ECLI:NL:RBOBR:2025:5014 - Rechtbank Oost-Brabant - 8 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch Strafrecht
Parketnummer: 01.303189.24
Datum uitspraak: 8 augustus 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 juli 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1: hij op of omstreeks 26 juli 2024 te Eindhoven, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Grasdreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden onder invloed van alcohol en/of tijdens het rijden niet voldoende op de weg en/of het overige verkeer op die weg te letten en/of niet af te remmen bij een verkeerslicht op/bij de kruising met de Graslinnen en de Grassteppe en/of door te rijden terwijl dat verkeerslicht voor hem rood licht uitstraalde en/of met onverminderde snelheid tegen een overstekende en/of linksafslaande motorfiets te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken enkel en/of licht-traumatisch hersenletsel en/of een of meer kneuzingen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
T.a.v. feit 2: dat hij, als degene door wiens gedraging (als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Eindhoven op/aan de Grasdreef, op of omstreeks 26 juli 2024, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten, althans terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht;
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van beide feiten sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering en dat de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank zal daarom ten aanzien van beide feiten volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1:
Nadere bewijsoverweging. Door de raadsman is bepleit dat slechts sprake is van “aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag” en dat het letsel van het slachtoffer alleen kan worden gekwalificeerd als lichamelijk letsel. Daarmee heeft de raadsman zich afgezet tegen de conclusies van de officier, die heeft gerekwireerd dat een “ernstige mate van schuld” en “zwaar lichamelijk letsel” bewezen dient te worden verklaard. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van deze gedragingen en de overige omstandigheden van het geval. Vastgesteld dient te worden of verdachte verwijtbaar heeft gehandeld. Het komt er daarbij op aan of verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. Daarbij is van belang dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat strafrechtelijk sprake is van schuld in voornoemde zin.
De Hoge Raad heeft recent (HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398) nog overwogen dat van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij zijn gedrag afstemt op (onder meer) andere, voor hem waarneembare of te verwachten verkeersdeelnemers aan wie hij voorrang moet verlenen of met wie hij anderszins in zijn rijgedrag rekening moet houden. Dat betekent dat de omstandigheden van het geval – waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend – zodanige aandacht kunnen vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt.
Bij de vaststelling van de mate waarin een verdachte schuld heeft aan een ongeval, wordt onderscheid gemaakt tussen (i) roekeloos, (ii) zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam en (iii) aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld.
Verwijtbaar handelen verdachte Bij de beoordeling of en in welke mate sprake is van verwijtbaar handelen, is voor de rechtbank in de eerste plaats de door verdachte genuttigde hoeveelheid alcohol van belang. Uit de ademanalyse van verdachte bleek dat verdachte 1,5 uur na het ongeval een ademalcoholgehalte had van 910 μg/L. Bij een alcoholgehalte van 910 μg/Lis de algemene kans op een ongeval sterk verhoogd ten opzichte van bestuurders die geen of weinig alcohol hebben gebruikt. Meer in het bijzonder geldt bij hoge alcoholpromillages (bovendien) dat de waarneming van de bestuurder zich heeft vernauwd en vertraagd. Verdachte heeft er niettemin voor gekozen in deze toestand de weg op te gaan. Verdachte is vervolgens door rood licht gereden terwijl op dat moment een motorrijder, die groen licht had, linksaf sloeg en daarbij de rijbaan van verdachte kruiste. Dit wordt door verbalisanten aangemerkt als de toedracht van het verkeersongeval en dit wordt eveneens ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Uit het forensisch onderzoek verkeersdelict blijkt dat het verkeerslicht al 73 seconden lang rood licht uitstraalde en verdachte het kruispunt met een snelheid van (ongeveer) 50 km/uur naderde. Dit betekent in elk geval dat verdachte gedurende langere tijd niet heeft gekeken of hij mocht doorrijden, dan wel dat het rode verkeerslicht niet tot hem is doorgedrongen. Ook anderszins blijkt niet dat hij heeft gereageerd op de feitelijke verkeerssituatie zoals die ontstond kort voor de aanrijding.
Alles overwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte, terwijl hij onder invloed verkeerde van een zeer hoge hoeveelheid alcohol aan het verkeer heeft deelgenomen, niet heeft geremd voor het naderende kruispunt, het rode verkeerslicht heeft genegeerd en geen voorrang heeft verleend aan de motorrijder. Het is aan deze (combinatie van) gedragingen van verdachte te wijten dat hij het slachtoffer heeft aangereden, ten gevolge waarvan het slachtoffer letsel heeft opgelopen.
Mate van schuld De rechtbank kwalificeert de mate van schuld van verdachte als ‘zeer onvoorzichtig en onoplettend’. De rechtbank komt hiertoe gelet op de aard, de ernst en het samenstel van de gedragingen van verdachte, die bovendien meer dan één verkeersovertreding opleveren. In het bijzonder weegt de rechtbank mee dat verdachte dusdanig onder invloed verkeerde van alcohol dat hij sterk verminderd in staat was een auto te besturen. Zijn reactievermogen was zodanig ernstig aangetast dat hij kennelijk niet meer in staat was om het rode verkeerslicht op te merken en/of daarop tijdig en adequaat te reageren. Van dergelijk rijgedrag als autobestuurder gaat een grootgevaar uit voor andere verkeersdeelnemers, een gevaar dat zich in deze zaak ook heeft verwezenlijkt. Dergelijk gedrag kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet anders dan als zeer onvoorzichtig en onoplettend worden gekwalificeerd.
Het letsel Anders dan door de raadsman van verdachte bepleit komt de rechtbank tot het oordeel dat er, gelet op de aard van het letsel in combinatie met de noodzaak van medische verzorging en de lange duur van het herstel, sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Uit de brief van de chirurg en het aanvullend proces-verbaal van bevindingen blijkt dat het slachtoffer als gevolg van het ongeval een gebroken enkel, een hersenschudding, een loszittend sleutelbeen en meerdere kneuzingen heeft opgelopen. Dit sleutelbeen zal volgens de chirurg niet geheel herstellen. Anders dan door de raadsman van verdachte bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan deze conclusie van de chirurg te twijfelen. Bovendien was er een diepe wond aan de enkel van het slachtoffer, die maandenlang driemaal per week verzorgd moest worden door een wondverzorger. Ter zitting heeft het slachtoffer foto’s overlegd waaruit blijkt dat het de wond pas rond december min of meer was genezen. In totaal heeft het slachtoffer zes weken gips gehad om zijn enkel en kon hij niet lopen. Na het gips heeft hij nog enige tijd met een zogeheten ‘AirWalker’ gelopen. Vanaf november is het slachtoffer weer begonnen met werken, vanaf december/januari weer hele dagen. Dit geheel aan letsels, inclusief de gevolgen ervan, maken dat naar algemeen spraakgebruik sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Dubbele causaliteit Artikel 6 WVW vereist een dubbele causaliteit. Er dient een causaal verband te zijn tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval. Daarbij is de vraag of het verkeersongeval in redelijkheid toe te rekenen is aan de verdachte. Daarnaast dient er causaliteit te zijn tussen het verkeersongeval en het letsel van het slachtoffer.
Uit de hiervoor gegeven overwegingen over de schuldvraag, volgt dat het ongeval volledig aan verdachte valt toe te rekenen. Zoals hierboven onder het kopje ‘letsel’ al is aangegeven, is het letsel van het slachtoffer ontstaan door de aanrijding. Daarmee is voldaan aan de vereiste dubbele causaliteit in de zin van artikel 6 WVW.
Ten aanzien van feit 2:
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
T.a.v. feit 1: op 26 juli 2024 te Eindhoven, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Grasdreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden onder invloed van alcohol en tijdens het rijden niet voldoende op de weg en het overige verkeer op die weg te letten en niet af te remmen bij een verkeerslicht bij de kruising met de Graslinnen en de Grassteppe en door te rijden terwijl dat verkeerslicht voor hem rood licht uitstraalde en met onverminderde snelheid tegen een linksafslaande motorfiets te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken enkel en licht-traumatisch hersenletsel en een of meer kneuzingen, werd toegebracht, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
T.a.v. feit 2: als degene door wiens gedraging (als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Eindhoven op de Grasdreef, op 26 juli 2024, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en schade was toegebracht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens wordt door de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van 3 jaren gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval door zeer aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Door met een alcoholgehalte van 910 μg/L aan het verkeer deel te nemen, niet te remmen voor het naderende kruispunt, het rode verkeerslicht te negeren en geen voorrang te verlenen aan het slachtoffer, is verdachte tegen het slachtoffer aangereden, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat het slachtoffer tot op de dag van vandaag de nadelige gevolgen ondervindt van het ongeval is gebleken uit de slachtofferverklaring op zitting.
Daarnaast is verdachte na het verkeersongeval weggelopen zonder zijn identiteit kenbaar te maken, terwijl hij wist dat hij aan een ander mogelijk ernstig letsel en schade had toegebracht. Evenmin heeft verdachte een poging gedaan om de nooddiensten te waarschuwen. Door aldus te handelen heeft verdachte zich aan zijn verantwoording, als veroorzaker van het verkeersongeval, te onttrekken. Door weg te gaan van de plaats van het ongeval ontstond het risico dat benadeelde de door verdachte veroorzaakte schade niet op hem zou kunnen verhalen. Verdachte heeft geen enkel oog gehad voor de belangen van het slachtoffer en heeft hem in een hulpeloze toestand achter gelaten.
Ten slotte verkeerde verdachte ten tijde van deze feiten fors onder invloed van alcohol. Anderhalf uur na het ongeval was het resultaat van het ademonderzoek van verdachte 910 µg/l. Bij een dergelijk alcoholpromillage ligt de ongevalskans ongeveer tachtig keer hoger dan bij een bestuurder die niet rijdt onder invloed van alcohol of drugs.
Het bewezenverklaarde bestaat uit twee ernstige feiten die de rechtbank de verdachte duidelijk aanrekent.
De persoon van de verdachte. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 juni 2025, niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij na afloop van het verkeersongeval heeft geprobeerd met het slachtoffer in contact te komen, maar dat dit vanwege privacywetgeving niet mogelijk is gebleken.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Vorig jaar is zijn rijbewijs reeds twee maanden ingenomen en toen heeft zijn werkgever tijdelijke maatregelen kunnen treffen zodat verdachte alsnog kon werken. Uit de werkgeversverklaring, die door de verdediging op zitting is overlegd, blijkt dat de werkgever verdachte niet (goed) meer kan inzetten als verdachte niet over een rijbewijs zou beschikken en dat de werkgever dan geen andere functie voor verdachte ziet binnen het bedrijf.
De op te leggen straf. Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienden als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor zeer aanmerkelijke schuld aan een verkeersongeval, waardoor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van 3 jaren. Voor het doorrijden na een verkeersongeval bestaan geen oriëntatiepunten. Bij de bepaling van de op te leggen straf wil de rechtbank enerzijds de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds de verdachte ervan weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en aldus de kans op recidive terug te dringen.
De rechtbank zal verdachte gezien de ernst van de feiten een taakstraf opleggen van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet wordt uitgevoerd. Om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt, zal de rechtbank tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 3 maanden. Verder zal de rechtbank bepalen dat de bevoegdheid van verdachte om motorvoertuigen te besturen wordt ontzegd voor de duur van 24 maanden, waarvan 22 maanden voorwaardelijk. Voor beide straffen, geldt een proeftijd van 2 jaren. Omdat verdachte zijn rijbewijs voor de duur van 59 dagen kwijt is geweest, zal deze beslissing er feitelijk op neerkomen dat hij zijn rijbevoegdheid voor de toekomst kan behouden, indien en voor zover de daaraan verbonden voorwaarden na zal leven Deze straf en bijkomende straf dienen om er voor te zorgen dat verdachte extra oplettend zal zijn in het verkeer, niet opnieuw gevaarlijk rijgedrag zal vertonen of anderszins strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank acht deze straf en bijkomende straf passend en geboden.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: 6, 7, 8, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 158, 285 van het Wetboek van Strafrecht
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
-
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
-
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a van deze wet
T.a.v. feit 2: overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
T.a.v. feit 1, feit 2:
een taakstraf voor de duur van 240 uursubsidiair 120 dagen hechtenis**.**
een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
een ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van 24 maanden, waarvan 22 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door: mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter, mr. W.A.F. Damen en mr. C.F.N. Schaijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. van der Zeeuw, griffier, en is uitgesproken op 8 augustus 2025.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, met dossiernummer 2024163607, afgesloten op 3 januari 2025, aantal doorgenummerde bladzijden: 121.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, met dossiernummer 2024163607, afgesloten op 3 januari 2025, aantal doorgenummerde bladzijden: 121.