ECLI:NL:RBZWB:2025:6079 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 11 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-057045-25
vonnis van de meervoudige kamer van 11 september 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte], geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 28 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van [geboortedatum] 2022 tot en met 30 juni 2024 schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn nichtje [slachtoffer], die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt (feit 1) en het plegen van ontuchtige handelingen met zijn nichtje [slachtoffer], terwijl zij de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt (feit 2).
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie Feit 1 De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen seksueel het lichaam van [slachtoffer] is binnengedrongen door haar vagina ook tussen de schaamlippen te betasten en te likken. Hij baseert zich hierbij op de verklaring van verdachte bij de politie, de verklaring van [slachtoffer] en de overige bewijsmiddelen in het dossier. Gelet op de frequentie van de ontucht en de houding van [slachtoffer] tijdens de ten laste gelegde gedragingen kan het niet anders dan dat verdachte ook tussen de schaamlippen van [slachtoffer] is geweest op de momenten dat hij aan haar vagina heeft gezeten. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn vingers en/of zijn tong in de vagina van [slachtoffer] is geweest.
Feit 2 Ook acht de officier van justitie feit 2 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de verklaring van [slachtoffer].
Pleegperiode feiten 1 en 2 De officier van justitie meent dat de feiten in de periode van [geboortedatum] 2022 tot en met 30 juni 2024 zijn gepleegd, nu die periode het beste past bij de verklaringen van zowel [slachtoffer] als verdachte. [slachtoffer] geeft aan dat zij 5 á 6 jaar was toen het seksueel misbruik begon en verdachte geeft aan dat het na de lockdown vanwege corona rond 2022/2023 begon.
4.2 Het standpunt van de verdediging Feit 1 De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van feit 1 kan komen. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt niet dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen en de eerdere vage verklaring van verdachte bij de politie is onvoldoende om als bewijsmiddel te kunnen gebruiken, zeker nu deze op de zitting is herroepen. Om die reden verzoekt de verdediging om verdachte van feit 1 vrij te spreken.
Feit 2 Gezien de bekennende verklaring van verdachte meent de verdediging dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waarbij de ten laste gelegde periode dient te worden verkort naar april 2023 tot en met 30 juni 2024. De start van de ten laste gelegde gedragingen was bij verdachte thuis. De verjaardag van [slachtoffer] op [geboortedatum] 2022, die bij [slachtoffer] thuis werd gevierd, kan daarom niet als start van de pleegperiode gelden. Terugkijkend in de agenda en naar de familieafspraken moet de start van de ontuchtige handelingen medio april 2023 zijn geweest.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Feit 1 Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op verschillende momenten de vagina van [slachtoffer] heeft aangeraakt en gelikt, maar ontkent dat hij zijn vingers en/of zijn tong in de vagina of tussen de schaamlippen van [slachtoffer] heeft gebracht. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij wel denkt dat hij tussen de schaamlippen van [slachtoffer] heeft gevoeld en gelikt, maar dat hij niet in de vagina is geweest. Dit maakt dat de ontkennende verklaring van verdachte ter terechtzitting op dit punt tegenover de gedetailleerde verklaring van verdachte bij de politie staat. Gelet op de overige omstandigheden die uit de bewijsmiddelen blijken, waaronder de duur van het voelen en het likken (meerdere minuten), de frequentie dat het heeft plaatsgevonden (tien keer) en de door [slachtoffer] en verdachte beschreven houding van [slachtoffer] tijdens de ten laste gelegde gedragingen, te weten dat [slachtoffer] op haar rug lag met haar benen uit elkaar en haar knieën omhoog, acht de rechtbank de verklaring van verdachte bij de politie aannemelijker dan zijn ontkennende verklaring op de zitting. Naar het oordeel van de rechtbank kan het, gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden, niet anders dan dat verdachte op de momenten dat hij aan de vagina van [slachtoffer] heeft gezeten ook met zijn vingers en/of zijn tong tussen de schaamlippen van [slachtoffer] is geweest. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verklaring van verdachte bij de politie onjuist zou zijn. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte seksueel het lichaam van [slachtoffer] is binnengedrongen, nu het betasten en likken tussen de schaamlippen volgens vaste jurisprudentie als zodanig moet worden gekwalificeerd. Op basis van het dossier kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte ook zijn vingers en/of zijn tong in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht. Verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
Feit 2 De rechtbank stelt op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en het dossier vast dat verdachte ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, bestaande uit het betasten/aanraken van de billen van [slachtoffer], het tonen van zijn penis aan [slachtoffer], het laten betasten van zijn penis door [slachtoffer] en het zich laten aftrekken door [slachtoffer].
Pleegperiode feiten 1 en 2 Ten aanzien van de pleegperiode overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier niet exact vast te stellen is vanaf welk moment verdachte de ten laste gelegde gedragingen heeft gepleegd. Tijdens het politieverhoor op 7 februari 2025 heeft verdachte verklaard dat het seksueel misbruik twee jaar geleden is begonnen, na de lockdown vanwege corona in 2023. De rechtbank neemt het politieverhoor van verdachte als uitgangspunt en zal om die reden de pleegperiode onder de feiten 1 en 2 beperken tot de periode van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2024. Voor de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat de ten laste gelegde gedragingen, terugkijkend in de agenda en naar de familieafspraken, in april 2023 moet zijn begonnen, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier, te meer niet nu [slachtoffer] heeft verklaard dat het seksueel misbruik meerdere jaren heeft geduurd.
4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2024 te [woonplaats], in elk geval in Nederland en in Frankrijk, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2014, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het brengen van zijn vingers en/of tong tussen de schaamlippen van die [slachtoffer];
Feit 2 op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2024 te [woonplaats], in elk geval in Nederland en in Frankrijk, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2014, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten- het betasten/aanraken van de billen van die [slachtoffer] en/of- het tonen van zijn, verdachtes, penis aan die [slachtoffer] en/of- het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of het zich laten aftrekken door die [slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn strafeis rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Hij weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte verantwoordelijkheid lijkt te hebben genomen, heeft meegewerkt aan MST-PSB en is gestart met vervolgtherapie. De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 140 uren. Ook vordert hij aan verdachte, in het licht van het taakstrafverbod, op te leggen een jeugddetentie van 60 dagen waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging verzoekt de rechtbank om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is schuldbewust en toont oprecht berouw. De strafzaak heeft een zeer grote invloed op verdachte en de familie(banden). Sinds de feiten heeft verdachte een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Hij heeft MST-PSB positief afgerond, waardoor verdachte een beter inzicht in zijn eigen emoties en in die van anderen heeft en zich meer bewust is van grenzen. Ook heeft verdachte recent op eigen initiatief de eerdere psychologische begeleiding hervat. De verdediging kan zich vinden in het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming. Gelet op het schoolprogramma, de behandeling en het werk van verdachte verzoekt de verdediging om de strafeis van de officier van justitie te matigen naar een werkstraf van 80 uren en om een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd van een jaar. Dit mede gelet op het lage recidiverisico, de proceshouding van verdachte en de afgeronde behandeling en de reeds opnieuw opgestarte begeleiding.
6.3 Het oordeel van de rechtbank De aard en ernst van de feiten Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van lichaam en het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn minderjarige nichtje, waarbij de gedragingen zich over een langere periode hebben voorgedaan. Verdachte heeft door zijn handelen op zeer ernstige wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden en haar normale en gezonde seksuele ontwikkeling doorkruist. Het is algemeen bekend dat seksueel misbruik aanzienlijke psychische schade tot gevolg kan hebben, zowel voor de kinderen als voor hun ouders. In deze zaak klemt dat het seksueel misbruik is gepleegd door haar neef en heeft plaatsgevonden in hun eigen woningen en tijdens de (familie)vakantie; door een persoon bij wie en op plekken waar [slachtoffer] zich juist veilig had moeten voelen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van zijn nichtje en de ongelijkwaardigheid en vertrouwensrelatie tussen hen, waarbij hij ook tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat zij het misbruik niet mocht doorvertellen. Uit het namens [slachtoffer] uitgeoefende spreekrecht ter terechtzitting volgt dat de impact van het bewezenverklaarde heel groot is geweest en dat zij nog steeds veel last heeft van de nadelige gevolgen hiervan. Verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en heeft enkel gehandeld ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en (lust)gevoelens. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. De persoon van verdachte De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 14 juli 2025. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder en evenmin na de ten laste gelegde feiten voor strafbare feiten is veroordeeld.
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 30 mei 2025 dat over verdachte is opgemaakt. Daaruit volgt dat verdachte zich actief heeft ingezet voor MST-PSB en meer inzicht heeft gekregen in de oorzaken van zijn gedrag. Hierdoor is verdachte beter in staat zijn eigen impulsen te begrijpen en de grenzen van anderen te respecteren. Er zijn veel beschermende factoren en de kans op recidive wordt door de Raad als laag ingeschat, mits verdachte blijft investeren in zijn herstel en professionele ondersteuning blijft ontvangen in combinatie met de betrokkenheid en steun van zijn ouders. Verdachte heeft schuldbesef, oprecht spijt en zijn verantwoordelijkheid genomen. De Raad stelt dat verdachte positieve vooruitgang heeft laten zien, maar dat er nog ruimte is voor verdere groei op het gebied van emotionele zelfreflectie, het leren hanteren van schuldgevoelens en communicatieve vaardigheden. Het voeren van gesprekken met een vertrouwde derde buiten het gezin kan hierbij helpen. De Raad adviseert oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie, gezien de ernst van de feiten en als stok achter de deur. De Raad ziet geen meerwaarde in een onvoorwaardelijke jeugddetentie, nu dit de positieve ontwikkelingen zal doorkruisen. Toezicht door de jeugdreclassering vindt de Raad niet nodig, omdat verdachte en zijn ouders bereid en in staat zijn om – indien nodig – binnen het vrijwillige kader hulp te zoeken en te accepteren. Gezien de ernst van de feiten acht de Raad een proeftijd van twee jaar passend.
Oplegging van de straf Bij de strafoplegging neemt de rechtbank het hiervoor genoemde advies en de genoemde omstandigheden in aanmerking, alsook de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de context van het familieverband waarin de feiten zijn gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat er een straf dient te volgen.
De rechtbank overweegt dat het taakstrafverbod van toepassing is, hetgeen betekent dat er geen taakstraf kan worden opgelegd tenzij tevens jeugddetentie, de maatregel betreffende het gedrag (hierna: GBM) of de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ) wordt opgelegd. Nu een GBM en/of PIJ niet aan de orde is, verplicht het taakstrafverbod de rechtbank tot het opleggen van een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, nu het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie in geval van jeugdigen binnen artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht mogelijk is en de rechtbank niet inziet wat in deze zaak de pedagogische meerwaarde van een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie zou zijn. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is. Zij zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verdachte vanaf het begin grotendeels heeft erkend wat er heeft plaatsgevonden en dat hij zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich bewust is van de pijn die hij [slachtoffer] en haar ouders, maar ook zijn eigen gezin, heeft aangedaan en duidelijk merkbaar is dat hij het daar moeilijk mee heeft. Verdachte heeft oprecht spijt betuigd en maakt daarin op de rechtbank een authentieke en oprechte indruk. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte heeft meegewerkt aan de meest intensieve vorm van hulpverlening (MST-PSB), deze behandeling positief heeft afgerond en de aangeboden handvatten en adviezen in zijn dagelijks leven eigen lijkt te maken. Daar komt bij dat verdachte recent op eigen initiatief de eerdere psychologische begeleiding heeft hervat. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee stappen in de goede richting aan het zetten is en die positieve ontwikkeling wil de rechtbank niet doorkruisen. Gelet op het advies van de Raad vindt de rechtbank het belangrijk dat er aandacht blijft voor de mentale gezondheid van verdachte en dat hij op vrijwillige basis en met hulp van zijn ouders blijft investeren in zijn herstel. Bij de hoogte van de straf houdt de rechtbank ook rekening met het schoolprogramma en werk van verdachte.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, alsmede een werkstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden is. Gelet op de pleegperiode, de omstandigheid dat MST-PSB pas recent is afgerond, dat verdachte nog verdere begeleiding krijgt en dat verdachte op dit moment volop in zijn (seksuele) ontwikkeling zit, acht de rechtbank een proeftijd van twee jaar passend.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 56, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
-
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
-
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Voortgezette handeling van: feit 1: Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd; en feit 2: Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-
veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 (honderd) uren;
-
beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen;
-
veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 2 (twee) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren;
-
bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
-
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.C.W. Haesen en mr. H. Skalonjic, (kinder-)rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Vork, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 september 2025.