Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6146 - Toerekening geweldshandeling bij openlijke geweldpleging door een minderjarige - 12 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:614612 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat bij openlijke geweldpleging een specifieke geweldshandeling, zoals een kopstoot, aan een verdachte kan worden toegerekend, ook als hij die niet zelf verrichtte. Vereist is een nauwe en bewuste samenwerking en een significante bijdrage aan het gezamenlijke geweld.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02-151248-24

vonnis van de meervoudige kamer van 12 september 2025

in de strafzaak tegen de minderjarige

[verdachte], geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) wonende te [adres] , raadsman mr. R. el Bellaj, advocaat te Tilburg.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 29 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.A. Kool, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk, weergegeven op neer dat verdachte op 2 mei 2024 openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht de openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, de camerabeelden, de verklaring van de verdachte en de getuigenverklaringen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de aangever tegen zijn hoofd is geschopt. De officier van justitie verzoekt partiële vrijspraak van die handeling.

4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging verzoekt verdachte partieel vrij te spreken van de volgende handelingen op de tenlastelegging, te weten: het uitdelen van een kopstoot, het schoppen tegen het hoofd en het maken van stekende bewegingen, nu op basis van het dossier niet blijkt dat verdachte daarbij betrokken is geweest.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 2 mei 2024 openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , kort gezegd bestaande uit het geven van kopstoten, slaan, schoppen, waaronder slaan en schoppen tegen het hoofd, en het maken van stekende bewegingen met een mes. Op basis van de camerabeelden kan de rechtbank echter niet vaststellen dat bij de bewegingen die door de politie in het proces-verbaal van bevindingen worden benoemd als stekende bewegingen een mes in de hand aanwezig was. Ook kan de rechtbank op basis van de camerabeelden niet vaststellen dat [slachtoffer] tegen zijn hoofd is geschopt en dat er meerdere kopstoten zijn uitgedeeld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.

Ten aanzien van het geven van een kopstoot overweegt de rechtbank allereerst dat zij op de camerabeelden één kopstoot ziet. De verdediging heeft verzocht verdachte daarvan vrij te spreken, omdat hij niet degene is die [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven. Voor de bewezenverklaring van de geweldshandelingen die zijn gepleegd is bij openlijke geweldpleging niet vereist dat deze handelingen door de verdachte zelf zijn verricht. Vereist is dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank stelt vast dat verdachte, de medeverdachten en andere jongens in twee groepen naar de plaats van het incident zijn gelopen en deze twee groepen zich samen hebben gericht op [slachtoffer] . Verdachte, de medeverdachten en andere jongens zijn de gehele tijd bij de geweldpleging gebleven en zij hebben allemaal geweldshandelingen jegens [slachtoffer] gepleegd. Ook verdachte heeft [slachtoffer] meerdere malen geslagen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, zodat ook het geven van een kopstoot aan verdachte is toe te rekenen. De rechtbank acht het geven van een kopstoot aan [slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Ten aanzien van de overige onderdelen van de tenlastelegging heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd en ter zake daarvan is geen vrijspraak bepleit. Daarom zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:

  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 29 augustus 2025;

  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 2 mei 2024, pagina 10-12, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024109713;

  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 4 mei 2024, pagina 45-48 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024109713;

  • eigen waarneming van de rechters gedaan op de zitting van 29 augustus 2025, inhoudende de camerabeelden waarop te zien is dat aan [slachtoffer] eenmaal een kopstoot is gegeven.

4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

op 2 mei 2024 te Tilburg openlijk, te weten op de Heuvel, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door die voornoemde [slachtoffer] een kopstoot te geven en meermalen tegen het hoofd en de rug te slaan en te stompen en meermalen tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 60 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte zal zich gedurende die twee jaar onder meer moeten houden aan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), te weten dat hij zal meewerken aan hulp voor zijn geestelijke gezondheid indien de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht.

6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging verzoekt de rechtbank bij het bepalen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft, ondanks zijn jonge leeftijd, al een turbulent leven achter de rug. Verdachte is gevlucht vanuit een oorlogsgebied en de reis heeft traumatische ervaringen opgeleverd. Hij verkeert nog altijd in onzekerheid omdat sprake is van een langlopende procedure bij de IND. Verder is artikel 63 Sr van toepassing. De verdediging verzoekt de eis van de officier van justitie te matigen en verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf van 40 uur op te leggen met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd.

6.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en met de omstandigheden van verdachte.

De verdachte heeft zich op 2 mei 2024 schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging. Verdachte maakte deel uit van een grote groep jongens die het gemunt had op het slachtoffer, [slachtoffer] . De groep jongens is in Tilburg naar het terras gelopen waar [slachtoffer] zat met twee vrienden. De jongens hebben [slachtoffer] vervolgens te grazen genomen, waarbij er klappen, schoppen en een kopstoot zijn uitgedeeld. Verdachte heeft daarbij ook klappen en schoppen gegeven aan [slachtoffer] . Feiten als deze hebben een grote impact op slachtoffers. Dit blijkt ook uit de toelichting ter zitting namens [slachtoffer] waarbij is toegelicht dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van het geweld wat op hem is uitgeoefend, niet alleen in fysiek, maar ook in mentaal opzicht. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Bovendien draagt geweld in het openbaar bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. aan.

De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit is gebleken dat hij eerder met justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast is artikel 63 Sr van toepassing.

De rechtbank heeft ook gekeken naar het advies van de Raad en de toelichting van het adviesrapport ter zitting. Hieruit komt naar voren dat verdachte al lange tijd in onzekerheid verkeert over zijn toekomst. Niet duidelijk is of verdachte in Nederland kan blijven of dat hij wordt uitgezet naar Oostenrijk. Deze procedure loopt nog. Daarnaast is de reis die verdachte vanaf zijn thuisland heeft afgelegd traumatisch geweest voor hem. Dat in combinatie met de onzekerheid over zijn toekomst maakt dat de Raad zich zorgen maakt over de geestelijke gezondheid van verdachte. Daarbij is er op dit moment geen dagbesteding in de vorm van school of werk waardoor verdachte structuur mist in zijn leven. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van 2 jaar. Gedurende die twee jaar zal verdachte zich, naast de algemene voorwaarde, dienen te houden aan de bijzondere voorwaarden dat verdachte hulp zal accepteren voor zijn geestelijke gezondheid indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht en meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering. De Raad vindt het belangrijk dat de jeugdreclassering naast verdachte zal staan en hem helpt om de juiste keuzes te maken op verschillende leefgebieden.

De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Hierin staat vermeld dat het uitgangspunt voor openlijk geweld tegen personen 40 uur taakstraf betreft. De rechtbank neemt als strafverzwarend mee dat het geweld is gepleegd door een grote groep jongens, waarbij veel is geschopt en geslagen, en er sprake is van letsel bij [slachtoffer] . Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de straf zoals geëist door de officier van justitie een passende afdoening is. Zij zal aan verdachte opleggen een werkstraf van 60 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Gedurende de proeftijd zal verdachte zich, naast de algemene voorwaarden, ook dienen te houden aan de bijzondere voorwaarden dat verdachte zal meewerken aan hulpverlening voor zijn geestelijke gezondheid indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht en zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering.

7 De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.500,- aan immateriële schade.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Immateriële schade Vast staat dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij daarnaast nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. In dit geval liggen de nadelige gevolgen voor de benadeelde, gelet op de aard en de ernst van de normschending, zo voor de hand dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in verglijkbare gevallen door rechters zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.000,- billijk. Voor het overige deel van deze vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente Het toe te wijzen bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade, zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2024.

De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.

Hoofdelijkheid De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen, maar het bedrag te verdelen tussen de verdachten, omdat zij minderjarig waren ten tijde van het plegen van het feit.

De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. De rechtbank ziet geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken en de schade te verdelen tussen verdachte en de medeverdachten. Hoofdelijkheid is in het belang van de benadeelde. Hij heeft recht op volledige betaling van de door de rechtbank toegekende schadevergoeding. Bovendien zijn nog niet alle verdachten voor de rechter verschenen. De rechtbank zal de vordering dan ook hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Strafoplegging

  • veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;

  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

  • stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:

  • meewerkt aan behandeling gericht op het verbeteren van zijn psychische gezondheid indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • draagt het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;

Voorwaarden daarbij zijn:

  • dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
  • dat verdachte medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en aan het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;

Benadeelde partij

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;

  • bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;

  • verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer], € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;

  • bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;

  • bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;

  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. R. Combee en mr. S. Tempel, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde en R. Rozendaal, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 september 2025.

Bijlage

De tenlastelegging hij op of omstreeks te 2 mei 2024 te Tilburg, althans in Nederland, openlijk, te weten op de Heuvel, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door die voornoemde [slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal een kopstoot te geven en/of meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of de rug, althans het lichaam te slaan en/of te stompen en/of meermalen althans eenmaal tegen de rug en/of het hoofd en/of lichaam te schoppen en/of te trappen en/of door meermalen althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] ; (Artikel art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)