ECLI:NL:RBOBR:2025:5777 - Poging verkrachting: handelingen in samenhang bezien als begin van uitvoering - 17 september 2025
Uitspraak
Essentie
De Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat handelingen zoals het meenemen van een minderjarige, het betasten en het halen van een condoom, in samenhang en naar hun uiterlijke verschijningsvorm een begin van uitvoering van verkrachting opleveren. De verklaring van het slachtoffer wordt betrouwbaar geacht en ondersteund door steunbewijs.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch Strafrecht
Parketnummer: 01.080009.25Parketnummer vordering: 05.212962.22
Datum uitspraak: 17 september 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ) op [1988] , laatst bekende vestigingsadres te [adres] , thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 juni 2025 en 3 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 mei 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1: Hij, op of omstreeks 14 maart 2025 te Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten: [slachtoffer] (geboren op [2010] ), een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam te verrichten, en deze poging tot verkrachting te doen voorafgaan door, vergezellen van en/of te volgen door dwang, geweld en/of bedreiging, immers heeft hij verdachte:
- voornoemde [slachtoffer] meegenomen in zijn/een auto en (vervolgens)
- voornoemde [slachtoffer] naar zijn/een woning gebracht, welke woning voor
- voornoemde [slachtoffer] gedwongen verdovende middelen te gebruiken, althans
- voornoemde [slachtoffer] vastgepakt en op de bank geduwd,
- het oor van voornoemde [slachtoffer] gelikt,
- de nek van voornoemde [slachtoffer] gekust,
- zijn, verdachtes, hand in de BH van voornoemde [slachtoffer] gebracht,
- de borst(en) van voornoemde [slachtoffer] betast,
- het lichaam van voornoemde [slachtoffer] betast,
- een condoom gehaald,
- waarbij tevens sprake is van een groot leeftijdsverschil en fysiek
- verdachte voorbij is gegaan aan tekenen van verzet van voornoemde [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij, op of omstreeks 14 maart 2025 te Oss, met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten:
[slachtoffer] (geboren op [2010] ), een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten:
- het likken van het oor van voornoemde [slachtoffer] ,
- het kussen van de nek van voornoemde [slachtoffer] ,
- het brengen van zijn, verdachtes, hand in de BH van voornoemde [slachtoffer] ,
- het betasten van de borst(en) van voornoemde [slachtoffer] ,
- het betasten van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] ,
en welke aanranding werd voorafgaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging,
door:
- voornoemde [slachtoffer] mee te nemen in zijn/een auto en (vervolgens)
- voornoemde [slachtoffer] naar zijn/een woning te brengen, welke woning voor voornoemde [slachtoffer] onbekend was en (vervolgens)
- voornoemde [slachtoffer] te dwingen verdovende middelen te gebruiken, althans verdovende middelen te laten gebruiken,
- voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en op de bank te duwen,
- een condoom te halen,
- waarbij tevens sprake is van een groot leeftijdsverschil en fysiek overwicht tussen verdachte en voornoemde [slachtoffer] ,
- verdachte voorbij is gegaan aan tekenen van verzet van voornoemde [slachtoffer] ; T.a.v. feit 2: Hij, op of omstreeks 14 maart 2025 te Oss en/of 's-Hertogenbosch, opzettelijk, [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door:
- die [slachtoffer] aan haar arm te trekken danwel te begeleiden naar een auto en
- die [slachtoffer] (vervolgens) mee te nemen in deze auto en (vervolgens)
- deze auto te vergrendelen en (vervolgens)
- met die [slachtoffer] in de auto te gaan rijden en (vervolgens)
- die [slachtoffer] mee te nemen naar een voor haar onbekende woning;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 05.212962.22 is aangebracht bij vordering van 28 april 2025. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Gelderland van 21 februari 2025. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding. Op 14 maart 2025 om 15.25 uur werd door [slachtoffer] , destijds veertien jaar oud (hierna: aangeefster), contact opgenomen met de 112-centrale. Zij vertelde de centralist fluisterend dat zij door een man was meegenomen naar een huis in Oss en dat zij niet wist waar zij was. Zij vertelde dat zij zichzelf had opgesloten in de wc. De locatie van aangeefster bleek de [adres] in Oss. Ter plaatse zagen verbalisanten een man die voldeed aan de beschrijving die door aangeefster was gegeven uit de woning komen. Hierop werd de man aangesproken en vervolgens werd aangeefster aangetroffen in de woning. Aangeefster heeft verder tegen de politie verklaard dat verdachte haar in de woning heeft betast.
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging. De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de tenlastegelegde feiten. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat aangeefster vrijwillig is meegegaan naar de woning, zodat er van vrijheidsberoving (feit 2) geen sprake is. Ook heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende bewijs in het dossier zit waaruit zou kunnen blijken dat verdachte aangeefster seksueel heeft aangeraakt. Het DNA van verdachte dat is aangetroffen in de bh van aangeefster is daartoe onvoldoende redengevend nu de mogelijkheid van secundaire overdracht niet kan worden uitgesloten. Bij die stand van zaken moet verdachte worden vrijgesproken van het primair en subsidiair onder feit 1 ten laste gelegde. Voor zover de rechtbank voldoende bewijs ziet voor het betasten van aangeefster kan dit niet als het begin van uitvoering van feit 1 primair worden gezien.
Het oordeel van de rechtbank. Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage bij dit vonnis gevoegd. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsbeslissing.
Algemeen. Zowel met betrekking tot feit 1 (primair/subsidiair) als feit 2 geldt dat enkel aangeefster en verdachte aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde gedragingen. Nu verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent, dient de vraag te worden beantwoord of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en daarmee bruikbaar is voor het bewijs. Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze verklaring voldoende steun vindt in overig bewijs.
De verklaringen van aangeefster. Aangeefster heeft op vier momenten verklaard over hetgeen heeft plaatsgevonden. Zij heeft tijdens het telefoongesprek met de centralist verklaard dat zij is aangeraakt door de man die haar heeft meegenomen naar zijn woning. Direct nadat de agenten ter plaatse waren gekomen in de woning heeft aangeefster tegenover hen verklaard hoe zij in de woning terecht was gekomen, dat verdachte aan haar borsten had gezeten, dat hij haar shirt wilde uittrekken en dat hij een condoom ging halen. Vervolgens heeft er diezelfde dag een informatief gesprek zeden plaatsgevonden, gevolgd door een aangifte de dag daarna, waarin zij haar eerste verklaring (direct ter plaatse) in uitgebreidere vorm heeft herhaald. De verklaringen van aangeefster komen naar het oordeel van de rechtbank authentiek over. Aangeefster was destijds veertien jaar oud, is geen bekende van verdachte en heeft geen kenbaar belang om in strijd met de waarheid te verklaren. Zij heeft op eigen initiatief de politie gebeld om haar uit de situatie te redden, en daarna in grote lijnen consequent en consistent hetzelfde verhaal aan de politie verteld. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster daarom betrouwbaar en gebruikt deze voor het bewijs.
De verklaringen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van verdachte daarentegen ongeloofwaardig. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat aangeefster bij hun eerste (schijnbaar willekeurige) ontmoeting in Oss op straat buikpijn te hebben en dat hij haar wilde helpen. Zijn handelingen passen echter niet bij het helpen van iemand die in nood is. Hij is met aangeefster van Oss naar een coffeeshop in Den Bosch gereden en daarna weer terug naar zijn woning in Oss. Als hij daadwerkelijk hulp had willen bieden had het zeer voor de hand gelegen om aangeefster naar haar familie of andere bekenden te brengen of medische zorg te zoeken. Bovendien blijkt uit het Snapchatgesprek tussen aangeefster en haar vriend – vlak voordat zij verdachte tegenkwam – dat zij en haar vriend elkaar zouden treffen. Niet valt in te zien waarom aangeefster bij buikpijnklachten juist op dat moment met een voor haar onbekende man, verdachte, mee zou gaan.
Steunbewijs. Aangeefster heeft terwijl zij in de auto zat met verdachte, haar vriend berichten gestuurd via Snapchat waarin zij schrijft dat zij gekidnapped is. Er worden vervolgens een aantal berichten uitgewisseld, waarin aangeefster haar vriend laat weten dat zij in Den Bosch is met een man, dat ze bang is en dat de man haar telefoon niet mag zien. De timing van deze berichten past precies bij het moment waarop verdachte de auto had verlaten bij de coffeeshop. Haar vriend geeft in het Snapchatgesprek verder aan dat aangeefster 112 moet bellen. Aangeefster heeft, zoals hiervoor reeds weergegeven, 112 gebeld en gevraagd om hulp. Hierbij vertelde aangeefster de centralist ook dat ze niet wist waar ze was. De route die blijkens de verklaring van aangeefster is afgelegd, wordt (deels) ondersteund door camerabeelden van de coffeeshop en locatiegegevens uit de telefoon van zowel aangeefster als verdachte. De vriend van aangeefster heeft verder bij de politie verklaard dat hij aangeefster heeft gezien de avond na de gebeurtenissen en dat zij toen erg overstuur was door hetgeen er was gebeurd. Uit het DNA-onderzoek blijkt verder dat in de bemonstering van de binnenzijde van de linkercup van de bh van het slachtoffer (AASD2840NL) een Y-chromosomaal DNA-mengprofiel afkomstig van minimaal drie donoren, van wie zeker één man, is aangetroffen. Hieruit is een enkelvoudig Y-chromosomaal DNA-hoofdprofiel afgeleid. Het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte komt hiermee overeen met een bewijskracht van één op 82 miljoen. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte donor is van een relatief groot deel van het mannelijke celmateriaal dat is aangetroffen op de binnenzijde van de linkercup van de bh. Het scenario van de verdediging dat door contaminatie het DNA van de verdachte in de bh terecht is gekomen (het schudden van elkaars handen, en vervolgens overdracht van het DNA van verdachte via de hand van aangeefster op haar bh) acht de rechtbank, gelet op de overige bewijsmiddelen, de geloofwaardige verklaringen van aangeefster en de ongeloofwaardige verklaring van verdachte, zeer onwaarschijnlijk en onaannemelijk. De rechtbank slaat dan ook geen acht op dit verweer, en bezigt het DNA-onderzoek voor het bewijs. Tot slot is verdachte door de politie aangetroffen met erectiepillen in zijn broekzak. Dit steunt de verklaringen van aangeefster dat verdachte seksuele intenties had. Gelet op het voorgaande vindt de verklaring van aangeefster voldoende steun in ander bewijsmateriaal. De rechtbank gebruikt de inhoud van deze verklaring daarom als bewijsmiddel.
Poging tot verkrachting of aanranding. De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet, is of het handelen van verdachte een poging tot verkrachting (feit 1 primair) oplevert. Van een strafbare poging is sprake als het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Daarbij gaat het erom of de bewezenverklaarde feitelijke handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf; in dit geval de verkrachting van aangeefster. Het verschil tussen verkrachting en aanranding is dat er bij verkrachting sprake moet zijn van het binnendringen van het lichaam. Voor een strafbare poging tot verkrachting is daarom vereist dat verdachte handelingen heeft verricht die kennelijk tot doel hadden een begin te maken met het binnendringen van het lichaam. Daarnaast moeten die handelingen niet zodanig zijn dat zij ook bedoeld hadden kunnen zijn om andere misdrijven, zoals bijvoorbeeld aanranding, te plegen De rechtbank is van oordeel dat uit de handelingen van verdachte blijkt dat hij de intentie heeft gehad om seksueel bij aangeefster binnen te dringen. Verdachte heeft aangeefster in de auto gevraagd of zij wel eens geneukt had. Toen zij antwoordde dat zij daarvoor te jong was, zei hij dat dat niet het geval was en dat hij haar kon helpen daarbij. In de woning heeft hij aangeefster vervolgens gekust, gelikt, onder haar kleding haar borsten betast en geprobeerd haar shirt uit te trekken. Daarnaast heeft gepoogd haar op de bank te laten liggen. Daarna heeft hij tegen haar gezegd dat hij een condoom ging halen. Toen politieagenten verdachte bij zijn aanhouding fouilleerden vonden zij twee erectiepillen in de broekzak van verdachte. Deze handelingen van verdachte zijn in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen als een begin van uitvoering van verkrachting. Verdachte heeft bij deze poging verkrachting dwang uitgeoefend door aangeefster op straat vast te pakken, haar mee te nemen in zijn auto en naar zijn woning, waar hij haar vervolgens een joint liet roken. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte door het grote leeftijdsverschil psychisch en fysiek overwicht had, dat hij zich heeft opgedrongen aan aangeefster en dat hij geen oog heeft gehad voor de tekenen van verzet van aangeefster, dan wel haar mogelijke verzet heeft willen breken door haar een joint te laten roken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde, een poging tot verkrachting, heeft begaan.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte – naast de poging tot verkrachting – aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. Verdachte heeft aangeefster op straat bij haar arm gepakt en meegenomen naar zijn auto waarna hij met haar via ’s-Hertogenbosch naar zijn woning in Oss is gereden. Daarbij heeft hij gezegd dat hij haar naar huis zou brengen, maar haar vervolgens naar zijn eigen woning gebracht. Toen hij onderweg een bezoek bracht aan de coffeeshop, heeft hij tegen haar gezegd dat zij de auto niet mocht verlaten. Aangeefster heeft verklaard dat zij zich gedwongen voelde om met verdachte mee te gaan, dat zij bang was en dat zij niet wist waar zij was. Het is gelet op het grote leeftijdsverschil en voornoemde omstandigheden invoelbaar dat aangeefster zich gedwongen voelde om mee te gaan en niet wist hoe ze uit deze situatie moest komen. Dat door verdachte geen zwaardere fysieke dwang is uitgeoefend doet hier niet aan af. Ook aan het delictsbestanddeel ‘opzet’ is voldaan. Verdachte heeft aangeefster voorgehouden dat hij haar naar haar eigen woning zou brengen. Toen zij in de auto zaten is hij in weerwil van die uitlating naar zijn eigen woning gereden. Het ligt bepaald niet voor de hand dat een veertienjarige vrijwillig meegaat naar de woning van een veel oudere volwassene. Het kan daarom niet anders dan dat verdachte zich ervan bewust is geweest dat hij aangeefster tegen haar wil meenam naar zijn huis. De verdediging heeft erop gewezen dat in het geluidsfragment van de 112-melding te horen zou zijn dat verdachte tegen aangeefster zegt dat hij haar naar huis zal brengen. Hieruit zou volgens de verdediging blijken dat verdachte niet de intentie had om bij aangeefster seksueel binnen te dringen en haar van haar vrijheid te beroven. Voor zover verdachte dit inderdaad tegen aangeefster heeft gezegd op dit moment, leidt dit niet tot een ander oordeel. Beide delicten waren immers – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – voor die tijd al gepleegd. Het handelen van verdachte merkt de rechtbank resumerend aan als wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde, een wederrechtelijke vrijheidsberoving, heeft begaan.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1 primair: op 14 maart 2025 te Oss,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten: [slachtoffer] (geboren op [2010] ), een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam te verrichten, en deze poging tot verkrachting te doen voorafgaan door dwang, immers heeft hij verdachte:
- voornoemde [slachtoffer] meegenomen in zijn auto en vervolgens
- voornoemde [slachtoffer] naar zijn woning gebracht, welke woning voor voornoemde [slachtoffer] onbekend was en vervolgens
- voornoemde [slachtoffer] verdovende middelen laten gebruiken,
- voornoemde [slachtoffer] vastgepakt en op de bank geduwd,
- het oor van voornoemde [slachtoffer] gelikt,
- de nek van voornoemde [slachtoffer] gekust,
- zijn, verdachtes, hand in de BH van voornoemde [slachtoffer] gebracht,
- de borsten van voornoemde [slachtoffer] betast,
- een condoom gehaald,
- waarbij tevens sprake is van een groot leeftijdsverschil en fysiek overwicht tussen verdachte en voornoemde [slachtoffer] ,
- verdachte voorbij is gegaan aan tekenen van verzet van voornoemde [slachtoffer] ,
T.a.v. feit 2: op 14 maart 2025 te Oss en 's-Hertogenbosch, opzettelijk, [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door:
- die [slachtoffer] aan haar arm te begeleiden naar een auto en
- die [slachtoffer] (vervolgens) mee te nemen in deze auto en vervolgens
- met die [slachtoffer] in de auto te gaan rijden en vervolgens
- die [slachtoffer] mee te nemen naar een voor haar onbekende woning;
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging. Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen van het onder feit 1 primair tenlastegelegde, dan verzoekt de verdediging te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, gecombineerd met een taakstraf. Voor het overige dient rekening gehouden te worden met de gevolgen die deze strafzaak reeds voor verdachte heeft gehad. De woning en de auto van verdachte zijn door buurtbewoners beklad.
Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en een poging verkrachting van een veertienjarig meisje. Hij heeft zijn slachtoffer meegenomen naar zijn woning en haar daar gekust, haar borsten betast en geprobeerd seks met haar te hebben. Hij heeft haar ook een joint laten roken; het moet verdachte bekend zijn geweest dat dit een nadelige invloed op de mentale en fysieke toestand van het slachtoffer kon hebben, en dat eventueel verzet (mede) daardoor gebroken zou kunnen worden. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffer en grof misbruik gemaakt van het feit dat zij minderjarig – en daarmee extra kwetsbaar – is. Dat verdachte geen geweld heeft gebruikt maakt niet dat er geen sprake is van misbruik, hetgeen verdachte zelf lijkt te geloven. Het op slinkse wijze bespelen van een meisje van die leeftijd om met hem mee naar huis te gaan zodat hij de tijd en gelegenheid heeft om via haar aan zijn gerief te komen is zeer kwalijk. Dit gedrag rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedragingen; hij betreurt vooral de situatie waarin hij zelf momenteel zit. Verdachte heeft met zijn handelen veel leed toegebracht. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort delicten vaak langdurig te lijden hebben door trauma’s en de daardoor veroorzaakte emotionele schade. Uit de slachtofferverklaring van het slachtoffer blijkt dat zij last heeft van nachtmerries en herbelevingen, zich onveilig voelt en dat haar vertrouwen in mensen is geschaad.
Gelet op het voorgaande is enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend. De rechtbank heeft bij het vaststellen van de duur van de gevangenisstraf aansluiting gezocht bij de geldende oriëntatiepunten voor verkrachting van een meerderjarige. Bij een meerderjarig slachtoffer is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden voor verkrachting met een beperkte mate van dwang. De rechtbank acht deze straf passend voor het door verdachte gepleegde delict, een poging tot verkrachting met dwang van een minderjarige in de leeftijdscategorie 12 tot 16 jaar. De rechtbank verhoogt de straf naar een gevangenisstraf van 30 maanden, omdat verdachte zich daarnaast schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De vordering. Namens de benadeelde partij is een vordering ingediend tot vergoeding van 5.000,00 euro aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering dient te worden toegewezen tot 3.000,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft bepleit dat de vordering dient te worden gematigd naar 1.500,00 euro.
Beoordeling. De rechtbank is met betrekking tot de immateriële schadevergoeding van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending (een poging verkrachting) en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In de onderbouwing van de vordering is dit ook naar voren gekomen. De benadeelde partij heeft last van angstklachten, heeft moeite met slapen en concentratieproblemen. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, wijst de rechtbank toe een bedrag van 3.000,00 euro vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien de overige gevorderde immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 05.212962.22.
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie heeft om toewijzing van de vordering verzocht.
Het standpunt van de verdediging. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, heeft de verdediging om afwijzing dan wel verlenging van de proeftijd verzocht.
Het oordeel van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 248 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair: poging tot verkrachting in de leeftijdscategorie van twaalf tot zestien jaren vergezeld van dwang
T.a.v. feit 2: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2: Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1 primair, feit 2: Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 3.000,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] : Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 3.000,00 euro, bestaande uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling: Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Gelderland van 21 februari 2025, gewezen onder parketnummer 05-212962-22, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden
Dit vonnis is gewezen door: mr. F. van Buchem, voorzitter, mr. E. Boersma en mr. I.M. Rinzema, leden, in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier, en is uitgesproken op 17 september 2025.