Uitspraak inhoud

Team jeugd

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02-036590-25

vonnis van de meervoudige kamer van 20 augustus 2025

in de strafzaak tegen de minderjarige

[verdachte] geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2010 wonende te [adres] thans verblijvende in [ggz-instelling 1] raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 6 augustus 2025, waarbij de officier van justitie mr. L.A. Pronk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Mevrouw [persoon 3] van Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: jeugdreclassering) en de heer [persoon 1] van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: raad) zijn eveneens gehoord.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn zes jaar oude nichtje [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) meerdere keren heeft verkracht.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1.1 De bewijsoverwegingen Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:

  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting op 6 augustus 2025;

  • het proces-verbaal van aangifte van [getuige] d.d. 3 februari 2025, opgenomen op pagina 52 en verder van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2025028382.

4.2 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 2 februari 2025 te [plaats]met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer] , geboren [geboortedag 2] 2018 te [geboorteplaats 2] ,telkens seksuele handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, heeft verricht, te weten meermalen - het onverhoeds duwen/brengen van een vinger in de vagina van die [slachtoffer] en/of- het ejaculeren op de billenvan die [slachtoffer] .

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 245 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel kunnen de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals door de raad zijn geadviseerd.

6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging schaart zich achter de vordering van de officier van justitie.

6.3 Het oordeel van de rechtbank Om te bepalen welke straf het best past bij verdachte en bij wat hij heeft gedaan, kijkt de rechtbank naar het feit en hoe ernstig dat is, maar ook naar de verdachte zelf en wie hij is en wat nodig is om herhaling te voorkomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig zedendelict. Hij heeft zijn nichtje [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2018, in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 2 februari 2025 meerdere keren verkracht. [slachtoffer] was op dat moment pas zes jaar oud. Dit gebeurde telkens in de woning van zijn moeder en dus ook de oma van [slachtoffer] . Verdachte woonde in die woning met meerdere van zijn broers en zussen. [slachtoffer] was in die woning tijdens de omgangsmomenten met haar vader, een broer van verdachte. Uit het dossier en wat ter zitting besproken is, blijkt dat verdachte zich, op momenten dat er bijna niemand in de woning was en de kans op betrapping minimaal was, vergreep aan [slachtoffer] . Dit deed hij door zijn vinger in de vagina van [slachtoffer] te brengen en zich af te trekken en klaar te komen op de billen van [slachtoffer] . Door zich zo te gedragen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] . Hij heeft zijn eigen seksuele behoeften en bevrediging vooropgesteld en op geen enkel moment rekening gehouden met wat dit voor [slachtoffer] moet hebben betekend. De veiligheid die een kindje in de woning van haar oma, vader en ooms en tantes moet kunnen ervaren is door verdachte kapot gemaakt. Bovendien heeft verdachte het vertrouwen dat [slachtoffer] , haar ouders, zijn moeder en zijn broers en zussen in hem hadden gesteld op grove wijze geschonden. De rechtbank acht het ook zorgelijk dat verdachte heel berekenend te werk is gegaan. Hij heeft niet alleen gewacht tot er weinig mensen in huis waren, maar ook heeft hij bewust de handelingen verricht op het bed van zijn moeder en niet op het bed van [slachtoffer] . Haar bed zou namelijk kraken en om die reden heeft hij haar verplaatst naar het bed van zijn moeder. Verdachte heeft verklaard dat de handelingen slechts niet vaker hebben plaatsgevonden, doordat de gelegenheid zich niet voordeed.

De rechtbank constateert dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor het plegen van een strafbaar feit.

Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen het over verdachte uitgebrachte rapport van GZ-psycholoog drs. [persoon 2] van 8 mei 2025 en het rapport van de raad van 7 juli 2025.

De psycholoog heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis. Deze stoornis heeft invloed gehad op het denken en handelen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte sprak met leeftijdgenoten over seks en hij wilde ook graag een keer seks. Er was bij hem sprake van angst voor afwijzing bij leeftijdgenoten op het moment dat hij toenadering zou zoeken en iemand om seks te vragen. Desondanks wilde hij wel seks hebben en heeft daarbij een keuze gemaakt voor zijn jongere nichtje, in de veronderstelling dat zij er weinig van zou merken of herinneren vanwege haar leeftijd. Er lijkt bij het eerste seksuele contact sprake te zijn geweest van een opportuniteitsdaad. Passend bij zijn autisme is er bij verdachte sprake van beperkte empathische vermogens. Ook is hij verminderd in staat zich te verplaatsen in de ander en te bedenken op welke manier zijn gedrag van invloed is op de ander. Verdachte wilde graag seks om te proberen hoe dat was. Hij was gericht op het uitvoeren van die taak en was in verminderde mate in staat om af te stemmen op de ander. Mogelijke signalen van [slachtoffer] om te stoppen, heeft verdachte niet of onvoldoende als zodanig kunnen interpreteren. Ook heeft hij onvoldoende besef van de ernst of de betekenis van het gedrag voor [slachtoffer] gehad. Hij was zich echter wel terdege bewust van de strafbaarheid van zijn gedrag. Bij een autismespectrumstoornis is bekend dat de reflectieve vermogens beperkt aangesproken kunnen worden. De vastgestelde stoornissen zijn dermate van invloed geweest op het denken en handelen van verdachte dat wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan hem toe te rekenen. Het risico op recidive wordt door de psycholoog als matig ingeschat, gelet op de combinatie van seksuele preoccupatie, gebrekkige empathie, beperkte zelfcontrole, cognitieve vervormingen en een zwak sociaal netwerk. Geadviseerd wordt om binnen het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke (detentie)straf een behandeling in eerste instantie binnen een gesloten of sterk gestructureerde setting te laten plaatsvinden. Gedacht kan worden aan een (ortho)psychiatrische behandelsetting, zoals de [ggz-instelling 1] . Binnen deze setting dient gestart te worden met cognitieve gedragstherapie gericht op seksuele grensoverschrijding, waarbij aandacht is voor het herkennen van seksuele impulsen, het corrigeren van cognitieve vertekeningen, en het ontwikkelen van verantwoordelijkheidsbesef. Ook is noodzakelijk dat verdachte individuele behandeling krijgt gericht op emotieregulatie, sociale begrenzing en het aanleren van copingvaardigheden. Hij zal begeleid moeten worden in het herkennen van signalen van spanning, het reguleren van frustraties en het ontwikkelen van adequate gedragsalternatieven. Hierbij dient expliciet rekening gehouden te worden met het disharmonische intelligentieprofiel. Ook is een systeeminterventie essentieel. Moeder en broers/zussen moeten ondersteund worden in het stellen van duidelijke grenzen, het herkennen van manipulatief gedrag en het bieden van een veilige en voorspelbare opvoedingsomgeving. Psycho-educatie over de beperkingen van verdachte is hierbij cruciaal, evenals begeleiding bij het omgaan met gevoelens van schaamte, loyaliteit en schuld die binnen het gezin kunnen spelen. In een later stadium kan worden toegewerkt naar terugkeer in de thuissituatie, mits aan voorwaarden voor veiligheid wordt voldaan. Dit onder toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering.

De rechtbank neemt voormelde conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de hare. Bij de oplegging van de straf zal de rechtbank dus in aanmerking nemen dat het feit in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen.

De raad is van mening dat de plaatsing/behandeling van verdachte bij [ggz-instelling 1] gewaarborgd kan worden binnen het kader van bijzondere voorwaarden. Hij is bereid mee te werken aan behandeling, heeft eerder ook al laten zien mee te werken aan hulpverlening (vanuit Sterk Huis) en heeft meegewerkt aan zijn plaatsing in [ggz-instelling 2] . Jeugddetentie vindt de raad niet passend. Verdachte verblijft al sinds 3 februari 2025 in voorlopige hechtenis. Hij is gebaat bij behandeling en is in afwachting van plaatsing bij [ggz-instelling 1] . Dit proces moet doorgang te vinden, omdat dit juist bijdraagt aan het voorkomen van herhaling. De raad adviseert verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de bijzondere voorwaarden dat hij meewerkt aan zijn plaatsing en behandeling bij [ggz-instelling 1] , meewerkt aan aanvullende hulpverlening als de jeugdreclassering deze nodig acht en dat hij meewerkt aan een meldplicht bij de jeugdreclassering. De jeugdreclassering kan een coördinerende rol spelen, toezicht houden op naleving van de voorwaarden en betrokkene ondersteunen en motiveren voor de noodzakelijk geachte hulpverleningstrajecten. De raad adviseert daarnaast een werkstraf, omdat daarmee een extra signaal afgegeven kan worden naar verdachte, dat wat hij gedaan heeft niet acceptabel is.

Ter zitting heeft de raad gepersisteerd bij het ingediende advies met de aanvulling dat MST-PSB bij [ggz-instelling 3] is ingezet en dat dit doorgezet moet worden. Ook vindt de raad dat een proeftijd van twee jaar voldoende is.

De jeugdreclassering heeft ter zitting aangegeven zij zich kan vinden in het advies van de raad. Inmiddels is er een plek bij [ggz-instelling 1] voor verdachte. Hij kan daar per 7 augustus 2025 terecht. Ook de jeugdreclassering vindt dat het van belang is dat verdachte daar behandeld wordt.

Alles als hiervoor genoemd afwegend, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een passende is. Zij zal deze dan ook volgen, met dien verstande dat, nu verdachte inmiddels door de rechtbank met ingang van 7 augustus 2025 uit de voorlopige hechtenis is geschorst en het voorarrest dus een dag langer heeft geduurd dan door de officier van justitie berekend, de rechtbank een jeugddetentie van 246 dagen zal opleggen. Een deel daarvan, te weten 60 dagen, zal zij voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar. Van het onvoorwaardelijk deel wordt afgetrokken het voorarrest van 186 dagen. Dit brengt met zich dat verdachte, als hij zich aan de voorwaarden houdt, niet terug gaat in detentie. Naast de algemene voorwaarden zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de straf de volgende bijzondere voorwaarden verbinden: een meldplicht bij de jeugdreclassering van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie [locatie 2] , meewerken aan de behandeling bij [ggz-instelling 1] , meewerken aan MST-PSB bij [ggz-instelling 3] en meewerken aan aanvullende hulpverlening als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. Met het voorwaardelijke deel van de straf en de daarbij behorende bijzondere voorwaarden wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en begeleiding mogelijk te maken.

De rechtbank vindt het niet opportuun om daarnaast nog een werkstraf op te leggen, gelet op het intensieve traject dat inmiddels gestart is en naar verwachting nog de nodige tijd zal duren. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte al 186 dagen voorlopig gehecht heeft gezeten.

Dadelijke uitvoerbaarheid Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten verkrachting. Zowel de psycholoog, de raad, als de jeugdreclassering benadrukken het belang en de noodzaak van behandeling van verdachte bij [ggz-instelling 1] . Gelet hierop en op de hiervoor omschreven problematiek van verdachte en wat ter zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat de kans groot is dat verdachte wederom een zedenmisdrijf zal begaan bij een eventuele staking van zijn behandeling. Om dat te voorkomen, zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uitgeoefende toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7 De benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is gevorderd € 1.825,- aan materiële schadevergoeding, bestaande uit een post “advocaatkosten civiele procedure” van € 825,- en een post “voorschot” van € 1.000,-. Ook is gevorderd € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding. Verzocht is het gevorderde te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

De advocaat van de benadeelde partij heeft ter zitting de vordering toegelicht.

De officier van justitie heeft voorgesteld de vordering van de benadeelde partij deels toe te wijzen, in die zin dat de benadeelde partij met betrekking tot “advocaatkosten civiele procedure” niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het overige kan worden toegewezen.

De raadsman van verdachte heeft bezwaar gemaakt tegen de posten met betrekking de materiële schade en heeft de hoogte van de immateriële schade betwist. De verdediging heeft voorgesteld een bedrag tot € 1.500,- aan immateriële schade toe te wijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.

De rechtbank overweegt als volgt.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Materiële schade De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van de materiële schade zal de rechtbank ten aanzien van de post “advocaatkosten civiele procedure” afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade in te ver verwijderd verband staat tot het strafbare feit, zodat de schade niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks toegebracht door het handelen van verdachte.

Ten aanzien van de post “voorschot” is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade op dit moment nog niet geleden is. Gelet hierop is namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd dat verdachte verantwoordelijk is voor enige schade in de toekomst. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Immateriële schade De door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade zal de rechtbank naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 3.000,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.

De rechtbank zal het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding afwijzen.

De rechtbank zal, zoals is verzocht, bepalen dat de aan [slachtoffer] te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van haar te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken tot zij 18 jaar is.

De rechtbank zal het toe te wijzen schadebedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2024, zijnde de dag die valt in het midden van de tenlastegelegde periode, tot aan de dag der voldoening. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag en de wettelijke rente. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 250 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Verkrachting van een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren;

  • verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

  • veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 246 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

  • bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;

  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

  • stelt als bijzondere voorwaarden:

  1. dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door de Stichting Jeugdbescherming Brabant;

  2. dat verdachte meewerkt aan de plaatsing en behandeling bij [ggz-instelling 1] , zolang dit geïndiceerd is;

  3. dat verdachte meewerkt aan de systeeminterventie MST-PSB vanuit [ggz-instelling 3] ;

  4. dat verdachte meewerkt aan aanvullende hulpverlening zoals deze door de jeugdreclassering noodzakelijk word geacht;

  5. dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;

  6. dat verdachte medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;

  • draagt de jeugdreclassering van Stichting Jeugdbescherming Brabant op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;

  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;

Dadelijke uitvoerbaarheid

  • bepaalt dat de aan de voorwaardelijke jeugddetentie verbonden bijzondere voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen jeugdreclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;

Benadeelde partij

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.000,- aan immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 1 november 2024 tot aan de dag der voldoening;

  • veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

  • bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding van € 3.000,= zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2018) te openen spaarrekening met een BEM-clausule;

  • wijst de vordering betreffende de immateriële schade voor het overige en betreffende de post materiële schade “advocaatkosten civiele procedure” af;

  • verklaart de benadeelde partij met betrekking tot de vordering betreffende de post “voorschot” niet-ontvankelijk;

  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer **[slachtoffer] , € 3.000,-**te betalen en vermeerderd van de wettelijke rente vanaf 1 november 2024;

  • bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Voorlopige hechtenis

  • heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. M. van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 augustus 2025.