Uitspraak inhoud

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02-076563-25 en 02-241964-24 (TUL)

vonnis van de meervoudige kamer van 8 augustus 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught raadsman mr. D.A. Souisa, advocaat te Breda.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 juli 2025, waarbij de officier van justitie mr. E. Kranendonk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een ambtenaar in functie, bedreiging van twee personen en poging tot aanranding.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Met betrekking tot feit 1 voert hij aan dat dit heeft plaatsgevonden jegens een ambtenaar, gedurende de rechtmatige uitoefening van diens bediening. [benadeelde 1] was namelijk op dat moment werkzaam als psychiater in de GGZ-instelling waar verdachte opgenomen was in het kader van een zorgmachtiging, dus werkzaam als ambtenaar. Met betrekking tot feit 2 voert hij aan dat de bedreigingen weliswaar niet door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zelf zijn gehoord, maar dat zij daar later wel van op de hoogte zijn geraakt. Verdachte wist dat de bedreigingen bij de behandelaren terecht zou komen. Hij wilde dit ook, aangezien hij boos op ze was. Met betrekking tot feit 3 voert de officier van justitie aan dat verdachte heeft geprobeerd het kruis van [benadeelde 2] aan te raken, wat slechts niet is gelukt omdat zij wegsprong. Verdachte wist dat [benadeelde 2] dit niet wilde. Zij is immers zijn arts en zij hebben een professionele relatie.

4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de feiten 1 en 3. Voor feit 2 is zij van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte ontkent dat hij woorden zoals die zijn tenlastegelegd, heeft geuit. Daarnaast hebben de slachtoffers de uitingen niet direct zelf gehoord en verklaren de getuigen bovendien verschillend over wat verdachte gezegd zou hebben. Ook is het volgens de verdediging de vraag of de getuigen überhaupt hebben verstaan wat verdachte heeft gezegd, gelet op het feit dat hij een andere taal spreekt.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Feit 2 Uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat verdachte bedreigingen heeft geuit in de richting van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . [getuige 1] heeft specifiek verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij [benadeelde 1] (“ [benadeelde 1] ”) en [benadeelde 2] (“ [benadeelde 2] ”) dood wilde schieten. Beide getuigen hebben verklaard dat verdachte deze bedreigingen in het Nederlands heeft geuit, waaruit de rechtbank afleidt dat zij de bedreigingen waarover zij verklaren ook goed hebben verstaan. De rechtbank constateert dat door de getuigen weliswaar verschillende bewoordingen zijn gebruikt, maar dat de dreigende aard en strekking van die woorden overeenkomt.

Dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van de bedreigingen blijkt uit hun verklaringen. Gelet op de inhoud van de bedreigingen en de personen tegenover wie deze zijn geuit, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat de bedreigingen bij de bedreigden terecht zouden komen. Verdachte noemde immers de voornamen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en uitte de bedreigingen tegen de directe collega’s van de bedreigden naar aanleiding van het zien van de bedreigden. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het opzet van verdachte ook daarop was gericht.

De rechtbank is tot slot van oordeel dat door de verdachte gedane uitlatingen bij de bedreigden de redelijke vrees konden doen ontstaan dat zij het leven zouden verliezen. Dit gelet op de inhoud van de uitlatingen in combinatie met de omstandigheid dat deze uitlatingen zijn gericht tegen zijn behandelaren, met wie verdachte al langere tijd een gespannen behandelrelatie had. In het kader van die relatie is verdachte vaker agressief geweest richting zijn behandelaren en is hij om deze reden eerder overgeplaatst naar een andere kliniek. Bovendien heeft hij ook fysiek geweld gebruikt jegens [benadeelde 1] .

Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht.

4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

feit 1 op 10 maart 2025 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, een ambtenaar, [benadeelde 1] (werkzaam als psychiater bij de GGZ [instelling] ) gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [benadeelde 1] met kracht te stompen tegen het gezicht;

feit 2 op 10 maart 2025 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , via tussenkomst van de begeleiders, dreigend de woorden toe te voegen "Als ik een pistool heb schiet ik [benadeelde 1] en [benadeelde 2] dood" en "Ik ga je dood maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; feit 3 op 10 maart 2025 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [benadeelde 2] , een seksuele handeling te verrichten, een grijpende beweging met zijn, verdachtes, hand heeft gemaakt naar het kruis van voornoemde [benadeelde 2] , terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [benadeelde 2] daartoe de wil ontbrak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert hij oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De officier van justitie gaat hierbij uit van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Verdachte had weliswaar psychische problemen maar er was sprake van gerichte acties en verdachte wist hierbij wat hij deed. De officier van justitie houdt bij zijn eis rekening met de verzochte verlening van een zorgmachtiging en de wens van verdachte om zo spoedig mogelijk terug te keren naar Syrië met de hulp van de Dienst Terugkeer & Vertrek.

6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging voert aan dat op grond van de terugkoppeling van het voorgeleidingsconsult van het NIFP en het reclasseringsrapport vaststaat dat er bij verdachte sprake is van psychische problematiek. Daarnaast zijn de feiten gepleegd terwijl verdachte opgenomen was in een GGZ-instelling. De verdediging stelt dan ook dat het dossier voldoende handvatten geeft om vast te stellen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Gelet daarop is de verdediging van mening dat verdachte met name zorg nodig heeft tot zijn terugkeer naar Syrië is geregeld en geen verdere straf. Om deze reden acht de verdediging een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend en verzoekt zij daarbij de voorlopige hechtenis op te heffen bij de einduitspraak. De verdediging verzoekt de maatregel van artikel 38z Sr achterwege te laten, nu daar geen noodzaak voor is en dit tegenstrijdig is met de procedure rondom de zorgmachtiging.

6.3 Het oordeel van de rechtbank Aard en ernst van de feiten Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn psychiater en bedreiging en een poging tot aanranding van zijn arts. Dit alles heeft plaatsgevonden in het korte tijdsbestek dat verdachte door zijn begeleiders en arts naar de spreekkamer van zijn psychiater werd begeleid. Verdachte heeft door zijn handelen de grenzen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ernstig overschreden en daarmee een inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en psychische integriteit. Uit hun verklaringen blijkt namelijk dat hij hiermee bij beiden gevoelens van angst en onveiligheid en voor [benadeelde 1] ook daadwerkelijk pijn heeft veroorzaakt. Het feit dat er bij verdachte sprake is van een patroon van agressie naar zijn behandelaren maakt dat met name [benadeelde 1] vreest dat hij zijn bedreigingen, die verder gaan dan een stomp in het gezicht, waar zal maken.

De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder in aanraking is geweest met politie en justitie voor onder andere geweldsdelicten. De rechtbank houdt hiermee in strafverzwarende zin rekening.

Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met het reclasseringsadvies van 6 juni 2025. Volgens de reclassering heeft verdachte problemen op alle leefgebieden. Hij is dakloos, ernstig verslaafd en kampt met psychische problematiek, waardoor er sprake is van ernstige teloorgang met zelfverwaarlozing en verdere psychische en fysieke achteruitgang. Met name onder invloed van middelen vertoont verdachte veelvuldig overlastgevend, agressief en (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Hij raakt dan zodanig ontregeld dat antipsychotica in de vorm van dwangmedicatie nodig is. Verdachte is zorgmijdend en ziektebesef ontbreekt. Verdachte wil al jaren terug naar Syrië. Eerdere reclasseringsinterventies, zorg van hulpinstanties en klinische opnames hebben verdachte er niet van weerhouden te recidiveren of zich te onttrekken aan zorg. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. Gelet op bovenstaande adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. De reclassering adviseert de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z Sr op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden opgelegd kunnen worden na een gevangenisstraf. Deze maatregel kan ook ingezet worden in afwachting van de vrijwillige uitzetting van verdachte naar Syrië. Hij kan dan mogelijk vastgehouden worden in een vrijheidsbeperkende locatie van het COA.

Met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte bevat het dossier onvoldoende deskundige en wetenschappelijk onderbouwde adviezen voor de rechtbank om vast te kunnen stellen dat zijn keuzevrijheid beperkt was ten tijde van het plegen van de feiten en er dus sprake is van verminderde toerekenbaarheid. De rechtbank is het wel met de officier van justitie en de verdediging eens dat er bij verdachte sprake is van flinke psychische problematiek en houdt hier bij de strafoplegging rekening mee. Daarnaast volgt uit de stukken en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat zijn voornaamste wenst is om zo snel mogelijk terug te keren naar Syrië. Ter zitting is gebleken dat de Dienst Terugkeer & Vertrek al contact met verdachte hierover heeft. Ten tijde van de uitspraak van onderhavig strafvonnis heeft de rechtbank de door de officier van justitie gevraagde zorgmachtiging voor de duur van zes maanden verleend. De rechtbank gaat er in de strafzaak van uit dat verdachte na afloop van zijn straf in het kader van de zorgmachtiging zal worden opgenomen. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat de zorgmachtiging beëindigd zou kunnen worden als verdachte daadwerkelijk naar Syrië vertrekt.

De strafoplegging Gelet op de aard en ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte als hiervoor besproken en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank de gevorderde gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden en zal deze aan verdachte opleggen. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de aard van de feiten en de afgegeven zorgmachtiging acht de rechtbank een maatregel op grond van artikel 38z Sr niet wenselijk of passend. Daarbij merkt de rechtbank op dat een verblijf in een COA niet passend wordt geacht voor deze verdachte met deze problematiek.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7 De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 24 dagen, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 14 oktober 2024, ten uitvoer zal worden gelegd.

De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe evenwel niet beslissen, omdat dit, gelet op de spoedig te beginnen behandeling in het kader van de zorgmachtiging, dan wel het vertrek van verdachte naar Syrië, niet opportuun wordt geoordeeld.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 285, 241 en 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening; feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd; feit 3: poging tot opzetaanranding;

Strafoplegging

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden;

  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Vordering tenuitvoerlegging

  • wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van parketnummer 02-241964-24 af;

Voorlopige hechtenis

  • heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. P.K.J. van der Wal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. van Wijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 augustus 2025.

De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

Bijlage I

De tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat

1 hij op of omstreeks 10 maart 2025 te [plaats] , gemeetnte Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, [benadeelde 1] (werkzaam als psychiater bij de GGZ instelling [instelling] ) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [benadeelde 1] met kracht te stompen/slaan in/tegen het gezicht, in elk geval in/tegen het lichaam; (Artikel art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van Strafrecht)

2 hij op of omstreeks 10 maart 2025 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] (via tussenkomst van de begeleiders) dreigend de woorden toe te voegen "Als ik een pistool heb schiet ik [benadeelde 1] en [benadeelde 2] dood" en/of "Ik ga je dood maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; (Artikel art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3 hij op of omstreeks 10 maart 2025 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [benadeelde 2] een of meer seksuele handelingen te verrichten, meerdere, in elk geval een of meer, grijpende beweging(en) met zijn, verdachtes, hand heeft gemaakt naar het kruis van voornoemde [benadeelde 2] , terwijl hij, verdachte wist dat bij die [benadeelde 2] daartoe de wil ontbrak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (Artikel art 241 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)