Uitspraak inhoud

verkort vonnis

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch Team Strafrecht

Parketnummer: 01.348760.24 Parketnummers vorderingen: 01.147249.23 en 20.002427.22

Datum uitspraak: 05 september 2025

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

geboren te [geboorteplaats] op [1981] , wonende te [adres] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 februari 2025, 9 mei 2025 en 22 augustus 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde (hierna: verdachte) naar voren is gebracht.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 januari 2025. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 februari 2025 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:

T.a.v. feit 1: hij op of omstreeks 2 november 2024 te Oss voedsel, een televisie, een sleutelbos met een autosleutel (Hyundai Kona) en een huissleutel en/of een auto (Hyundai Kona), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en familie, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,

welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door meermalen, althans eenmaal, met die auto tegen voornoemde [slachtoffer 1] aan te rijden;

T.a.v. feit 2: hij op of omstreeks 2 november 2024 te Oss shag (150 pakken) en/of sigaretten (1 pakje), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en echtgenote, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot

de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/ die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;

T.a.v. feit 3: hij in of omstreeks de periode van 3 september 2024 tot en met 4 september 2024 te Geffen, gemeente Oss drie sets sleutels, een bankbiljet van 50 euro, een doos shag en/of een spaarpot met inhoud (ongeveer 40 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] en familie en/of [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

T.a.v. feit 4 primair: hij in of omstreeks de periode van 3 september 2024 tot en met 4 september te Geffen, gemeente Oss en/of Oss, althans in Nederland een auto met inhoud (Peugeot Partner), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/ die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutel, te weten door gebruik te maken een onrechtmatig verkregen, althans onbevoegd gebruikte, autosleutel;

T.a.v. feit 4 subsidiair: hij in of omstreeks de periode van 3 september 2024 tot en met 8 september 2024 te Geffen, gemeente Oss en/of Oss, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, auto (Peugeot Partner) met inhoud (gereedschap: föhn en zaagmachines), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

Mededeling ad informandum gevoegde strafbare feiten:

Oss 19-9-2024 t/m 20-9-2024 Diefstal dmv braak, verbreking, inklimming, valse sleutel etc in Vereniging

Oss 20 september 2024 t/m 28 september 2024 Diefstal dmv braak, verbreking, inklimming, valse sleutels etc.

Oss 21 oktober 2024 t/m 22 oktober 2024 Diefstal dmv braak, verbreking, inklimming, valse sleutels etc.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De zaak met parketnummer 01.147249.23 is aangebracht bij vordering van 21 november 2024. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 maart 2024.

De zaak met parketnummer 20.002427.22 is aangebracht bij vordering van 11 december 2024. Deze vordering heeft betrekking op het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 augustus 2023.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Ten aanzien van feit 3 en feit 4 primair

Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de onder feit 3 en feit 4 primair ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.

Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft vrijspraak bepleit van hetgeen verdachte onder feit 3 en feit 4 primair ten laste is gelegd.

Het oordeel van de rechtbank De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en de verdediging en is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 3 en feit 4 primair ten laste is gelegd.

Ten aanzien van de overige feiten

Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle overige aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.

Het standpunt van de verdediging De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de overige feiten.

Het oordeel van de rechtbank De rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, wordt een opsomming van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

Nadere overweging met betrekking tot feit 4 subsidiair Met betrekking tot hetgeen onder feit 4 subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd overweegt de rechtbank als volgt.

De rechtbank is van oordeel dat uit het geheel aan omstandigheden waaronder de Peugeot Partner met inhoud door verdachte is aangetroffen, volgt dat verdachte op enig moment redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit voertuig van misdrijf afkomstig was. In het bijzonder acht de rechtbank hierbij van belang dat verdachte – naar eigen zeggen – twee dagen in de auto is verbleven en daarin heeft geslapen, dat het voertuig op een donkere plek tussen de bosschages stond, niet was afgesloten (de sleutels bevonden zich in het contactslot), in die twee dagen de eigenaar van de auto niet is verschenen en bovendien dat het een voertuig betrof dat nog in uitstekende staat verkeerde.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

T.a.v. feit 1: op 2 november 2024 te Oss, voedsel, een televisie, een sleutelbos met een autosleutel (Hyundai Kona) en een huissleutel en een auto (Hyundai Kona), die geheel aan [slachtoffer 1] en familie toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak,

welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met die auto tegen voornoemde [slachtoffer 1] aan te rijden;

T.a.v. feit 2: op 2 november 2024 te Oss, shag dat aan [slachtoffer 2] en echtgenote, toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;

T.a.v. feit 4 subsidiair: in de periode van 3 september 2024 tot en met 8 september 2024 te Geffen, gemeente Oss, een auto (Peugeot Partner) met inhoud (gereedschap: föhn en zaagmachines), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De eis van de officier van justitie. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 6 augustus 2025. Voorts vordert de officier van justitie de volledige tenuitvoerlegging van de bij het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 augustus 2023 en bij het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 maart 2024 opgelegde voorwaardelijke straffen. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft bepleit geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen, omdat verdachte sinds 20 februari 2025 is geschorst uit de voorlopige hechtenis op voorwaarde dat hij een behandeling ondergaat in FVA Mondriaan. De verdediging stelt zich op het standpunt dat hiermee een positieve weg is ingeslagen die past bij deze casus en dat verdachte meewerkt aan deze behandeling. Het stoppen van dit traject en het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de verdediging om die reden niet passend. De verdediging verzoekt de oplegging van de maximale taakstraf van 240 uren en de oplegging van (zo nodig) de maximale voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 6 augustus 2025. Daarbij kan worden gedacht aan extra bijkomende bijzondere voorwaarden: een alcoholverbod (met controle op naleving) en een gebiedsverbod voor de gemeente Oss. Voorts verzoekt de verdediging om dezelfde redenen de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De ernst van de bewezenverklaarde feiten Verdachte heeft binnen een korte periode meerdere woninginbraken en een schuldheling gepleegd. Door dit handelen heeft hij niet alleen bij een groep mensen financiële schade aangericht, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Een woning is immers bij uitstek de plaats waar mensen zich veilig voelen en ook behoren te voelen. Dat bewoners zich voor langere tijd onveilig voelen in hun eigen huis, acht de rechtbank ernstig. Te meer nu verdachte uitsluitend uit financieel oogpunt (ter bekostiging van zijn verslaving) heeft gehandeld en dus zijn eigen belang zwaarder heeft laten wegen dan de emotionele schade die hij heeft veroorzaakt. Bovendien is een van deze woninginbraken gepaard gegaan met geweld tegen de bewoonster, door tijdens de vlucht met de gestolen auto tegen haar aan te rijden. Verdachte heeft met zijn handelen geen rekening gehouden met haar welzijn en heeft haar lichamelijke integriteit aangetast. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer ook daadwerkelijk letsel heeft opgelopen. Het is niet aan verdachte te danken dat dit slachtoffer geen ernstiger letsel heeft opgelopen. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte stevig aan.

Strafverzwarend Uit de 31 pagina’s tellende justitiële documentatie van verdachte van 25 maart 2025 blijkt dat hij zich eerder en veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten. Bovendien liep verdachte ten tijde van het plegen van de feiten nog in een proeftijd van twee voorwaardelijke straffen die hem waren opgelegd. Zowel de eerder opgelegde straffen alsmede de nog lopende proeftijden hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw dergelijke feiten te plegen. Uit de meeste recente veroordeling, waarbij 15 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk aan verdachte werd opgelegd, blijkt nadrukkelijk dat toen het belang van resocialisatie belangrijker werd gevonden dan de vergelding van de toen gepleegde strafbare feiten. De ernstige recidive binnen relatief korte tijd wordt duidelijk in strafverzwarende zin meegewogen door de rechtbank.

Strafmodaliteit De rechtbank is, anders dan door de verdediging bepleit, van oordeel dat gezien de justitiële documentatie van verdachte en het gegeven dat hij wederom meerdere ernstige strafbare feiten heeft gepleegd, uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van behoorlijk lange duur aan op zijn plaats is. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor en in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Hoewel de rechtbank er oog voor heeft dat de verdachte op dit moment goed meewerkt aan de behandeling van zijn (verslavings-)problemen, kan de rechtbank er niet aan voorbij gaan dat verdachte eerder acht behandeltrajecten heeft gevolgd en dat deze allemaal vroegtijdig zijn geëindigd. Vorig jaar nog heeft verdachte van deze rechtbank een grotendeels (maar liefst 15 maanden) voorwaardelijk opgelegd gekregen met (onder meer) de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zou laten behandelen. De rechtbank constateert dat verdachte ook deze grote kans niet heeft benut. Die behandeling is afgebroken, waarna verdachte al korte tijd later is overgegaan tot het plegen van de misdrijven waarover het in deze zaak gaat.

Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat aan verdachte – mede gelet op de ernst van de strafbare feiten, woninginbraken waarvan in één geval met geweld – een gevangenisstraf moet worden opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk deel hoger is dan de tijd die verdachte in deze zaak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Behandeling van verdachte kan nadrukkelijk een onderdeel worden van de voorwaarden bij een voorwaardelijke invrijheidstelling.

De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van de bewezenverklaarde feiten onvoldoende tot uitdrukking brengt. Daarnaast ziet de rechtbank geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, omdat verdachte meermaals heeft aangetoond dat een voorwaardelijk opgelegde straf hem er niet van weerhoudt strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht het opleggen van bijzondere voorwaarden niet meer aan de orde, omdat verdachte meermaals heeft aangetoond zich daar niet aan te houden.

Ad informandum De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten.

Conclusie Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden is, onder aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling in de zaken 01.147249.23 en 20.002427.22.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan meerdere strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging ten aanzien van beide vorderingen gelasten.

De vordering van de benadeelde partij De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering ingediend tot een totaalbedrag van € 1.908,16, bestaande uit € 658,16 materiële schade en € 1.250,- aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit kosten voor het eigen risico van de zorgverzekering en kosten voor een televisie.

Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding geheel kan worden toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2024 tot de dag der algehele voldoening.

Het standpunt van de verdediging De verdediging refereert zich aan het standpunt van de rechtbank. De vordering is niet betwist.

Het oordeel van de rechtbank

Materiële schadevergoeding De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding toewijsbaar, omdat alle posten betrekking hebben op schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en in voldoende mate zijn onderbouwd.

Immateriële schadevergoeding Gezien de aard van het bewezenverklaarde feit, alsmede toelichting op de vordering van de benadeelde partij, is de rechtbank van oordeel dat voldoende onderbouwd is dat de benadeelde partij door de diefstal met geweld lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen. Ook de hoogte van het gevorderde bedrag aan immateriële schade acht de rechtbank voldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding van € 1.250,- een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht de verdachte aansprakelijk voor deze schade. De vordering wordt in haar geheel toegewezen. De vordering wordt verder vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2024 tot aan de datum van de algehele voldoening van het toegewezen bedrag.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.

Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering ingediend tot een totaalbedrag van € 135,-, bestaande uit materiële schade. De materiële schade bestaat uit kosten voor sloffen shag.

Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding geheel kan worden toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2024 tot de dag der algehele voldoening.

Het standpunt van de verdediging De verdediging refereert zich aan het standpunt van de rechtbank. De vordering is niet betwist.

Het oordeel van de rechtbank De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding toewijsbaar, nu deze post betrekking heeft op schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en in voldoende mate is onderbouwd. De vordering wordt verder vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2024 tot aan de datum van de algehele voldoening van het toegewezen bedrag.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.

Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering ingediend tot een totaalbedrag van € 1.280,-, bestaande uit materiële schade. De materiële schade bestaat uit tweemaal de inhoud van een portemonnee, kosten voor een jas, kosten voor etenswaren, kosten voor een scheerapparaat, kosten voor een telefoon en kosten voor een ID-kaart.

Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding geheel kan worden toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2024 tot de dag der algehele voldoening.

Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding met betrekking tot de inhoud van een tweetal portemonnees dient te worden gematigd tot een bedrag van maximaal € 400,-.

Het oordeel van de rechtbank De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding toewijsbaar, omdat alle posten betrekking hebben op schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en in voldoende mate zijn onderbouwd. De vordering wordt verder vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2024 tot aan de datum van de algehele voldoening van het toegewezen bedrag.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.

Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering ingediend tot een totaalbedrag van € 3.473,89, bestaande uit materiële schade. De materiële schade bestaat uit kosten voor gereedschap.

Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding dient te worden gematigd tot het bedrag van € 500,- dat door de verzekeraar van de benadeelde partij is aangemerkt als eigen risico voor het weggenomen gereedschap.

Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich om dezelfde reden eveneens op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding dient te worden gematigd tot het bedrag van € 500,-

Het oordeel van de rechtbank De rechtbank volgt de officier van justitie en de verdediging en is van oordeel dat de gevorderde materiële schadevergoeding toewijsbaar is tot een bedrag van € 500,- en dat deze post betrekking heeft op schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en de schade tot het bedrag van € 500,- in de vorm van een eigen risico in voldoende mate is onderbouwd. De vordering wordt verder vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de datum van de algehele voldoening van het toegewezen bedrag.

De rechtbank zal de benadeelde partij voor het resterende bedrag niet ontvankelijk verklaren. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre dit schadebedrag in directe relatie staat tot het bewezenverklaarde feit onder meer aangezien onderbouwende bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering hierdoor een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.

Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Voorlopige hechtenis.

De voorlopige hechtenis van verdachte is bij bevel van de rechtbank van 13 februari 2025 geschorst met bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte de schorsing van de voorlopige hechtenis op dit moment nietopheffen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen: 36f, 57, 63, 310, 311, 312, 417bis Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

spreekt verdachte vrij van het onder feit 3 en feit 4 primair ten laste gelegde.

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:

t.a.v. feit 1: diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;

t.a.v. feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;

t.a.v. feit 4 subsidiair: schuldheling.

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen.

t.a.v. feit 1, feit 2, feit 4 subsidiair:

  • een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht

Maatregel van schadevergoeding voor [slachtoffer 1] : T.a.v. feit 1: Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 1.908,16 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 29 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Voormeld bedrag bestaat uit 658,16 euro materiële schade en 1.250,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 02 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] : T.a.v. feit 1: Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 1.908,16 euro, bestaande uit 658,16 euro materiële schade en 1.250,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 02 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Maatregel van schadevergoeding voor [slachtoffer 4] : t.a.v. feit 2: Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van 135,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 02 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] : t.a.v. feit 2: Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van 135,00 euro, bestaande uit materiële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 02 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Maatregel van schadevergoeding voor [slachtoffer 6] : T.a.v. ad info feit 6: Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 6] , van een bedrag van 500,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] : T.a.v. ad info feit 6: Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 6] , van een bedrag van 500,00 euro, bestaande uit materiële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;

bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Maatregel van schadevergoeding voor [slachtoffer 5] : T.a.v. af info feit 7: Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 5] , van een bedrag van 1.280,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 22 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] : T.a.v. ad info feit 7 Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 5] , van een bedrag van 1.280,00 euro, bestaande uit materiële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslissingen na voorwaardelijke veroordeling:

De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 augustus 2023, gewezen onder parketnummer 20-002427-22, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van één maand.

De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Oost-Brabant van 7 maart 2024, gewezen onder parketnummer 01-147249-23, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen.

Dit vonnis is gewezen door: mr. W.A.F. Damen, voorzitter, mr. M.M.L.A.T. Doll en mr. W.M.T. Keukens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Beex, griffier, en is uitgesproken op 05 september 2025.