Uitspraak inhoud

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Leeuwarden

parketnummer 18.044952.24

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 en 18 september 2025. Verdachte is op 17 en 18 september verschenen, bijgestaan door mr. T.W. Delhaye, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 25 september 2025.

Tenlastelegging

  1. primair mensenhandel in vereniging door middel van seksuele uitbuiting ten aanzien

van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in of omstreeks de periode van 1 oktober 2023 tot en met 31 januari 2024, te Drachten, in elk geval in Nederland subsidiair medeplichtigheid aan het primaire feit

  1. medeplegen van mensensmokkel uit winstbejag ten aanzien van [slachtoffer 1] [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]

  2. medeplegen van handelen in/bezit van 4,5 gram cocaïne en 23 XTC-pillen, in of omstreeks de periode 28 november 2023 tot en met 8 februari 2024 te Drachten

  3. medeplegen van bezit van een vuurwapen op 28 november 2023 te Drachten

  4. primair diefstal in vereniging van een fiets (Batavus Wayz E-Go Active Plus Exclusive) op 30 januari 2024 te Drachten

subsidiair medeplegen van heling van deze fiets

De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

Inleiding

In de periode van maart 2023 tot en met 30 januari 2024 werden door de politie Noord-Nederland prostitutiecontroles gedaan in diverse woningen in Friesland naar aanleiding van seksadvertenties met signalen van mensenhandel. In de betreffende woningen, waaronder in de woning van verdachte, werden [nationaliteit] prostituees aangetroffen. Uit het politieonderzoek volgt dat verschillende Chinese en Belgische personen zich bezighielden met de prostitutie van deze dames. De politie heeft het onderzoek afgebakend en gericht op een (mogelijk) lokaal netwerk in Noord-Nederland. Het openbaar ministerie heeft vervolgens verdachte en vier medeverdachten (te weten medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) gedagvaard wegens (het spelen van een rol bij) de seksuele uitbuiting en mensensmokkel van een of meer van de aangetroffen [nationaliteit] prostituees.

De rechtbank zal hieronder eerst - kort samengevat - de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven. Daarna volgen algemene overwegingen met betrekking tot mensenhandel en mensensmokkel, overwegingen met betrekking tot de rol van verdachte hierbij en het oordeel van de rechtbank.

Tijdens de aanhouding van verdachte en de doorzoeking van zijn woning heeft de politie drugs, een wapen en een gestolen fiets aangetroffen (feiten 3, 4 en 5); op deze feiten zal de rechtbank als laatste ingaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 subsidiair.

De officier van justitie heeft er met betrekking tot feit 1 en 2 in algemene zin op gewezen dat de verschillende verdachten in het onderzoek met elkaar communiceerden over de verhuur van woningen voor prostitutie. Er was sprake van huisvesten van prostituees waarbij is geprofiteerd van inkomsten uit sekswerk met het oogmerk van uitbuiting, waarbij gebruik werd gemaakt van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.

De officier van justitie heeft voorts verwezen naar stukken in het dossier waaruit onder meer kan worden afgeleid dat verdachte door medeverdachte [medeverdachte 2] is benaderd om vrouwen te huisvesten, dat verdachte telefonisch contact had met diverse medeverdachten in het onderzoek, maar ook dat [nationaliteit] vrouwen in de woning van verdachte zijn aangetroffen.

De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 5 primair, de diefstal van de fiets. De subsidiair ten laste gelegde heling van de fiets kan wel bewezen worden, nu verdachte geen onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de fiets en wisselend heeft verklaard over het in bezit krijgen van de fiets.

Standpunt van de verdediging De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de feiten 1, 2, 4 en 5.

Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Niet is gebleken dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn uitgebuit. Uit hun verklaringen blijkt dat zij het prostitutiewerk vrijwillig deden - en zelfs nog steeds doen. Van gebruik van enig dwangmiddel is geen sprake en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verkeerden in een vergelijkbare positie als een mondige Nederlandse prostituee. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zelf geen handelingen heeft verricht en dat evenmin sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het opzet van verdachte bij het beschikbaar stellen van zijn woning niet was gericht op uitbuiting. Medeplichtigheid kan dan ook niet bewezen worden.

Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat handel (en vervoeren etc.) van de ten laste gelegde verdovende middelen niet bewezen kan worden, maar het aanwezig hebben wel.

Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist dat het ging om een werkend vuurwapen. Het proces-verbaal waarin de politie vaststelt dat dit het geval is, is bovendien onduidelijk en onvoldoende onderbouwd.

Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman aangevoerd dat diefstal van de elektrische fiets niet bewezen kan worden. De subsidiair ten laste gelegde heling kan evenmin bewezen worden, nu niet blijkt dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de fiets van enig misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft bovendien de naam gegeven van degene van wie hij de fiets heeft geleend.

Oordeel van de rechtbank Feit 1 Mensenhandel

Juridisch kader mensenhandel Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Dit artikel staat in titel XVIII, de titel die ziet op de misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Uitbuiting moet daarbij beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke of geestelijke integriteit en vrijheid. De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die deel uitmaken van artikel 273f Sr.

De opbouw van de (aan verdachte ten laste gelegde) sub-onderdelen van artikel 273f Sr is als volgt. Er is telkens een gedraging (bij sub 1 o.a. huisvesten, bij sub 4 het dwingen/bewegen zich beschikbaar stellen voor het verrichten van arbeid of diensten, bij sub 6 en 9 voordeel trekken) beschreven. In het geval van sub 1, 4 en 6 is vereist dat verdachte daarbij gebruik heeft gemaakt van een dwangmiddel (dwang, (dreiging met) geweld, (dreiging met) een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie). Er dient een causaal verband te bestaan tussen het gebruik van het dwangmiddel en de gedraging. Ten aanzien van alle ten laste gelegde sub-onderdelen geldt dat sprake dient te zijn van (oogmerk van) uitbuiting.

De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de artikel 273f, eerste lid, Sr, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. 1 De rechtbank ziet deze elementen als communicerende vaten: een beperkt gewicht van de ene factor kan worden gecompenseerd door een groter gewicht van de andere factoren. In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er - gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer - in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting.

Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant indien één van de in artikel 273f Sr genoemde dwangmiddelen is gebruikt.

Ten aanzien van het dwangmiddel misbruik van een kwetsbare positie overweegt de rechtbank dat een kwetsbare positie onder andere het gevolg kan zijn van illegale binnenkomst of illegaal verblijf, ongedocumenteerde status, verslaving of een psychische of lichamelijke handicap. Ten aanzien van het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht overweegt de rechtbank dat dit veelal uit de omstandigheden kan worden afgeleid.

Voor een bewezenverklaring van (een van) de misbruik-dwangmiddelen is vereist dat een verdachte zich ook daadwerkelijk bewust was van de relevante feitelijke omstandigheden waaruit de kwetsbare positie of het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn.

Was sprake van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ? Uit het dossier leidt de rechtbank met betrekking tot verdachte en de op de ten laste gelegde genoemde vrouwen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de volgende feiten en omstandigheden af.2

Op 28 november 2023 werd [slachtoffer 1] naar aanleiding van een prostitutiecontrole door de politie aangetroffen in de woning van verdachte aan de [adres] in Drachten. De politie had een klantafspraak gemaakt via een seksadvertentie met de werknaam “ [werknaam slachtoffer 1] ”. De politie zag in de advertentie signalen van mensenhandel, zoals extreme seksuele handelingen en 24/7 beschikbaarheid.3 [slachtoffer 1] is afkomstig uit [nationaliteit] . Ze sprak slechts enkele woorden Engels. Ze gaf aan dat ze hier (de rechtbank begrijpt: in Nederland) de weg niet kent en de taal niet spreekt.3 Ze gaf aan dat een [nationaliteit] vrouw tegen betaling haar seksadvertentie heeft gemaakt. Ze wist zelf niet wat er in haar advertentie stond. Voor de huur van de woning heeft [slachtoffer 1] tientallen euros per dag betaald aan een Nederlandse vrouw. [slachtoffer 1] had nog geen klanten ontvangen in de woning voorafgaand aan de afspraak met de politie.4

Op 30 januari 2024 werd [slachtoffer 2] naar aanleiding van een prostitutiecontrole door de politie aangetroffen in de woning van verdachte. De politie had een klantafspraak gemaakt via een seksadvertentie met de werknaam [werknaam slachtoffer 2] . De politie zag in de advertentie signalen van mensenhandel, zoals extreme seksuele handelingen en 24/7 beschikbaarheid. [slachtoffer 2] is afkomstig uit [nationaliteit] en spreekt enkel de [nationaliteit] taal. Ze verklaarde dat ze niet weet wie de advertentie voor haar heeft gemaakt en dat iemand anders, genaamd [naam] , de afspraak voor haar heeft gemaakt.5 [slachtoffer 2] verklaarde dat ze twee klanten had ontvangen en dat ze de huurbaas van de woning honderden (de rechtbank begrijpt: euros) heeft betaald voor ruim een week.6

De verdediging stelt zich op het standpunt dat ten opzichte van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen gebruik is gemaakt van dwangmiddelen en dat deze vrouwen (dus) niet zijn uitgebuit. De rechtbank deelt dit standpunt niet. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afkomstig zijn uit [nationaliteit] en geen Nederlandse verblijfsvergunning hadden. Zij mochten hier dus niet verblijven of werken en waren dus illegaal in Nederland. Zij spraken de Nederlandse taal niet en ze spraken geen Engels (of slechts enkele woorden Engels). Naar mag worden verondersteld hadden zij evenmin een sociaal netwerk of vangnet in Nederland. Om te kunnen voorzien in hun onderhoud waren zij dus volledig afhankelijk van degenen die hen in staat stelden het prostitutiewerk te doen. Dat zij in een kwetsbare positie verkeerden en geenszins verkeerden in een vergelijkbare positie als een mondige Nederlandse prostituee staat voor de rechtbank dan ook vast. De rechtbank acht gebruik van de dwangmiddelen van misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht dan ook bewezen.

Zoals overwogen onder het juridische kader is in het geval van prostitutiewerkzaamheden onder gebruik van enig dwangmiddel en met enig financieel gewin bij de verdachte(n) al snel sprake van uitbuiting. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn aangetroffen in de woning van verdachte naar aanleiding van een grootschalig onderzoek aangaande mensenhandel, waarbij de focus lag op een lokaal netwerk in Noord- Nederland. Een kenmerk van dergelijke netwerken is dat de personen die hiertoe behoren het oogmerk hebben te profiteren van deze illegale prostitutie. In het algemeen kan gedacht worden aan de bemiddelaars/bureaus die de vrouwen uit het buitenland halen, personen die fotos en/of de seksadvertenties maken, chauffeurs, telefonistes, personen die huisvesten etc. In onderhavige zaak geldt dat anderen - zoals de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] genoemde huurbaas/-bazin en opsteller van de seksadvertenties maar ook medeverdachten - onder de genoemde omstandigheden in ieder geval beoogden te profiteren van de (beoogde) prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zodat de rechtbank van oordeel is dat sprake was van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn gehuisvest (sub 1) onder gebruikmaking van de genoemde dwangmiddelen en (dus) met oogmerk van uitbuiting, en zij zijn onder andere door het plaatsen van seksadvertenties bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling (sub 4). De rechtbank ziet onvoldoende bewijs dat anderen al hebben geprofiteerd van de daadwerkelijke verdiensten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (sub 6 en 9), nu [slachtoffer 1] heeft verklaard dat ze nog geen klanten heeft ontvangen en [slachtoffer 2] slechts twee klanten heeft gehad, waarvan niet duidelijk is of zij deze verdiensten had gehouden of afgestaan. De huur en het plaatsen van de seksadvertentie van [slachtoffer 1] lijken op voorhand te zijn betaald en dus niet met opbrengsten van in Nederland verricht prostitutiewerk.

Is verdachte medepleger of medeplichtige? De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van of medeplichtig aan de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

De rechtbank constateert met betrekking tot de rol van verdachte dat hij heeft verklaard dat hij op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 2] de in zijn woning aangetroffen vrouw (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) heeft gehuisvest en dat hij de sleutel van zijn woning aan [medeverdachte 2] heeft gegeven. Toen een van de vrouwen al in zijn woning verbleef, heeft verdachte ook een nacht in de woning geslapen en contact met haar gehad. Verdachte omschreef de vrouw als “zielig, want iemand heeft onderdak nodig. Iemand met problemen”.7

Dat verdachte wist dat de vrouw(en) prostitutiewerkzaamheden (zouden gaan) verricht(t)en in zijn woning en dat hij hier ook geld aan wilde verdienen, leidt de rechtbank af uit een aantal in de telefoon van verdachte aangetroffen chatgesprekken.8

Op 2 februari 2024 stuurde verdachte aan een contact genaamd [contactnaam 1] dat hij een vrouwtje in zijn huis heeft, dat hij een kamer aan haar verhuurt voor seksdates. Toen [contactnaam 1] verbaasd reageerde, stuurde verdachte “Is dat raar? Heb geen geld toch”.9 Diezelfde dag stuurde verdachte aan zijn contact [contactnaam 2] : “die kk hoera (de rechtbank begrijpt: hoer) is ineens uit me osso (de rechtbank begrijpt: huis) loessoe (de rechtbank begrijpt: weg) sleutel neergelegd ze werd denk ik parra (*de rechtbank begrijpt: gek)*alleen".10 Op 7 en 8 februari 2024 gaf verdachte in een chatgesprek met het contact [contactnaam 3] aan, zo begrijpt de rechtbank, dat de politie hem heeft gebeld omdat ze een [nationaliteit] vrouw in zijn woning

hebben aangetroffen en dat dit al de tweede keer was. Nadat [contactnaam 3] vraagt of ze van hem huurt, geeft verdachte aan “Ja man die huurde broer. Moet geld toch ergens proberen maken.”11

Dat verdachte daadwerkelijk geld heeft gekregen voor het huisvesten, is niet komen vast te staan. Verdachte heeft ontkend dat hij betaald heeft gekregen en [slachtoffer 1] noch [slachtoffer 2] heeft verdachte aangewezen/herkend als degene aan wie de huur werd betaald. Na confrontatie met fotos van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaard dat zij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] in het geheel niet (her)kenden.

Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een ander of anderen. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De vraag of aan deze vereisten is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld.12

Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte dusdanig nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen van mensenhandel ten opzichte van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank kan louter vaststellen dat verdachte zijn woning ter beschikking heeft gesteld ten behoeve van de vrouwen om daarvoor geld te ontvangen. Niet is gebleken van een actieve rol van de zijde van verdachte omtrent de plaatsing van de vrouwen in zijn woning of dat hij hier überhaupt enige bemoeienis bij had. Zijn intellectuele en materiële bijdrage aan het delict is dan ook van onvoldoende gewicht en er is weinig zicht gekomen op de samenwerking met anderen, los van het benaderd worden van verdachte door [medeverdachte 2] . De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van mensenhandel.

Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte wel behulpzaam geweest bij het huisvesten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waardoor zij zich beschikbaar stelden voor diensten van seksuele aard, zoals ten laste gelegde onder sub 1 en 4. Gelet op de bekendheid van verdachte met de omstandigheden van de vrouwen (hun afkomst, het feit dat zij geen onderdak hadden en dat zij illegaal in de prostitutie werkten) en de wens van verdachte om ook aan het verblijf van de vrouwen te verdienen, is sprake van opzet op zowel de eigen gedragingen als op het gronddelict. De rechtbank zal de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan mensenhandel dan ook bewezen verklaren.

Feit 2 Mensensmokkel Onder verwijzing naar de hiervoor opgenomen overwegingen en bewijsmiddelen zoals opgenomen in de voetnoten 3, 5, 7, 8, 9, 10 en 11 is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat hun verblijf wederechtelijk was. De rechtbank acht de onder 2 ten laste gelegde mensensmokkel dan ook bewezen. Nu onvoldoende is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander, acht de rechtbank medeplegen van dit feit niet bewezen.

Feit 3 Handel in/aanwezig hebben van drugs De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - het bewerken, verkopen en vervoeren van XTC- pillen en cocaïne.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van XTC-pillen en cocaïne, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu onvoldoende is komen vast te staan over een nauwe en bewuste samenwerking met een ander acht de rechtbank medeplegen van dit feit niet bewezen. Nu verdachte het plegen van dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.

Deze opgave luidt als volgt:

Feit 4 Wapenbezit Op 28 november 2023 werd een wapen aangetroffen in de woning van verdachte aan de [adres] in Drachten.13 Verdachte heeft erkend dat dit wapen van hem is en dat het in zijn woning aan de muur hangt.14 Na onderzoek is door een deskundige van de politie vastgesteld dat het wapen een vuurwapen betreft in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.15

De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de agent die het wapen heeft onderzocht en verwerpt het verweer. Dat verdachte stelt niet te hebben geweten dat met het wapen kon worden geschoten en dat het strafbaar was om dit wapen voorhanden te hebben, maakt niet dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het voorhanden hebben van dit verboden wapen.

De rechtbank verwerpt de verweren derhalve en acht feit 4 bewezen. Nu niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander, acht de rechtbank medeplegen van dit feit niet bewezen.

Feit 5 Diefstal/heling van een fiets De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte de elektrische fiets van het merk en type Batavus Wayz E-Go Active Plus Exclusive (hierna: de fiets) heeft gestolen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal van de fiets.

Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde heling van de fiets overweegt de rechtbank als volgt. Op 8 februari 2024 had verdachte de fiets in het bezit tijdens zijn aanhouding in Drachten. Er zat geen hoefijzerslot op de fiets en er was gekrast in het framenummer. De streepjescode was onleesbaar, maar het framenummer was niet volledig verwijderd. Uit onderzoek bleek dat de fiets als gestolen was opgegeven sinds 31 januari 2023.16 Verdachte heeft verklaard dat hij deze fiets een paar dagen onder zich had en dat hij de fiets had geleend van een vriend. Verdachte heeft niet gecontroleerd of de fiets stond geregistreerd op www.stopheling.nl.17

Nu het gaat om een elektrische fiets - die doorgaans kostbaarder is dan een gewone fiets - waarop geen slot zat, waarvan in het framenummer was gekrast en waarvan de streepjescode onleesbaar was, is de rechtbank van oordeel dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was. Dat verdachte de fiets van een vriend zou hebben geleend van wie hij de naam zou hebben genoemd, maakt dit niet anders.

De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling en zal feit 5 subsidiair bewezen verklaren. Nu onvoldoende is komen vast te staan over een nauwe en bewuste samenwerking met een ander acht de rechtbank medeplegen van dit feit niet bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

  1. subsidiair

een of meerdere (mede)daders op meerdere tijdstippen in de periode van 1 november 2023 tot en met 31 januari 2024, op het adres [adres] te Drachten, meerdere malen, anderen, te weten:

zulks terwijl die anderen, te weten die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] :

aldus terwijl die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] zich in een kwetsbare positie bevonden en van die mededader(s) afhankelijk waren, waaraan die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] zich niet hebben kunnen onttrekken en ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] geen weerstand aan die mededader(s) hebben kunnen bieden,

bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op meerdere tijdstippen in de periode van 1 november 2023 tot en met 31 januari 2024, op het adres [adres] te Drachten, meerdere malen, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte,

hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 oktober 2023 tot en met 31 januari 2024 op het adres [adres] te Drachten, anderen, te weten:

uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, immers heeft hij, verdachte, een kamer in de woning van verdachte op het adres [adres] te Drachten ten behoeve van verblijf en het verrichten van prostitutiewerkzaamheden aan die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] ter beschikking gesteld, terwijl hij, verdachte, ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was;

hij op 28 november 2023 te Drachten opzettelijk aanwezig heeft gehad

23 XTC-pillen, bevattende MDMA, en

hij op 8 februari 2024 te Drachten opzettelijk aanwezig heeft gehad

  • een hoeveelheid van in totaal 4,48 gram cocaïne,

zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

hij op 28 november 2023 te Drachten een wapen van categorie III, onder 1°, zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen, zijnde een geweer van het merk/type Sears, Model 25 met kaliber .22 Long Rifle, voorhanden heeft gehad;

  1. subsidiair

hij op 8 februari 2024 in Drachten, een goed, te weten een elektrische fiets, merk/type Batavus Wayz E- Go Active Plus Exclusive, heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, 2 primair, 3, 4 en 5 subsidiair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden.

Standpunt van de verdediging De raadsman heeft verzocht om, in het geval van oplegging van een gevangenisstraf, het onvoorwaardelijke deel de duur van het voorarrest niet te laten overschrijden. In het geval de rechtbank komt tot een vrijspraak voor feit 1 en 2 heeft de raadsman verzocht om de feiten 3, 4 en 5 af te doen met een schuldigverklaring zonder strafoplegging of af te splitsen. Dit, in het belang van een later verzoek tot compensatie voor onterecht in voorarrest doorgebrachte tijd.

Oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportage van onder meer 5 september 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 september 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan mensenhandel en aan mensensmokkel. Verdachte heeft zijn woning beschikbaar gesteld aan (achtereenvolgens) twee [nationaliteit] vrouwen, zodat zij in die woning illegaal prostitutiewerk konden doen. Beide vrouwen waren illegaal in Nederland en spraken geen Nederlands of Engels. Verdachte heeft door het huisvesten van de vrouwen hun seksuele uitbuiting mede mogelijk gemaakt.

Dit zijn ernstige strafbare feiten. Mensenhandel waarbij het slachtoffer in de prostitutie wordt gebracht, is een vergaande vorm van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt worden gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting kunnen voor een slachtoffer, zo is algemeen bekend, groot zijn. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van XTC-pillen en cocaïne, een vuurwapen en een gestolen elektrische fiets. Bij de bepaling van de hoogte van gevangenisstraf neemt de rechtbank met betrekking tot de mensenhandel in acht dat zij - in tegenstelling tot de officier van justitie - uitgaat van medeplichtigheid in plaats van medeplegen en dat het gaat om twee korte periodes van enkele dagen waarin de vrouwen in de woning(en) van verdachte hebben verbleven, hetgeen ook geldt ten aanzien van de mensensmokkel.

De LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting gaan bij een bewezenverklaring van seksuele uitbuiting van één slachtoffer uit van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf wanneer sprake is van een categorie I zaak, wat naar het oordeel van de rechtbank het geval is. Als uitgangspunt voor strafoplegging in het geval van wapenbezit geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Voor bezit van XTC-pillen en cocaïne (in totaal ca. 14 gram) geldt een uitganspunt van een taakstraf van 80 uren.

De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd dat verdachte tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis goed heeft meegewerkt aan het toezicht en dat het lijkt alsof hij heeft besloten zijn leven ten goede te keren. Verdachte heeft op eigen initiatief contact gelegd met Verslavingszorg Noord Nederland en de middelencontroles wijzen erop dat hij geen middelen meer gebruikt. De reclassering schat het herhalingsgevaar in als gemiddeld.

Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van tien maanden, 300 dagen, passend voor deze feiten. Verdachte heeft ruim zes maanden in voorarrest doorgebracht voordat zijn voorlopige hechtenis werd geschorst. Gelet op het tijdsverloop, rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 Sr en de door de reclassering gesignaleerde positieve ontwikkeling is de rechtbank van oordeel dat het opnieuw naar de gevangenis sturen van verdachte geen strafdoel meer dient. De rechtbank zal het resterende deel van de op te leggen 300 dagen gevangenisstraf daarom voorwaardelijk opleggen, in de hoop dat het verdachte eraan herinnert dat hij op het rechte pad blijft.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 48, 57, 63, 197a, 273f en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 54 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 5 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 109 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. H. Eising en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 oktober 2025.

Mrs. Eising en Van der Woude zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage

Tenlastelegging

hij (op een of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2023 tot en met 31 januari 2024, althans op of omstreeks 28 november 2023 en/of op of omstreeks 30 januari 2024, (op het adres [adres] en/of een of meerdere andere locaties) te Drachten, in elk geval (op een of meerdere locaties) in Nederland, meerdere malen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met (de heer) [medeverdachte 2] en/of een of meerdere andere mededaders, althans alleen, (A) een of meerdere anderen, te weten:

heeft

(B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de (seksuele) uitbuiting van een of meerdere anderen, te weten (mevrouw) [slachtoffer 1] , (althans een vrouw/persoon) met de werknaam “ [werknaam slachtoffer 1] ”, en/of (mevrouw) [slachtoffer 2] , (althans een vrouw/persoon) met de werknaam [werknaam slachtoffer 2] , (sub 6)

immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn andere mededaders:

woning aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] toegestuurd en/of laten toesturen en/of (anderszins) verstrekt en/of laten verstrekken, en/of

gecommuniceerd over een (gemaakte) afspraak met een klant en/of (verrichte en/of nog te verrichten) prostitutiewerkzaamheden, en/of

  • meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] bewogen om (in te stemmen met) een

vergoeding en/of (on)kosten en/of (een deel van) de opbrengst(en) uit prostitutiewerkzaamheden aan hem en/of zijn mededaders te (zullen) betalen, en/of

  • meerdere malen, althans eenmaal, geld van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] ontvangen en/of aan hem en/of zijn mededaders laten afstaan,

(zulks) terwijl die anderen, te weten die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] :

(aldus) terwijl die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zich in een kwetsbare positie bevonden en/of van verdachte en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn andere mededaders afhankelijk waren/was, waaraan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zich niet hebben/heeft kunnen onttrekken en ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] geen weerstand aan verdachte en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn andere mededaders hebben/heeft kunnen bieden;

althans, indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden

een of meerdere (mede)daders (op een of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2023 tot en met 31 januari 2024, althans op of omstreeks 28 november 2023 en/of op of omstreeks 30 januari 2024, (op het adres [adres] en/of een of meerdere andere locaties) te Drachten, in elk geval (op een of meerdere locaties) in Nederland, meerdere malen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meerdere (andere) mededaders, althans alleen, (A) een of meerdere anderen, te weten:

heeft

(B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de (seksuele) uitbuiting van een of meerdere anderen, te weten (mevrouw) [slachtoffer 1] , (althans een vrouw/persoon) met de werknaam “ [werknaam slachtoffer 1] ”, en/of (mevrouw) [slachtoffer 2] , (althans een vrouw/persoon) met de werknaam [werknaam slachtoffer 2] , (sub 6)

immers hebben/heeft die (mede)daders:

prostitutiewerkzaamheden konden en/of moesten verrichten, en/of

woning aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] toegestuurd en/of laten toesturen en/of (anderszins) verstrekt en/of laten verstrekken, en/of

vergoeding en/of (on)kosten aan verdachte en/of die [medeverdachte 2] en/of de andere mededaders van verdachte te (zullen) betalen, en/of

  • meerdere malen, althans eenmaal, geld van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die (mede)daders ontvangen en/of aan verdachte en/of die [medeverdachte 2] en/of de andere mededaders van verdachte laten afstaan;

(zulks) terwijl die anderen, te weten die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] :

(aldus) terwijl die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zich in een kwetsbare positie bevonden en/of van die (mede)daders afhankelijk waren/was, waaraan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zich niet hebben/heeft kunnen onttrekken en ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] geen weerstand aan die (mede)daders hebben/heeft kunnen bieden, bij en/of tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, (op een of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2023 tot en met 31 januari 2024, althans op of omstreeks 28 november 2023 en/of op of omstreeks 30 januari 2024, (op het adres [adres] en/of een of meerdere andere locaties) te Drachten, in elk geval (op een of meerdere andere locaties) in Nederland,

meerdere malen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met (de heer) [medeverdachte 2] een of meerdere andere mededaders, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft/hebben hij, verdachte, die [medeverdachte 2] en/of zijn andere mededaders:

hij (op een of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2023 2023 tot en met 31 januari 2024, althans op of omstreeks 28 november 2023 en/of op of omstreeks 30 januari 2024, (op het adres [adres] en/of een of meerdere andere locaties) te Drachten, in elk geval (op een of meerdere locaties) in Nederland, meerdere malen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met (de heer) [medeverdachte 2] en/of een of meerdere andere mededaders, althans alleen, een of meerdere anderen, te weten:

uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, of hen, althans haar, daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn andere mededaders: die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] in (een kamer in) de woning (van verdachte) op het adres [adres] te Drachten ondergebracht en/of (een kamer in) die woning (ten behoeve van verblijf en/of het verrichten van prostitutiewerkzaamheden) aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] verhuurd en/of (tegen betaling) ter beschikking gesteld en/of (tegen betaling) voor die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] geregeld, terwijl hij, verdachte, en die [medeverdachte 2] en/of die andere mededaders van verdachte en/of die [medeverdachte 2] wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was;

hij (op een of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 28 november 2023 tot en met 8 februari 2024, althans op of omstreeks 28 november 2023 en/of 8 februari 2024, te Drachten, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere mededaders, althans alleen, (telkens) opzettelijk

in elk geval (zijnde) een of meerdere middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

hij op of omstreeks 28 november 2023 te Drachten, in elk geval (op een of meerdere locaties) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere mededaders, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1°, (zoals bedoeld in artikel 2 lid 1) van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen, zijnde een geweer van het merk/type Sears, Model 25 met kaliber .22 Long Rifle, voorhanden heeft gehad;

hij op of omstreeks 30 januari 2024 te Drachten, in elk geval (op een locatie) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere mededaders, althans alleen, een goed, te weten een (elektrische) fiets (merk/type Batavus Wayz E-Go Active Plus Exclusive), dat/die geheel of ten dele aan (mevrouw) [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander (dan verdachte en/of zijn mededaders), toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

althans, indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden

hij (op een of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 30 januari 2024 tot en met 8 februari 2024, althans op of omstreeks 8 februari 2024, in Drachten, in elk geval (op een of meerdere locaties) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere mededaders, althans alleen, een goed, te weten een (elektrische) fiets (merk/type Batavus Wayz E-Go Active Plus Exclusive), heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

  1. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 (Chinese Horeca), HR 24 november 2015,

ECLI:NL:HR:2015:3309.

2 Alle in dit vonnis in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen zijn afkomstig uit het dossier van Politie

Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 16 mei 2024, tenzij anders is vermeld.

3 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2023, opgenomen op p.122 e.v.

4 De verklaring van [slachtoffer 1] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 9 juli 2025.

5 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 februari 2024, opgenomen op p.162 e.v.

6 De verklaring van [slachtoffer 2] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 9 juli 2025.

7 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 8 februari 2024, opgenomen op p.581 e.v.

8 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2024, opgenomen op p.287 e.v.

9 Chatgesprek met [contactnaam 1] , opgenomen op p.349.

10 Chatgesprek met [contactnaam 2] , opgenomen op p.359.

11 Chatgesprek met [contactnaam 3] , opgenomen op p.347 e.v.

12 HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474.

13 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2023, opgenomen op p.122 e.v.

14 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 september 2025.

15 Het proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 6 december 2023, opgenomen op p.159 e.v.

16 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2024, opgenomen op pagina 167 e.v.

17 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 september 2025.