BW bereikt dat zij de woning geleverd krijgt, ook als [partij B] niet wil meewerken, is er geen aanleiding om ook de dwangsom als (financieel) pressiemiddel toe te wijzen.
Proceskosten
5.23. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6 De beslissing in conventie en in reconventie
De rechtbank
in conventie:
6.1. veroordeelt [partij B] om binnen 2 weken na betekening van dit vonnis zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de levering aan [partij A] van het onverdeelde aandeel van [partij B] in de woning, staande en gelegen [adres], onder de voorwaarde dat hij zal worden ontslagen van hypotheek aansprakelijkheid (de hypotheek die op deze woning rust), en tegen betaling door [partij A] aan [partij B] van een bedrag van € 36.667,60, minus de helft van de openstaande lening bij [naam] ten tijde van de overdracht, ten overstaan van een door [partij A] nader aan te wijzen notaris;
6.2. veroordeelt [partij B] om binnen 2 weken na betekening van dit vonnis zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan ondertekening van alle met de onder 6.1. bedoelde overdracht verband houdende stukken, waaronder de stukken die het ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank betreffen;
6.3. veroordeelt [partij B] om binnen 2 weken na betekening van dit vonnis zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan ondertekening van de noodzakelijke formulieren met betrekking tot de hypothecaire geldleningen die gekoppeld zijn aan de gezamenlijke woning van partijen zodat deze hypothecaire geldleningen kunnen worden voortgezet, met uitsluiting van [partij B] , door [partij A] ;
6.4. bepaalt dat, indien [partij B] zijn medewerking niet verleent aan het hierboven gevorderde onder 6.1. tot en met 6.3., dit vonnis op grond van artikel 3:300 e.v. BW dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte notariële akte tot levering van de onverdeelde helft van de woning en verdere aanhorigheden gelegen te [adres];
in reconventie:
6.5. veroordeelt [partij A] tot betaling van een bedrag van € 3.045,43, welk bedrag met ingang van september 2024 maandelijks wordt verhoogd met € 37,41, tot het moment waarop de maandelijkse GBLT-afschrijving via de rekening van [partij A] loopt;
6.6. bepaalt dat indien de opschortende voorwaarden zoals genoemd onder 6.1. tot en met 6.4. niet binnen drie maanden na dagtekening van dit vonnis zijn vervuld, de woning aan de [adres] en de daarop rustende hypothecaire geldlening aan [partij B] wordt toegescheiden onder de voorwaarden dat [partij A] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en tegen betaling door [partij B] aan [partij A] van een bedrag van € 36.667,60, minus de helft van de openstaande lening bij [naam] ten tijde van de overdracht waarbij de benodigde aktes binnen drie maanden na dagtekening worden gepasseerd;
in conventie en in reconventie:
6.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8. compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025.
Blijkens productie 15 van de akte uitlating van [partij A] van 4 juni 2025.
zie ook ECLI:NL:RBMNE:2025:4636.