Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer: C/08/284614 / HA ZA 22-291

Vonnis van 16 juli 2025

in de zaak van

RICHARD BERNARDUS HOONBERG Q.Q., in hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van de heer [naam 1] , te [woonplaats 1] , eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen: Richard, advocaat: mr. M. van Leussen,

tegen

1 [partij B1] ,

te [woonplaats 2] ,2. [partij B2], te [woonplaats 3] , gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie, hierna samen te noemen: [partij B] , advocaat: mr. M.A. Schuring.

1 De procedure

1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenvonnis van 12 april 2023;

  • diverse uitstelverzoeken tussen mei 2023 en april 2025;

  • de akte van Richard met producties 14 en 15;

  • de akte van [partij B] met producties 10 en 11;

  • de akte van Richard met producties 16 t/m 19;

  • de akte uitlating producties van [partij B] ;- de verzoeken van beide partijen om vonnis te wijzen.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Samenvatting

Deze zaak gaat over de vernietiging van rechtshandelingen die een schoonzus en haar dochter hebben verricht ten behoeve van hun zwager/oom [naam 1] . De bewindvoerder van [naam 1] heeft het bewijs geleverd dat [naam 1] ten tijde van de rechtshandeling geestelijke en lichamelijk beperkingen had, die een redelijke waardering van zijn belangen beletten (wilsonbekwaam was). Dat betekent onder meer dat de koopovereenkomst van het huis van [naam 1] aan zijn nicht met succes door de bewindvoerder is vernietigd en dat het testament waarin [naam 1] een groot deel van de koopsom heeft kwijtgescholden, nietig is.

3 De verdere beoordeling

De bewijsopdracht en de door partijen genomen aktes

3.1. In haar tussenvonnis van 12 april 2023 heeft de rechtbank Richard opgedragen om bewijs te leveren over de wilsbekwaamheid van [naam 1] ten tijde van het verrichten van de verschillende rechtshandelingen (het testament, de verkoop van het huis en de schenkingen). Daarbij diende Richard een medische verklaring te overleggen waaruit blijkt dat bij [naam 1] sprake was van een geestesstoornis, welke de redelijke waardering van zijn belangen belette en dat [naam 1] ten tijde van voornoemde rechtshandelingen niet in staat was om zijn wil te bepalen en te uitten.

3.2. Bij akte van 5 juli 2023 heeft Richard een medische verklaring van drs. [deskundige 1] overgelegd met daarop een nadere toelichting door Richard[1]. In de medische verklaring schrijft drs. [deskundige 1] (onder meer):

“Ondergetekende verklaart ten behoeve van de rechtbank(…)als onafhankelijk arts – opgenomen in het VIA register – op basis van eigen onderzoek en bevindingen tijdens een huisbezoek d.d. 15 juni 2023, waarbij verder niemand anders aanwezig was, van oordeel te zijn dat(…) [naam 1](…)naar mijn overtuiging – zijn geestelijke cq. verstandelijke en lichamelijke toestand in aanmerking genomen – niet in staat is zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De reeds ingestelde bewindvoering en mentorschap worden in de gegeven situatie objectief medisch ondersteund.

(…)

  1. Gelet op de geestelijke cq. verstandelijke en lichamelijke stoornissen en beperkingen die blijken uit mijn eigen onderzoek en bevindingen alsook uit bovenstaande medische bescheiden, is objectief medisch gezien moeilijk voor te stellen dat mijnheer in staat is geweest betreffende rechtshandelingen, zijnde het opstellen van een testament, de verkoop en levering van het huis en het doen van schenkingen, zelfstandig te verrichten. Bij het ter sprake brengen van de betreffende rechtshandelingen is mijnheer deels onwetend en niet in staat adequaat van gedachten te wisselen. Hij is niet in staat zijn wensen naar behoren te bepalen én de reikwijdte en mogelijke gevolgen van zijn beslissingen te overzien.

  2. Mijnheer is een kwetsbare man die waarschijnlijk al zijn gehele leven maar in ieder geval sinds zijn jeugdjaren moeite heeft met zelfstandigheid en sociaal functioneren. Er blijkt bij mijnheer sprake van een totaal IQ van 53 met harmonisch profiel en een niet uit te sluiten vorm van autisme. Daarnaast is er sprake van verzameldrang, terugkerende rituelen en tics, angsten en een toenemende mate van alcoholgebruik. Mijnheer heeft door zijn laag intellectueel functioneren o.a. cognitieve tekorten in het vasthouden en verdelen van de aandacht, overzichtsproblemen en moeite om een uitleg te begrijpen en informatie tot zich te nemen.

  3. Naar mijn overtuiging zijn de geestelijke cq. verstandelijke stoornissen en beperkingen van mijnheer van invloed geweest op de totstandkoming van betreffende rechtshandelingen. Mijnheer is naar mijn oordeel sinds zijn jeugdjaren niet in staat betreffende rechtshandelingen te verrichten. Hij is niet in staat zijn wil inzake betreffende rechtshandelingen zelfstandig naar behoren te bepalen en niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen dienaangaande.(…)

In de nadere verklaring van Richard, schrijft hij (samengevat) dat [naam 1] vroeger eigenlijk naar het bijzonder onderwijs had gemoeten, maar dat zijn ouders daarvoor geen praktische mogelijkheden hadden. Vervolgens heeft [naam 1] op de afdeling voor bijzonder onderwijs op de Lagere Technische School vier jaren praktisch onderwijs gekregen en hij heeft dit niet afgerond. Hij heeft bij een aannemersbedrijf kunnen werken, omdat twee oudere collega’s hem de hand boven het hoofd hielden en hem begeleidden. Toen deze collega’s met pensioen gingen, was er voor [naam 1] geen plek meer. Na verschillende banen, afgewisseld met langere periodes in de WW, kreeg hij in 2016 een uitkering en had hij sinds 2013 een WSW-indicatie.

3.3. [partij B] hebben een akte ingediend op 26 maart 2025. Daarin schrijven zij dat zij het niet eens zijn met meerdere beslissingen van de rechtbank in het vonnis van 12 april 2023 en dat de rechtbank daarop terug moet komen, in het geval dat Richard slaagt in de aan hem gegeven bewijsopdracht. Zo blijkt de waardestijging van de woning door toedoen van de werkzaamheden van [partij B1] en haar echtgenoot niet uit de overgelegde taxatie, omdat die taxatie slechts ziet op de eerste werkzaamheden en in de jaren daarna veel andere renovatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd. Ook is geen rekening gehouden met het feit dat de woning door [partij B1] werd gehuurd en de woning, na een nietigheid of vernietiging van de koopovereenkomst, nog steeds door [partij B1] zal worden gehuurd.

[partij B] zijn verder van mening dat Richard niet is geslaagd in de hem gegeven bewijsopdracht. Volgens hen is de uitkomst van het neurologisch onderzoek uit 2020 ten onrechte niet in het onderzoek van drs. [deskundige 1] betrokken, omdat het niet in de opsomming staat van de door haar ontvangen gegevens. Uit de medische verklaring blijkt dat drs. [deskundige 1] geen informatie van [naam 1] heeft gekregen over de momenten waarop de bewijsopdracht ziet en blijkt dat [naam 1] zich ongemakkelijk voelde, waardoor geen goed beeld van hem is gekregen. Drs. [deskundige 1] had daarom niet de conclusies mogen trekken zoals zij heeft gedaan. De conclusie dat [naam 1] niet in staat is om zijn belangen zelf behoorlijk waar te nemen, ziet ‘overduidelijk’ op de huidige situatie en [deskundige 1] kan niet concluderen en vaststellen dat [naam 1] ten tijde van de genoemde handelingen in 2017-2019 wilsonbekwaam was. Op verzoek van [partij B] heeft dhr. [deskundige 2] (specialist ouderengeneeskunde) de rapportage van [deskundige 1] beoordeeld, vergezeld van een beschrijving van [naam 1] door [partij B2][2]. Op basis van de conclusies van dhr. [deskundige 2] concluderen [partij B] dat bij [naam 1] sprake is van een progressieve aandoening en dat de medische gegevens onvoldoende zijn, waardoor geen conclusies over de wilsbekwaamheid van [naam 1] in het verleden getrokken kunnen worden.

3.4. Richard heeft hierop gereageerd bij akte van 23 april 2025. Daarin wijst Richard onder meer op de aanvullende rapportage van drs. [deskundige 1] en zijn reactie op de beschrijving van [naam 1] door [partij B2][3]. In deze aanvullende rapportage reageert drs. [deskundige 1] op- en weerspreekt zij de kritieken van Richard en dhr. [deskundige 2] . Meer in het bijzonder wijst zij er op dat zij wel beschikte over de resultaten van het neuropsychologisch onderzoek uit 2020 en dat iemand zelfs met gevorderde cognitieve beperkingen vaak goed in staat is om een (eenvoudige) wil te uiten, maar dat het in deze kwestie gaat om het begrip van [naam 1] van de reikwijdte en de gevolgen van het uiten en uitvoeren van de wil ten opzichte van de gevraagde rechtshandelingen. Deze wilsbekwaamheidsbeoordeling inzake specifiek verrichte rechtshandelingen kan op elk punt in een ziekteproces beoordeeld worden. Volgens drs. [deskundige 1] heeft dhr. [deskundige 2] zijn conclusies gebaseerd op niet-medische bescheiden van één van gedaagden, hetgeen niet pleit voor onafhankelijk onderzoek. Zij onderschrijft haar eerdere medische verklaring. Ten slotte legt Richard een verklaring en curriculum vitae van dr. [deskundige 3] (landelijk opleider van SMA en VIA-artsen) over[4], waarin deze de conclusies van drs. [deskundige 1] onderschrijft.

3.5. Ten slotte hebben [partij B] bij akte gereageerd op de door Richard overgelegde producties. Daarin betogen zij dat hetgeen door Richard in de akte van 23 april 2025 is gesteld en de verklaringen die daarbij zijn overgelegd niet als aanvullend bewijs kunnen en mogen worden gezien. Volgens [partij B] heeft drs. [deskundige 1] zich niet uitgelaten over de wilsbekwaamheid van [naam 1] op de relevante data, waardoor Richard niet is geslaagd in de hem gegeven bewijsopdracht. Ten onrechte is door drs. [deskundige 1] geen of onvoldoende rekening gehouden met de achteruitgang van de verstandelijke begaafdheid van [naam 1] gedurende de jaren. [partij B] geven aan dat dhr. [deskundige 2] na lezing van de reacties van drs. [deskundige 1] en dr. [deskundige 3] bij zijn kritiekpunten en bij het standpunt blijft, dat bij een progressieve aandoening niet met zekerheid een beoordeling over het (verre) verleden is te geven. Volgens [partij B] heeft de notaris geoordeeld dat er geen twijfel is over de wilsbekwaamheid van [naam 1] ten aanzien van de rechtshandelingen.

in conventie

De akte van 23 april 2025

3.6. Het standpunt van [partij B] dat de door Richard overgelegde producties en ingenomen stellingen bij akte van 23 april niet als aanvullend bewijs kunnen en mogen worden gezien omdat daarin niet werd gereageerd op de door [partij B] ingediende stukken, houdt geen stand. De rechtbank ziet geen reden om terug te komen op haar eerdere afwijzing van hetzelfde tegen deze akte ingediende bezwaar door [partij B] . Op de akte van 23 april van Richard hebben [partij B] schriftelijk kunnen reageren, zodat ook hoor en wederhoor is geborgd. De akte van 23 april is onderdeel van het procesdossier en kan worden betrokken in de afweging van de vraag of Richard is geslaagd in de hem gegeven bewijsopdracht.

De wilsbekwaamheid van [naam 1]

3.7. De beoordeling van de wilsbekwaamheid van [naam 1] kan niet los worden gezien van de aard, inhoud en (rechts)gevolgen van de betreffende rechtshandelingen. Die omstandigheden zijn immers van belang voor de vraag of [naam 1] de gevolgen van zijn rechtshandelingen heeft kunnen overzien in de context van zijn geestestoestand en aldus in staat was zijn wil daarover te bepalen en te uiten.

3.8. [naam 1] heeft op 18 januari 2017 een uiterste wilsbeschikking gemaakt. Dit betreft een complex geformuleerde notariële akte van vijf pagina’s met daarin onder meer een legaat, een bepaling over het executeurschap en een uitsluitingsclausule. Het legaat houdt feitelijk in dat [naam 1] zijn huis en bijbehorende grond (een vrijstaande boerderij met 1,4 hectare landbouwgrond) in [woonplaats 1] , met uitsluiting van zijn overige erfgenamen, nalaat aan zijn nicht [partij B1] onder de verplichting dat zij € 100.000,- inbrengt in zijn nalatenschap.

Vervolgens heeft [naam 1] op 18 januari 2017 een koopovereenkomst gesloten met [partij B1] ten aanzien van zijn huis, welke op 7 augustus 2017 is geleverd. Deze koopovereenkomst telt dertien pagina’s met allerhande complexe bepalingen over onder meer ‘kosten en belastingen’, ‘feitelijke levering, staat van het verkochte’, ‘juridische levering’, ‘verrekening zakelijke lasten’, ‘garantieverklaringen’, ‘risico-overgang’, ‘ingebrekestelling, verzuim, ontbinding en boete’ en uitgebreide bepalingen over een verlening van een recht van eerste koop en verrekening van meerwaarde.

In opdracht van [partij B1] is het huis door een makelaar getaxeerd op een waarde van € 280.000,-. Deze prijs is als koopprijs in de leveringsakte opgenomen. Van de koopprijs van € 280.000,- heeft [partij B1] € 100.000,- betaald en heeft [naam 1] voor de overige € 180.000,- een geldlening verstrekt, welke hij [partij B1] bij levering ‘om niet’ heeft kwijtgescholden. Deze notariële akte van levering heeft zes pagina’s met complex geformuleerde bepalingen over onder andere de geldlening en de kwijting daarvan, titelbewijzen en garanties en een uitsluitingsclausule. Verder is in de leveringsakte een uitgebreid recht van eerste koop opgenomen, feitelijk inhoudende dat de broers van [naam 1] het recht van eerste koop van het huis hebben als [partij B1] voornemens is dit te verkopen. In dat geval wordt de prijs in onderling overleg, of na taxatie vastgesteld. Een en ander op straffe van een boete van € 200.000,-.

Ten slotte is op 21 december 2018 en op 14 februari 2019 vanaf de bankrekening van [naam 1] telkens € 2.000,- per persoon (aldus in totaal € 8.000,-) overgemaakt aan de kinderen van [partij B2] (en broers van [partij B1] ) [naam 2] en [naam 3] als ‘gift’. Dat is gedaan door middel van bank overschrijfformulieren waarop [naam 1] de naam en het bedrag heeft geschreven en zijn gegevens al waren ingevuld.

3.9. Over de omstandigheden waaronder dit voor [naam 1] financieel nadelige samenstel van rechtshandelingen is verricht, is weinig gesteld of gebleken. [partij B] wijzen er enkel op dat zij niet aanwezig zouden zijn geweest bij het opstellen van het testament in januari 2017 en dat [naam 1] in overleg met de notaris zijn wensen op papier heeft gezet, waarbij de notaris zou hebben geconstateerd dat [naam 1] handelings- en wilsbekwaam was. In het testament heeft de notaris opgetekend dat ‘de comparant(rechtbank: [naam 1] )heeft verklaard op volledige voorlezing van de akte geen prijs te stellen en tijdig voor het verlijden van de inhoud van de akte kennis te hebben genomen en met de inhoud in te stemmen’, waarna de akte na beperkte voorlezing door [naam 1] is ondertekend. [naam 1] zou zelf de wens hebben gehad om het huis in de familie te houden en wilde op advies van accountant [naam 4] (de broer van [partij B2] ), de opbrengst verdelen onder de neven en nichten, zodat [naam 1] in aanmerking zou komen voor zorg- en huurtoeslag. De overschrijfformulieren voor de giften zijn door [naam 1] zelf ingevuld. Richard heeft dit alles betwist. In de leveringsakte van het huis staat enkel dat de notaris de*‘zakelijke inhoud van de akte’*aan de verschenen personen heeft meegedeeld en daarop een toelichting heeft gegeven. Volgens Richard is de notaris ten onrechte verteld dat de hele familie zou instemmen met het verkoopbedrag en de schenking.

3.10. Drs. [deskundige 1] concludeert (zie rov. 3.2) dat [naam 1] , gelet op zijn geestelijke, verstandelijke en lichamelijke stoornissen en beperkingen, sinds zijn jeugdjaren niet in staat is de rechtshandelingen waar het hier om gaat zelfstandig te verrichten. [naam 1] is volgens [deskundige 1] niet in staat zijn wil ten aanzien van de rechtshandelingen zelfstandig naar behoren te bepalen en zijn belangen daarbij te waarderen. [naam 1] imponeert als bovenmatig beïnvloedbaar. Hiervoor baseert [deskundige 1] zich op eigen onderzoek van [naam 1] en verschillende (medische) documentatie over [naam 1] . [deskundige 1] verwijst onder meer naar een verslag van 30 januari 2017 van een verpleegkundig specialist van Mediant (GGZ), waarin staat dat [naam 1] een kwetsbare man is met uitgebreide problematiek, die mogelijk al zijn gehele leven moeite heeft met zelfstandigheid, en het geheel het meest wijst op een ontwikkelingsstoornis (matig begaafdheid). Verder verwijst [deskundige 1] op een verslag van mw. [naam 5] , die [naam 1] sinds 2016 thuis begeleidt[5]. Zij beschrijft dat [naam 1] altijd ondersteuning heeft ontvangen van zijn familie bij financiële en administratieve zaken en dat inzicht en overzicht hierin ontbreken bij [naam 1] . [naam 5] beschrijft dat bij [naam 1] moeilijk te doorgronden is waarom hij bepaalde handelingen doet en hierin ook geen openheid kan geven. In 2016 heeft de thuisbegeleider geadviseerd een pinlimiet in te stellen omdat het vermoeden bestond dat [naam 1] geld aan derden gaf die hem daarom vroegen en hij daartegen geen weerstand kon bieden. Wanneer [naam 1] gebeld werd door goede doelen en een bijdrage toezegde, begreep hij niet dat dit maandelijks van zijn bankrekening werd afgeschreven. In november 2019 beschrijft een verpleegkundig specialist GGZ van Mediant een verdere achteruitgang bij [naam 1] in de vorm van meer alcoholgebruik, meer rituelen en dwanghandelingen en meer angsten. Verder slaat de rechtbank acht op het feit dat [naam 1] sinds 2014 wordt begeleid in zijn dagelijks leven en een IOAW (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers) uitkering ontvangt. Sinds 2014 heeft [partij B2] de financiële en administratieve belangen van [naam 1] behartigd. [naam 1] is bij beschikking van 29 december 2020 onder bewind gesteld, omdat hij niet in staat was ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.

3.11. De rechtbank is van oordeel dat Richard aan zijn bewijsopdracht heeft voldaan doordat uit de medische verklaring van drs. [deskundige 1] blijkt dat bij [naam 1] sprake was van een geestesstoornis, die de redelijke waardering van zijn belangen belette en dat [naam 1] ten tijde van de rechtshandelingen (zijn testament, de verkoop en levering van zijn huis, de schenkingen) niet in staat was om zijn wil te bepalen en te uitten, dat wil zeggen: te overzien wat dat allemaal inhield en wat de gevolgen waren. [partij B] hebben daartegen onvoldoende ingebracht. Dat [naam 1] zich mogelijk ongemakkelijk heeft gevoeld tijdens het huisbezoek van [deskundige 1] en dat mogelijk sprake is van een progressieve aandoening, doet niet af aan de overige medische documentatie uit de betreffende periode (2016/2017) waarop [deskundige 1] haar oordeel mede baseert en die hierboven ook door de rechtbank in aanmerking is genomen. Uit het dossier blijkt dat [naam 1] reeds in 2016/2017 een kwetsbare, beïnvloedbare man was met uitgebreide problematiek en een matige begaafdheid, die zijn financiële belangen niet zelf kon overzien of behartigen. Zelfs een gift aan goede doelen werd door [naam 1] niet overzien en begrepen. Uit niets blijkt dat hij in staat was tot een redelijk begrip en waardering van zijn (financiële) belangen bij de door hem verrichte, complexe rechtshandelingen en daarbij bovendien de wensen te weerstaan van een deel van zijn familie, waarvan hij mede afhankelijk was. Dat geldt des te meer nu in deze procedure - los van de vraag of [naam 1] zijn wil hieromtrent had kúnnen bepalen en uiten - niet is gesteld of gebleken dat met de nodige zorg en zorgvuldigheid jegens [naam 1] is gehandeld en hoe de betrokkenen zich ervan hebben vergewist dat [naam 1] overzag welke gevolgen zijn handelen had, niet in de laatste plaats voor zijn eigen financiële situatie, en dat hij die gevolgen ook daadwerkelijk wilde. Het kan best zijn dat [naam 1] de wil had en heeft om het huis in de familie te houden, maar dat wil nog niet zeggen dat hij heeft kunnen overzien en heeft gewild dat hij daarmee voor ten minste € 180.000,- benadeeld zou worden en welke gevolgen dat voor zijn financiële situatie in de rest van zijn leven zou kunnen hebben. [naam 1] was wilsonbekwaam tot het verrichten van die rechtshandelingen.

De gevolgen van de wilsonbekwaamheid van [naam 1]

3.12. De rechtbank oordeelt dat [naam 1] ten tijde van de rechtshandelingen leed aan een geestelijke stoornis, die een redelijke waardering van zijn betrokken belangen verhinderde. Zoals overwogen in het tussenvonnis van 12 april 2023 (rov. 5.19.) is de in het testament van [naam 1] van 18 januari 2017 vervatte uiterste wilsbeschikking als eenzijdige rechtshandeling nietig op grond van artikel 3:34 lid 2 BW. In juridische zin wordt dit testament daarom geacht nooit te hebben bestaan en kan het ook geen rechtsgevolgen hebben: het huis is nooit gelegateerd aan [partij B1] en op [partij B1] rustte nooit de verplichting tot inbreng van € 100.000,- in de nalatenschap van [naam 1] . Van ongedaanmakingen is geen sprake, omdat de inhoud van het testament pas relevant zou worden na overlijden van [naam 1] .

3.13. Op grond van artikel 3:34 lid 2 BW zijn de verkoop en levering van het huis vernietigbaar. Richard heeft als bewindvoerder van [naam 1] bij exploot van 6 augustus 2021 alle rechtshandelingen vernietigd, waarbij [partij B1] partij is. Daarmee is de koopovereenkomst vernietigd. Gelet op artikel 3:50 lid 2 BW en het feit dat [partij B1] niet in die vernietiging berust, zal de rechtbank in dit vonnis de akte van levering en de daarin ook vervatte geldlening en kwijting daarvan (schenking) vernietigen. Als gevolg van die vernietiging ontstaan voor [naam 1] en [partij B1] over en weer ongedaanmakingsverplichtingen: [partij B1] moet het huis terug leveren aan [naam 1] en [naam 1] moet [partij B1] de koopsom van € 100.000,- terugbetalen. De waardestijging van het huis komt daarmee automatisch ook weer ten goede van [naam 1] . Daarmee worden [naam 1] en [partij B1] in de positie gebracht waarin zij zouden hebben verkeerd zonder de vernietigde rechtshandelingen.

3.14. Als gevolg van de nietigheid dan wel vernietiging van de rechtshandelingen, hoeft het door Richard gedane beroep op bedrog, dwaling en misbruik van omstandigheden niet meer te worden beoordeeld.

3.15. Voor de schenkingen aan [naam 2] en [naam 3] van 21 december 2018 en 14 februari 2019 geldt dat deze (voor zover de rechtbank weet) niet eerder buitengerechtelijk zijn vernietigd namens [naam 1] . Nu [naam 2] en [naam 3] geen partij zijn in deze procedure, kan de rechtbank deze rechtshandelingen ook niet vernietigen, gelet op artikel 3:51 lid 2 BW. Dit deel van de vordering moet om die reden worden afgewezen. In het verlengde daarvan moet eveneens worden afgewezen de vordering die ziet op de terugbetaling van € 8.000,- door [partij B2] (onder V. dagvaarding). Voor zover de vordering op [partij B2] is gebaseerd op een onrechtmatige daad door deze bedragen over te schrijven aan haar zoons, is deze grondslag onvoldoende onderbouwd nu [partij B2] gemotiveerd heeft betwist dat zij die bedragen zelf heeft overgeschreven en Richard daar niet iets tegenover heeft gesteld.

3.16. De conclusie is dat de rechtbank zal toewijzen:

De vorderingen die zien op de ongedaanmaking

3.17. Richard vordert om [partij B2] en/of [partij B1] te veroordelen om binnen één week na betekening van dit vonnis haar volledige medewerking te verlenen aan het in goede staat in eigendom overdragen van het huis aan [naam 1] , op straffe van een dwangsom met de bepaling dat als de maximum dwangsom is bereikt, het vonnis in de plaats treedt van de voor koop en levering noodzakelijke akte als bedoeld in artikel 3:300 BW.

3.18. Deze vordering zal worden afgewezen ten opzichte van [partij B2] , nu zij geen eigenaar is van het huis. De vordering zal worden toegewezen ten aanzien van [partij B1] , met dien verstande dat de termijn van één week wordt verlengd naar vier weken. Hierbij overweegt de rechtbank dat het enkel gaat om de eigendomsoverdracht en dus niet om een verhuizing van [partij B1] . Partijen kunnen mogelijk in overleg treden over een hernieuwde huurconstructie, mede indachtig de waarschijnlijke wil van [naam 1] dat [partij B1] daar mag wonen. De oude huurovereenkomst herleeft immers niet vanzelf, nu de vernietiging van de verkoop en levering van het huis geen invloed heeft op de huurovereenkomst. Een andere mogelijkheid is alsnog de koop van het huis zonder kwijtschelding van een deel van de koopsom. Dat is echter aan partijen. De gevorderde dwangsommen zullen worden afgewezen, nu de rechtbank al zal bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde notariële akte ex artikel 3:300 BW indien [partij B1] niet binnen de gestelde termijn aan deze veroordeling voldoet.

3.19. Verder vordert Richard om [partij B2] en/of [partij B1] te veroordelen tot (terug)betaling van € 180.000,- plus wettelijke rente. Deze vordering wordt afgewezen. [partij B] wijzen er terecht op dat dit dubbelop zou zijn. De waarde van de € 180.000,- zit immers vervat in het huis dat [partij B1] terug moet leveren aan [naam 1] .

Hebben [partij B2] en/of [partij B1] onrechtmatig gehandeld?

3.20. Richard vordert daarnaast een verklaring voor recht dat [partij B2] en/of [partij B1] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam 1] , door hem te bewegen tot rechtshandelingen die zijn vermogenspositie hebben benadeeld, dan wel door zijn vermogenspositie te benadelen. Richard stelt dat [partij B] onrechtmatig hebben gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW, door in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid de belangen van [naam 1] op onredelijke wijze op te offeren voor hun eigen belang.

3.21. [partij B] hebben betwist onrechtmatig te hebben gehandeld. Zij hebben uitvoering gegeven aan de wens van [naam 1] om het huis in de familie te houden en de opbrengst onder de neven en nichten te verdelen. De familie heeft ermee ingestemd dat [partij B1] de woning eerst huurde en Richard heeft ook de mogelijkheid gehad om het huis met dezelfde constructie te kopen. Het huis is verkocht voor een marktconforme prijs na taxatie, waardoor [naam 1] niet is benadeeld. [partij B2] stelt altijd voor [naam 1] te hebben klaar gestaan en zijn financiële zaken goed te hebben beheerd.

3.22. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat het huis in 2017 is getaxeerd op € 280.000,- en aan [partij B1] is verkocht voor feitelijk € 100.000,-. Daarmee staat ook vast dat de verkoop en levering van het huis financieel zeer nadelig was voor [naam 1] en voordelig was voor [partij B1] . De verweren van [partij B] slagen niet. Het huis is feitelijk niet verkocht voor de getaxeerde waarde. Zelfs als het de wens was van [naam 1] om het huis in de familie te houden en de opbrengst te verdelen, dan nog is de daarvoor gekozen constructie in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Waarom heeft [partij B1] niet de getaxeerde marktwaarde voor het huis betaald, althans, waarom is de geldlening van € 180.000,- om niet kwijtgescholden? Dat die constructie ook aan Richard is aangeboden, maakt dat niet anders voor [naam 1] . En als werkelijk beoogd werd het geld onder de neven en nichten te verdelen, waarom werd dan alleen [partij B1] zo’n groot bedrag geschonken? Daar komt nog bij dat (zoals hiervoor is beschreven) [naam 1] niet in staat was zijn belangen hierin te behartigen. De rechtbank begrijpt dat [partij B] op persoonlijk vlak het goede met [naam 1] voor hadden. Zo heeft [partij B2] [naam 1] zorg geboden en is destijds ook passende woonruimte, begeleiding en dagbesteding voor [naam 1] geregeld. Dat neemt echter niet weg dat [partij B] anders hadden moeten handelen, nu zij [naam 1] ’s kwetsbaarheid kenden en moesten weten dat de handelingen (financieel) nadelig waren voor [naam 1] . Daarvan kan hen een verwijt worden gemaakt. De rechtbank concludeert dat [partij B] onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van [naam 1] . De daarop ziende vordering van Richard (onder II. dagvaarding) kan reeds hierom worden toegewezen. De rechtbank komt daarom niet toe aan de overige grondslagen voor schadevergoeding.

3.23. Richard vordert schadevergoeding subsidiair, ‘voor zover ongedaanmaking en opheffing van het nadeel onmogelijk blijken’. Daaraan wordt niet toegekomen, nu de ongedaanmaking niet onmogelijk is gebleken.

Buitengerechtelijke incassokosten

3.24. Richard vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. Aldus zal een bedrag van € 925,00 worden toegewezen.

In reconventie

3.25. [partij B] hebben hun vorderingen in reconventie ingesteld onder verschillende voorwaarden. De vordering onder I. is ingesteld onder de voorwaarde dat de door Richard gevorderde vernietiging van de koop en levering van de woning wordt toegewezen, maar de vernietiging van de schenking aan [partij B1] niet. Nu beide rechtshandelingen in dit vonnis worden vernietigd, wordt niet aan deze voorwaarde voldaan en daarmee niet toegekomen aan deze vordering.

De vordering onder II. is ingesteld onder de voorwaarde dat de door Richard gevorderde vernietiging van de koop en levering van de woning niet wordt toegewezen en de gevorderde vernietiging van de schenking aan [partij B1] wel. Nu beide rechtshandelingen in dit vonnis worden vernietigd, wordt niet aan deze voorwaarde voldaan en daarmee niet toegekomen aan deze vordering.

De vordering onder III. is ingesteld onder de voorwaarde dat zowel de door Richard gevorderde vernietiging van de koop en levering van de woning als de vernietiging van de schenking aan [partij B1] worden toegewezen. Aan die voorwaarde wordt voldaan, zodat aan de beoordeling van deze reconventionele vordering wordt toegekomen.

3.26. Onder III. vorderen [partij B] om Richard te veroordelen tot terugbetaling aan [partij B1] van de door [partij B1] betaalde koopsom van (per saldo) € 100.000,-, vergoeding van de door [partij B1] in de woning geïnvesteerde bedragen van € 160.000,-, de door [partij B1] betaalde overdrachtsbelasting van € 5.600,- en de door [partij B1] betaalde schenkbelasting van € 24.000,-, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente. Hiertoe voeren [partij B] aan dat [partij B1] tijd en geld heeft geïnvesteerd in het huis, waardoor [naam 1] ongerechtvaardigd is verrijkt.

3.27. Ten aanzien van de door [partij B1] betaalde koopsom van € 100.000,- kan de vordering ten opzichte van Richard als bewindvoerder van [naam 1] worden toegewezen. Dat volgt ook uit de beoordeling in conventie. De vernietiging van de koop en levering heeft terugwerkende kracht (vgl. artikel 3:53 BW). De rechtshandelingen worden geacht niet te hebben bestaan. Om die reden is Richard als bewindvoerder van [naam 1] ook de wettelijke rente over € 100.000,- verschuldigd vanaf de datum van levering van de woning: 7 augustus 2017.

3.28. Ten aanzien van de betaalde overdrachtsbelasting en schenkbelasting geldt dat deze bedragen – zoals ook overwogen in het tussenvonnis van 12 april 2023 (rov. 5.48) voor eigen risico van [partij B1] dienen te blijven. Nog los van het feit dat [partij B1] voor dit deel van de vordering geen juridische grondslag noemt, heeft zij zelf onrechtmatig gehandeld jegens [naam 1] door de voor hem nadelige (ver)koop en levering van het huis en schenking te bewerkstelligen. Deze bedragen zijn het gevolg van het eigen handelen van [partij B1] . [naam 1] heeft deze bedragen aan belasting ook niet zelf ontvangen. Het gaat niet aan om deze bedragen voor rekening van [naam 1] te laten komen.

3.29. Ten aanzien van de door [partij B1] gevorderde € 160.000,- in verband met investeringen, overweegt de rechtbank als volgt. In haar tussenvonnis van 12 april 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat [partij B1] deze waardevermeerdering onvoldoende heeft onderbouwd, nu de bonnetjes maar een deel van het gevorderde bedrag verklaren en niet is onderbouwd dat deze kosten ook hebben geleid tot een gelijke waardevermeerdering van de woning (rov. 5.47.). Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op het taxatierapport van Weusthuis makelaardij, redelijkerwijs van een waardevermeerdering van € 25.000,- kan worden uitgegaan. [partij B] hebben bezwaar gemaakt tegen deze overweging, nu er nadien veel andere renovatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd en geen rekening is gehouden met het feit dat de woning door [partij B1] werd gehuurd en deze, na vernietiging van de koopovereenkomst, nog steeds door [partij B1] zal worden gehuurd.

3.30. De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen op haar overwegingen hieromtrent, zoals verzocht door [partij B] . Het bestaan van de huurovereenkomst voorafgaande aan de koop en levering van het huis is niet relevant voor de vraag of en in hoeverre sprake is van waardevermeerdering van de woning door investeringen gedurende de eigendom van [partij B1] . [partij B1] heeft ook niet onderbouwd gesteld welk effect dit zou hebben, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat. Bovendien is het de vraag of de huurovereenkomst hernieuwd zal worden, nu deze niet automatisch herleeft door de vernietiging van de koop en levering van het huis. Ook de stelling dat er nadien veel andere renovatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Deze andere renovatiewerkzaamheden zijn niet gespecificeerd en op geen enkele manier onderbouwd. Evenmin heeft [partij B1] stukken overgelegd waaruit kan blijken wat de waardestijging van die renovatiewerkzaamheden zou zijn. De rechtbank blijft daarom bij haar oordeel dat [partij B1] de gevorderde waardevermeerdering, voor het bedrag boven de € 25.000,-, onvoldoende heeft onderbouwd.

3.31. De conclusie is dat de vordering in reconventie tot een bedrag van € 25.000,- kan worden toegewezen. Nu onduidelijk is op welk moment de werkzaamheden zijn betaald, die hebben geleid tot deze waardevermeerdering, zal de rechtbank de wettelijke rente over dit bedrag toewijzen vanaf de datum van dagvaarding, 4 augustus 2022.

Proceskosten in conventie en reconventie

3.32. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4 De beslissing

De rechtbank

in conventie

4.1. verklaart voor recht dat het testament van 18 januari 2017 van [naam 1] en het daarin vervatte legaat ten behoeve van [partij B1] nietig zijn;

4.2. verklaart voor recht dat rechtsgeldig is vernietigd de op 18 januari 2017 dan wel 15 juni 2017 tussen [naam 1] en [partij B1] gesloten koopovereenkomst ten aanzien van het woonhuis met verdere aanhorigheden, ondergrond, erf en tuin, staande en gelegen te [adres] , kadastraal bekend bij de gemeente [gemeente] onder sectie P, nummer 73;

4.3. vernietigt de akte van levering van 7 augustus 2017 behorende bij de eigendomsoverdracht van het woonhuis als genoemd onder 4.2. en de in die akte besloten schenking (door kwijting van geldlening) aan [partij B1] van € 180.000,-;

4.4. verklaart voor recht dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam 1] door zijn vermogenspositie te benadelen;

4.5. veroordeelt [partij B1] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis haar volledige medewerking te verlenen aan het in goede staat in eigendom overdragen van het woonhuis aan [naam 1] , en bepaalt dat, indien [partij B1] hieraan niet voldoet, dit vonnis in de plaats treedt van de voor koop en levering noodzakelijke notariële akte ex artikel 3:300 BW, waarbij de in redelijkheid gemaakte notariële kosten voor rekening van [partij B1] komen;

4.6. veroordeelt gedaagden om aan eiser te betalen een bedrag van € 925,00 aan buitengerechtelijke kosten

4.7. compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

4.8. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.5 en 4.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,

4.9. wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie

4.10. veroordeelt Richard Bernardus tot (terug)betaling aan [partij B1] van een bedrag van € 100.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 7 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling,

4.11. veroordeelt Richard Bernardus tot betaling aan [partij B1] van een bedrag van € 25.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,

4.12. compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

4.13. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.10 en 4.11. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,

4.14. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.

Door Richard overgelegd als producties 14 en 15.

Door [partij B] overgelegd als producties 10 en 11.

Door Richard overgelegd als respectievelijk productie 16 en 17.

Producties 18 en 19.

Ook productie 1 bij dagvaarding.


Voetnoten

Door Richard overgelegd als producties 14 en 15.

Door [partij B] overgelegd als producties 10 en 11.

Door Richard overgelegd als respectievelijk productie 16 en 17.

Producties 18 en 19.

Ook productie 1 bij dagvaarding.