ECLI:NL:RBZWB:2025:5457 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 15 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-395248-24
vonnis van de meervoudige kamer van 15 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] , geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. J.E. de Glopper, advocaat te Goes.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Poirters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
-
op 10 december 2024 in Vlissingen een flesje water heeft gestolen;
-
op 10 december 2024 in Vlissingen verkeersborden heeft vernield;
-
op 26 september 2024 in Goes een weerstation heeft gestolen dan wel vernield;
-
op 26 januari 2025 in Vlissingen verschillende ruiten heeft vernield;
-
op 26 januari 2025 in Vlissingen een lokaal bij een ander in gebruik is binnengedrongen;
-
op 24 januari 2025 in Vlissingen een fooienpot door middel van braak heeft gestolen, dan wel heeft gepoogd te stelen, dan wel een ruit heeft vernield.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd onder één, twee, drie primair, vier, vijf en zes primair en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het eerste, vierde en vijfde ten laste gelegde feit. Daarnaast is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tweede, derde en zesde primair en subsidiair ten laste gelegde feit vanwege het gebrek aan bewijs. In het geval van het derde en zesde feit, primair en subsidiair, is bovendien geen sprake van opzet.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 Op 10 december 2024 wordt er door [aangever 1] namens [supermarkt] in Vlissingen aangifte gedaan van diefstal van een flesje water. Op camerabeelden is te zien hoe een man een flesje water uit het schap pakt en wegsteekt in zijn jas. Vervolgens loopt deze man richting de uitgang en passeert de kassa’s zonder te betalen. De man op deze camerabeelden wordt vervolgens door een verbalisant herkend als zijnde verdachte.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal.
Feit 2 Op 10 december 2024 wordt door [aangever 1] , gezien dat dezelfde man van de eerdere diefstal verkeersborden in de straat van de [supermarkt] vast pakte en deze met kracht boog. Verdachte was die dag aanwezig in de [straat] en uit de aangifte van [aangever 2] namens het [bedrijf 1] volgt dat de borden aan dit bedrijf toebehoren en vanwege het buigen niet langer bruikbaar zijn.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling.
Feit 3 Op 26 september 2024 wordt er een melding gedaan over een verward persoon. Deze persoon zou op de parkeerplaats van het station in Goes iets hebben weggegooid. De verbalisant die ter plaatse komt treft een rechthoekig stuk plastic met een schermpje erin aan. Op het voorwerp stond Qumax gedrukt. Verdachte wordt door de verbalisant aangesproken en bij het tonen van het voorwerp zegt verdachte dat hij deze had weggegooid omdat hij het niet langer hoefde. Uit de aangifte van [aangever 3] volgt dat de buitensensor van het merk Qumax van zijn weerstation op 26 september 2024 is ontvreemd.
Verdachte heeft de buitensensor onttrokken aan de heerschappij van de eigenaar en is hierover als heer en meester gaan beschikken. Dat verdachte de buitensensor uiteindelijk niet langer in zijn bezit wilde hebben en het heeft weggegooid doet aan de bewezenverklaring niet af.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 3 ten laste gelegde diefstal.
Feit 4 Nu verdachte het aan hem onder vier ten laste gelegde feit bekent en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
-
de aangifte van [aangever 4] namens [bedrijf 2] van 27 januari 2024;
-
de aangifte van [aangever 5] van 27 januari 2025;
-
bekennende verklaring van verdachte van 27 januari 2025.
Feit 5 Nu verdachte het aan hem onder vier ten laste gelegde feit bekent en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
-
de aangifte van [aangever 5] van 27 januari 2025;
-
bekennende verklaring van verdachte van 27 januari 2025.
Feit 6 Op 24 januari 2025 wordt er door [aangever 6] aangifte gedaan van inbraak in haar kapsalon. In eerste instantie lijkt er niets te zijn weggenomen, maar later blijkt de fooienpot – een wit spaarvarken – te zijn ontvreemd. De verbalisanten treffen ter plaatse een kapotte ruit van de voordeur aan en zien glasscherven achter de voordeur liggen. Daarnaast zagen zij op enkele glasscherven, op de deur, op de drempel en in het pand op de vloer bloeddruppels liggen. De kapsalon is forensisch onderzocht en van onder meer het bloed op de voordeur ( [kenmerk 1] ) en het bloed op de vloer ( [kenmerk 2] ) zijn monsters genomen. Uit DNA-onderzoek bleken deze bloedsporen overeen te komen met het DNA-profiel van verdachte met een matchkans die kleiner is dan één op één miljard. Daarnaast zijn de beschikbare camerabeelden uitgekeken. Hierop is het breken van glas te horen en een persoon te zien die zijn hand tegen zijn jaszak hield waaronder zich een verdikking bevond. Verdachte werd, zij het niet met 100% zekerheid, herkend als de persoon op de camerabeelden.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 6 ten laste gelegde diefstal met braak.
4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 op 10 december 2024 te Vlissingen, een flesje water, dat geheel aan [supermarkt] (gelegen aan de [adres 2] ), toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2 op 10 december 2024 te Vlissingen, opzettelijk en wederrechtelijk verkeersborden, die geheel aan [bedrijf 1] , toebehoorden heeft beschadigd
3 op 26 september 2024 te Goes een buitensensor van een weerstation, die geheel aan [aangever 3] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4 op 26 januari 2025 te Vlissingen, opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere ruit(en), die geheel of ten dele aan [bedrijf 2] en/of [aangever 5] / [bedrijf 3] toebehoorden heeft vernield
5 op 26 januari 2025 te Vlissingen, het besloten lokaal, [bedrijf 3] aan de [adres 1] , bij een ander, te weten bij [aangever 5] en/of [bedrijf 3] , in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen
6 op 24 januari 2025 te Vlissingen, de fooienpot, gevuld met een onbekend bedrag, die geheel aan [aangever 6] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging stelt zich op het standpunt dat de maatregel niet de juiste oplossing is. De eerder doorlopen ISD-maatregel is niet succesvol geweest en was voor verdachte bovendien erg belastend. De huidige begeleiding heeft een (voorzichtig) positief effect op verdachte en een voorwaardelijke straf met een stevig kader aan voorwaarden die onder meer zien op zijn (verslavings-)problematiek verdient de voorkeur, zodat niet alleen verdachte maar ook de maatschappij daar op lange termijn bij gebaat is.
6.3 Het oordeel van de rechtbank De aard en ernst van de feiten Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zestal feiten. Het gaat om verschillende diefstallen, vernielingen en het wederrechtelijk binnendringen van een lokaal. Dergelijke feiten zorgen niet alleen voor overlast, maar getuigen ook van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van anderen.
De persoon van verdachte De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij vele malen eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke feiten.
Verder houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsrapport van 15 juli 2025 dat over verdachte is opgemaakt. Uit dit rapport volgt dat er bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking en forse verslavingsproblematiek. Door de jaren heen zijn er meerdere zorg- en hulpverleningsorganisaties betrokken geweest. Dit leidde nimmer tot een gedragsverandering. Ook de huidige begeleiding door [zorginstelling] lijkt onvoldoende om de bestaande patronen te doorbreken. Aan verdachte is eerder een ISD-maatregel opgelegd. Hoewel verdachte hierna opnieuw drugs is gaan gebruiken, lijkt het alsof verdachte tijdens deze periode stabiliseerde. De reclassering ziet geen mogelijkheid binnen een ambulant forensisch kader de vereiste gedragsverandering te bewerkstelligen en acht de huidige begeleiding onvoldoende waarborg bieden tegen recidive. Verdachte wil of kan zich niet conformeren aan afspraken waardoor bijzondere voorwaarden niet haalbaar of zelfs contraproductief worden geacht. Een voorwaardelijke ISD-maatregel is overwogen, maar de verwachting is dat verdachte niet in staat zal zijn om de voorwaarden te begrijpen dan wel na te komen. De kans op recidive en het risico op onttrekking aan de voorwaarden schatten zij in als hoog. Om de maatschappij voldoende te kunnen beschermen tegen het delictgedrag van verdachte adviseert de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Ter zitting heeft de deskundige namens de reclassering benadrukt dat de reclassering zich bewust is van de problematiek van verdachte, maar dat het ambulante kader onvoldoende is om zijn verslaving te doorbreken. Bovendien is het niet de verwachting dat verdachte zich aan de voorwaarden kan houden, ook omdat hij geen intentie heeft om abstinent te worden. De reclassering persisteert bij het advies in het rapport om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
ISD-maatregel Er moet niet lichtvaardig worden besloten tot het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Dit is immers een zware maatregel die bedoeld is als laatste redmiddel om gedragsverandering bij stelstelmatige daders te bewerkstelligen. Verdachte heeft eerder een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd gekregen die niet tot de gewenste (blijvende) gedragsveranderingen heeft geleid. Ter beoordeling ligt de vraag voor of het opnieuw opleggen van een (voorwaardelijke of onvoorwaardelijke) ISD-maatregel noodzakelijk en wenselijk is of dat een andere afdoening meer passend is.
Allereerst moet worden vastgesteld of verdachte aan de wettelijke criteria voldoet voor het opleggen van een ISD-maatregel. De rechtbank stelt vast dat aan die eisen van artikel 38m, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr), wordt voldaan. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De feiten zijn ook begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist.
Daarnaast moet worden voldaan aan het criterium van zeer actieve veelplegers zoals bedoeld in de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers. De rechtbank stelt vast dat verdachte ook hieraan voldoet. Tegen verdachte zijn immers over een periode van vijf jaar processen-verbaal opgemaakt voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan in ieder geval één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
Verdachte heeft gezegd hulp en begeleiding te willen ontvangen vanuit het al bestaande vrijwillige kader. Verdachte verblijft op dit moment bij [zorginstelling] in Vlissingen, een kleinschalige voorziening, waar hij begeleiding en ondersteuning ontvangt. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verslag van het [zorginstelling] van 16 maart 2025 en de aanvulling hierop van 15 juli 2025. Uit deze rapportages volgt dat het [zorginstelling] zich enorm inzet voor verdachte en met zorg en aandacht in hem investeert. Deze aanpak is bewonderenswaardig, maar het biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende perspectief om de hardnekkige (verslavings-)problematiek van verdachte aan te pakken. Niet alleen omdat zij dergelijke zorg niet kunnen aanbieden, maar ook omdat verdachte niet gemotiveerd is om abstinent te worden. Hoewel de rechtbank ziet dat verdachte op enkele vlakken vooruitgang heeft geboekt, is het huidige kader onvoldoende gebleken om hem ervan te weerhouden drugs te gebruiken en strafbare feiten te plegen. Verdachte blijft, ondanks zijn verblijf bij het [zorginstelling] , veelvuldig overlast gevend gedrag vertonen. De rechtbank acht een vrijwillig of voorwaardelijk kader dan ook niet passend en niet toereikend. Daar komt bij dat de ISD-maatregel ook is gericht op langdurige insluiting ter bescherming van de maatschappij tegen zeer actieve veelplegers. Dat betekent dat een ISD-maatregel ook aangewezen kan zijn wanneer verdachte niet wenst mee te werken. Bovendien kan verdachte tijdens de ISD-maatregel, mits hij zijn medewerking hieraan verleent, wel werken aan zijn (verslavings-)problematiek.
Maatregel De rechtbank is op grond van de bevindingen in het rapport van de reclassering, de toelichting hierop van de deskundige ter zitting en hetgeen ter zitting is besproken van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest wenselijk en noodzakelijk is en zal deze maatregel daarom aan verdachte opleggen ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten onder één tot en met vier en zes.
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel Voor het vijfde ten laste gelegde feit geldt dat geen voorlopige hechtenis is toegelaten. Hiermee voldoet dit feit niet aan de eisen zoals gesteld in artikel 38m Sr en kan het feit dus niet mede ten grondslag liggen aan de oplegging van de ISD-maatregel.
In de omstandigheid dat de rechtbank ten aanzien van de overige bewezenverklaarde feiten de ISD-maatregel aan verdachte zal opleggen, ziet de rechtbank aanleiding om ten aanzien van de bewezen verklaarde lokaalvredebreuk, toepassing te geven aan het bepaalde in art. 9a Sr.
7 Het beslag
7.1 De onttrekking aan het verkeer Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Het voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 38m, 38n, 55, 57, 63, 138, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
-
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
-
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van de feiten 4 en 5 (uitsluitend met betrekking tot [bedrijf 3] ): feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermaals gepleegd; feit 5: in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
feit 1: diefstal; feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen; feit 3: diefstal; feit 6: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
-
gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
-
bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde feit;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken het volgende voorwerp: 2 STK Hennep.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Lequin, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 augustus 2025.
10 Bijlage I
De tenlastelegging 1 hij op of omstreeks 10 december 2024 te Vlissingen, althans in Nederland, een flesje water, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [supermarkt] (gelegen aan de [adres 2] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
2 hij op of omstreeks 10 december 2024 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere verkeersborden, in elk geval enige goederen, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3 hij op of omstreeks 26 september 2024 te Goes, althans in Nederland, een (buitensensor van een) weerstation, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2024 te Goes, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (buitensensor van een) weerstation, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4 hij op of omstreeks 26 januari 2025 te Vlissingen, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere ruit(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 2] en/of [aangever 5] / [bedrijf 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
5 hij op of omstreeks 26 januari 2025 te Vlissingen, althans in Nederland, in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, [bedrijf 3] aan de [adres 1] , bij een ander, te weten bij [aangever 5] en/of [bedrijf 3] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen
( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
6 hij op of omstreeks 24 januari 2025 te Vlissingen, althans in Nederland, de fooienpot, gevuld met een onbekend bedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 januari 2025 te Vlissingen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om de fooienpot, gevuld met een onbekend bedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, verdachte heeft de ruit in de voordeur vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 januari 2025 te Vlissingen, althans in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk de ruit in de voordeur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadig en/of onbruikbaar gemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )