Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02-016936-25, 02-225766-23 (TUL), 02-105737-22 (TUL)

vonnis van de meervoudige kamer van 1 augustus 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Westzaan

raadsman mr. R.F.M. Gerritsen, advocaat te Breda

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L. van Hemert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan

  • feit 1: het mishandelen van [slachtoffer 1]

  • feit 2: het mishandelen van [slachtoffer 2]

  • feit 3: het meermaals mishandelen van zijn moeder [slachtoffer 3]

  • feit 4: het vernielen van de telefoon van [slachtoffer 2]

  • feit 5: het beledigen van een ambtenaar in functie

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging refereert zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank. Voor het onder 5 ten laste gelegde feit stelt de verdediging zich op het standpunt dat de waarnemingen van de verbalisanten tegenstrijdig zijn aan elkaar, waardoor niet duidelijk is op welk moment [verbalisant 1] zich beledigd heeft gevoeld door de uitlatingen van verdachte. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten bepleit de verdediging vrijspraak vanwege het ontbreken van voldoende ondersteunend bewijs.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende. Op 10 januari 2025 was verdachte aanwezig in de woning van zijn moeder [slachtoffer 3] . Zijn zus [slachtoffer 1] was ook in de woning aanwezig. Verdachte raakte met zijn zus in conflict, waarbij hij haar met zijn vlakke hand op haar rechteroor heeft geslagen. Vervolgens is de ruzie in de woning verder geëscaleerd en heeft zich deze naar buiten verplaatst. De oudere zus van verdachte, [slachtoffer 2] , woont enkele straten verder en is op het geschreeuw afgekomen. Zij zag haar zus voor de woning staan met een bebloed gezicht. Zij zag dat zij bloedde bij haar oor. Van dit letsel zijn foto’s gemaakt. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte vervolgens op haar afkwam, haar bij haar haren vastpakte en meerdere malen in het gezicht sloeg. Deze handelingen van verdachte zijn ook gezien door [slachtoffer 1] . De politie is ter plaatse gekomen en heeft verdachte aangehouden.

Op 14 januari 2025 was verdachte opnieuw aanwezig in de woning van zijn moeder. Moeder heeft verklaard dat verdachte zijn zus [getuige] wilde aanvallen. Moeder is ertussen gesprongen. [getuige] heeft verklaard dat er een worsteling is ontstaan tussen haar, haar moeder en verdachte. Verdachte heeft zijn moeder hard bij de arm vastgegrepen, met zijn vuist op haar arm geslagen en geduwd.

[verbalisant 1] heeft aangifte gedaan van belediging. Op 9 februari 2025 trof hij samen met [verbalisant 2] verdachte aan. Verdachte vertoonde verward gedrag, waardoor de verbalisanten verdachte zijn identiteit wilden controleren. Verdachte ging hiertegen in verzet en zei tegen de verbalisanten ‘jullie zijn kankerflikkers en kankerhoeren’. Door de uitlatingen van verdachte voelde [verbalisant 1] zich aangetast in zijn goede naam en eer. Verdachte deed de uitlatingen in het openbaar op straat waarbij verschillende mensen passeerden.

Mishandelingen 10 en 14 januari 2025 De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn zus [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld. Voor zover dat de mishandeling van [slachtoffer 1] betreft, vindt haar verklaring voldoende steun in het letsel en de waarneming daarvan door haar zus.

Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 14 januari 2025 zijn moeder heeft mishandeld. Moeder heeft aangifte gedaan van mishandeling. [getuige] heeft weliswaar niet gezien dat verdachte zijn moeder heeft geslagen, maar zij heeft wel verklaard dat er een worsteling tussen haar, haar moeder en verdachte heeft plaatsgevonden. Ook bevat het dossier foto’s van het letsel aan de arm van moeder dat passend is bij de aangifte. De rechtbank is van oordeel dat deze bewijsmiddelen voldoende wettig en overtuigend bewijs bevatten om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 3 ten laste gelegde feit. Tevens is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zijn moeder heeft mishandeld op 10 januari 2025. Hiervan heeft moeder geen aangifte gedaan. De rechtbank zal verdachte hiervan partieel vrijspreken.

Vernieling van de telefoon Naast de mishandeling heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van vernieling van haar telefoon door verdachte door deze op straat op de grond te gooien. Verdachte ontkent dit te hebben gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het ten laste gelegde feit. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.

Belediging van een ambtenaar in functie De rechtbank acht op basis van de voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verbalisant 1] heeft beledigd. Het is hiervoor niet van doorslaggevend belang of de belediging zijn geuit voor, na of tijdens de aanhouding. Vaststaat dat verdachte deze uitlatingen heeft gedaan nu deze zijn gehoord door zowel [verbalisant 1] als [verbalisant 2] .

4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1op 10 januari 2025 te [plaats] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] te slaan op haar oor;

2op 10 januari 2025 te [plaats] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] bij haar haren te pakken en haar meermalen met de vuist te slaan in het gezicht;

3op 14 januari 2025 te [plaats] zijn moeder, [slachtoffer 3] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] bij haar arm vast te grijpen en met een vuist tegen haar arm te slaan en haar te duwen;

5op 9 februari 2025 te Breda opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "jullie zijn kankerflikkers en kankerhoeren", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar.

6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging stelt zich op het standpunt dat het opleggen van een ISD-maatregel niet mogelijk is, omdat niet aan de vereisten is voldaan die de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers voorschrijft. De Richtlijn schrijft voor dat er sprake moet zijn van een situatie waarbij tegen verdachte in de afgelopen vijf jaar meer dan tien processen-verbaal van misdrijffeiten zijn opgemaakt. Tegen verdachte zijn in de afgelopen vijf jaar precies tien processen-verbaal voor misdrijffeiten opgemaakt, maar de Richtlijn spreekt over ‘meer dan’. Dat moet tot de conclusie leiden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar eis.

6.3 Het oordeel van de rechtbank De aard en de ernst van de feiten De moeder van de verdachte woont samen met zijn zussen en broertje op [adres] in [plaats] . Verdachte verblijft hier in beginsel niet vanwege zijn gedrags- en agressieproblematiek. Desondanks blijft verdachte de woning van zijn moeder bezoeken en veroorzaakt hij hier problemen. Verdachte bedreigt zijn familieleden en is agressief tegen hen. Het gezin is hierdoor bang van verdachte en heeft al meermaals melding gemaakt bij de politie.

Ook op 10 en 14 januari 2025 hebben zich gewelddadige situaties voorgedaan in en bij de woning van moeder. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn zussen en moeder. Met deze gewelddadige handelingen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van zijn zussen en moeder geschonden. Bovendien hebben de feiten zich afgespeeld in de woning van de moeder van verdachte. Dit is een plaats waar zij, haar dochters en zoon zich bij uitstek veilig zouden moeten kunnen voelen. Uit de aangiftes blijkt dat het tegendeel het geval is als verdachte in de woning aanwezig is. De ervaring leert dat slachtoffers van huiselijk geweld hiervan nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten kunnen ondervinden als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Verdachte heeft enkel vanuit zijn eigen belang en gevoelens gehandeld. Hij heeft zich niets aangetrokken van de impact van zijn handelen op het gezin. Sterker nog, bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij meent het recht te hebben zijn zus te corrigeren als zij hem tegenspreekt. Naar het oordeel van de rechtbank toont verdachte dan ook op geen enkele wijze zelfinzicht en verantwoordelijkheid voor zijn handelen.

Naast de mishandelingen heeft verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan belediging van een ambtenaar in functie. [verbalisant 1] heeft zich door de uitlatingen van verdachte aangetast gevoeld in zijn eer en goede naam. Dit feit getuigt van een gebrek aan respect voor politieagenten, terwijl die gewoon hun werk uitvoeren.

De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 10 juni 2025. Verdachte is meermaals in aanraking gekomen met politie en justitie vanwege geweldsmisdrijven. Ook heeft hij zich eerder schuldig gemaakt aan de belediging van een ambtenaar in functie. Er is sprake van recidive en het taakstrafverbod is van toepassing.

Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 1 mei 2025. Volgens de reclassering is er sprake van een delictpatroon waarbij verdachte agressief gedrag toont. Verdachte toont geen probleeminzicht en heeft geen oog voor de gevolgen van zijn gedrag voor zijn familie. Eerdere reclasseringstoezichten zijn negatief beëindigd en verdachte ziet geen meerwaarde in het reclasseringscontact. De reclassering schat het risico op recidive hoog in. Verdachte heeft geen inzicht getoond in zijn eigen handelen en neemt hiervoor geen verantwoordelijkheid. Verdachte staat niet open voor een gesprek. Ook ter zitting heeft hij er verschillende keren blijk van gegeven niet te willen luisteren of in gesprek te willen gaan en heeft hij verschillende malen de orde verstoord met zijn gedrag. Deze proceshouding van verdachte weegt de rechtbank mee in het nadeel van verdachte.

De straf en/of maatregel De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Deze maatregel is ook door de officier van justitie gevorderd. De verdediging verzet zich tegen het opleggen van een ISD-maatregel.

De vraag die de rechtbank allereerst dient te beantwoorden is of de officier van justitie de ISD-maatregel mocht vorderen. De rechtbank dient daarbij te beoordelen of er is voldaan aan de vereisten die de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (2024R002) stelt. Deze richtlijn is recht in de zin van artikel 79 Wet RO.

Volgens de richtlijn kan de ISD-maatregel door de officier van justitie worden gevorderd als de verdachte is aan te merken als een ‘zeer actieve veelpleger’. Deze term is in de richtlijn gedefinieerd als een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van 5 jaar processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan 10 misdrijffeiten, waarvan ten minste 1 misdrijf in de laatste twaalf maanden. Er moet worden teruggerekend vanaf de pleegdatum van het laatste gepleegde misdrijffeit. Niet vereist is dat het misdrijven betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan.

Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat pas aan de term ‘zeer actieve veelpleger’ is voldaan als er meer dan 10 processen-verbaal zijn opgemaakt tegen een verdachte. Met de bewoording ‘meer dan’ wordt bedoeld tenminste elf processen-verbaal. De rechtbank volgt de verdediging echter niet in het standpunt dat in dit geval niet aan de vereisten van de richtlijn is voldaan. Anders dan door de verdediging kennelijk als uitgangspunt wordt genomen, kunnen de in deze zaak aanhangige feiten ook meegenomen worden voor het vereiste aantal processen-verbaal, behoudens de feiten waarvan verdachte is vrijgesproken (Zie o.a. HR 7 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:2). Tegen verdachte zijn de afgelopen vijf jaar (tussen 9 februari 2020 en 9 februari 2025) op 14 januari 2025, 10 januari 2025 (2x), 6 juni 2024, 30 maart 2024, 6 september 2023 (2x), 3 mei 2023, 22 november 2022, 27 april 2022 (3x), 9 juni 2021 processen-verbaal opgemaakt. Hiermee is aan het vereiste van de richtlijn voldaan en mocht de officier van justitie de ISD-maatregel vorderen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt. De rechtbank is van oordeel dat ook aan de wettelijke vereisten van het bepaalde in artikel 38m Wetboek van Strafrecht is voldaan. De mishandelingen betreffen feiten waarvoor de voorlopige hechtenis te toegelaten. Verdachte is in de afgelopen vijf jaar voorafgaand aan het feit ten minste driemaal onherroepelijk veroordeeld, namelijk op 5 februari 2024, 1 augustus 2023 en 1 oktober 2021. De bij deze veroordelingen opgelegde straffen zijn geheel ten uitvoer gelegd. Ten slotte vereist de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel. Verdachte pleegt bij voortduring geweldsmisdrijven tegen zijn familie. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog, gelet op de problematiek en leefomstandigheden van verdachte. Daardoor moet gevreesd worden dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan soortgelijke feiten.

Volgens het strafblad van verdachte is in het verleden geprobeerd door middel van ‘lichtere’ middelen een gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen en het recidiverisico te beperken. Aan verdachte zijn meerdere voorwaardelijke straffen, bijzondere voorwaarden en taakstraffen opgelegd, welke allemaal negatief zijn beëindigd. Geconcludeerd wordt dat al deze inspanningen niet het beoogde resultaat hebben opgeleverd, waardoor nu enkel een onvoorwaardelijke ISD-maatregel passend en geboden is. De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar op.

7 De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.288,00 voor feit 4.

Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8 De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft verzocht haar niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen tot tenuitvoerlegging omdat deze vorderingen reeds zijn toegewezen en deze beslissingen onherroepelijk zijn. De rechtbank volgt dit standpunt en verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vorderingen.

9 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 266, 267, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

  • spreekt verdachte vrij van het onder 4 ten laste gelegde feit

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1: mishandeling feit 2: mishandeling feit 3: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder feit 5: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening

  • verklaart verdachte strafbaar;

Maatregel

  • gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;

Vorderingen tenuitvoerlegging

  • verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken onder parketnummers 02-105737-22 en 02-225766-23.

Benadeelde partij

  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;

Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. K. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult en E.H.M. Spetgens, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 augustus 2025.

Mr. K. Verdult en E.H.M. Spetgens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

De tenlastelegging

1hij op of omstreeks 10 januari 2025 te [plaats] , althans in Nederland,[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] te slaan op haaroor;( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

2hij op of omstreeks 10 januari 2025 te [plaats] , althans in Nederland,[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] bij haar haren te pakken en/ofhaar meermalen, althans eenmaal, (met de vuist) te slaan in het gezicht;( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

3hij op of omstreeks 10 en/of 14 januari 2025 te [plaats] , althans in Nederland,zijn moeder, [slachtoffer 3] ,heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] bij haar arm vast te grijpen en/of (meteen vuist) tegen haar arm te slaan en/of haar te duwen;( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek vanStrafrecht )

4hij op of omstreeks 10 januari 2025 te [plaats] , althans in Nederland,opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel often dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield,beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

5hij op of omstreeks 9 februari 2025 te Breda, althans in Nederland,opzettelijkeen ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent bij de EenheidZeeland-West-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening vanzijn/haar bediening,in zijn/haar tegenwoordigheid,mondelingheeft beledigd,door hem/haar de woorden toe te voegen: "jullie zijn kankerflikkers enkankerhoeren", althans woorden vangelijke beledigende aard en/of strekking;( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 lid 1 ahf/sub 2° Wetboek vanStrafrecht )