ECLI:NL:RBNNE:2025:3772 - Voorwaardelijk opzet bij ongericht steken met een mes tijdens ruzie - 18 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat ongericht steken met een groot mes in het lichaam van een ander, ook al is het zicht belemmerd, voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. De kans op het raken van vitale delen is aanmerkelijk en wordt bewust aanvaard.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.139135.25 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.291886.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 september 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 september 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Klunder, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.
Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2025 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/naar het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken (waarbij hij die [slachtoffer] in de arm heeft geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2025 te Groningen [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/naar het lichaam van die [slachtoffer] te steken (waarbij hij die [slachtoffer] in de arm heeft geraakt).
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat de aard van het letsel niet duidelijk is geworden. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Bewijsoverweging Niet ter discussie staat dat verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Met betrekking tot het verweer dat verdachte daarbij geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals in dit geval zwaar lichamelijk letsel, aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans geldt dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte het slachtoffer tijdens een ruzie heeft gestoken met een groot keukenmes. Verdachte heeft ongericht in het lichaam van het slachtoffer gestoken. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat zijn jas op dat moment over zijn hoofd getrokken was zodat hij niet kon zien in welk lichaamsdeel hij stak. De kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel op zou lopen, was daardoor aanmerkelijk te achten. Immers, door op deze manier zo ongericht te steken, bestond de kans dat vitale delen van het lichaam van het slachtoffer zouden worden geraakt. Dit ligt zozeer voor de hand dat verdachte zich daarvan bewust moet zijn geweest. Door te handelen zoals hij heeft gedaan kan het niet anders zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer bewust heeft aanvaard. Het enkele feit dat niet door een medicus is vastgesteld wat de aard van het letsel was, maakt dat niet anders. De rechtbank leidt uit het relaas van de politie overigens af dat het ging om een ernstige slagaderlijke bloeding met veel bloedverlies, waarbij tweemaal een tourniquet moest worden aangebracht en het slachtoffer meermalen even het bewustzijn verloor. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 26 april 2025 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken (waarbij hij die [slachtoffer] in de arm heeft geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Primair poging tot zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Zij heeft aangevoerd dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Uitgaande van de verklaring van verdachte werd hem het zicht ontnomen en heeft hij gestoken om uit de situatie te komen. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces.
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweer(exces)verweer moet worden verworpen.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het noodweerverweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte en het slachtoffer kenden elkaar, vanwege een conflict tussenhun beider families. Toen verdachte het slachtoffer voorbij fietste op straat, ontstond een ruzie waarbij over en weer werd gescholden. Verdachte is toen niet doorgefietst, maar is verhaal gaan halen. Verdachte had een groot keukenmes van huis meegenomen dat hij gewikkeld in een theedoek in zijn broeksband bij zich droeg. Vervolgens is een situatie ontstaan waarin over en weer werd getrokken en geduwd. In die ruzie heeft verdachte het mes getrokken en het slachtoffer gestoken.
De rechtbank acht, gelet op deze feiten en omstandigheden, niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Verdachte heeft verklaard dat over en weer geduwd en getrokken werd en dat daarbij op enig moment zijn jas over zijn hoofd werd getrokken. Dit is geen situatie waarin verdediging noodzakelijk en geboden was, en zeker niet met een mes. Verdachte verklaarde weg te willen uit de situatie en de rechtbank is van oordeel dat verdachte dat op meerdere momenten in het conflict had kunnen en moeten doen. Ook overigens blijkt uit het dossier niet dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De rechtbank verwerpt het noodweerverweer.
Nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces ook niet slagen. Ook dat verweer wordt verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast in deze zaak. Zij heeft verder gesteld dat een grotendeels voorwaardelijke straf een passende afdoening is, zodat verdachte niet opnieuw vast komt te zitten.
Oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering van 15 augustus 2025 en het briefrapport van Jeugdbescherming Noord van 31 juli 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 juni 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit Verdachte heeft zich op 26 april 2025 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer te steken met een mes. Hij kende het slachtoffer en diens familie. Tussen beider families speelde een conflict. Verdachte kwam het slachtoffer tegen op straat en is in plaats van door te fietsen verhaal gaan halen. In de ruzie die volgde heeft verdachte gestoken met het mes. Het slachtoffer heeft hierdoor een slagaderlijke bloeding aan zijn arm opgelopen. Omstanders en agenten hebben snel eerste hulp verleend. Het is zeker niet aan verdachte te danken dat het letsel relatief beperkt is gebleven. Verdachte heeft het mes bewust meegenomen toen hij het thuis in een theedoek vouwde en in zijn broek stak. De rechtbank vindt het op zich al heel ernstig en zorgelijk dat verdachte een groot keukenmes bij zich had op straat en nog ernstiger dat verdachte het mes ook daadwerkelijk heeft gebruikt. Dit soort feiten, waarbij een mes wordt gebruikt op de openbare weg, veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte is daarvoor ook verantwoordelijk. De rechtbank vindt dat voor zon ernstig feit in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf of jeugddetentie op zijn plaats is.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit zijn strafblad volgt dat hij in februari 2025 is veroordeeld voor een gelijksoortig geweldsincident en dat hij ten tijde van het delict in een proeftijd liep. De rechtbank vindt het zorgelijk dat het lopende toezicht door de jeugdreclassering waarbinnen verdachte een agressieregulatietraining volgt, hem er niet van heeft weerhouden om opnieuw een wapen bij zich te dragen toen hij de stad inging en dit wapen ook daadwerkelijk te gebruiken.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte. Hij heeft zichzelf gemeld bij de politie en heeft open en eerlijk verklaard over het steekincident.
Over verdachte is een reclasseringsrapport opgemaakt. Daaruit blijkt dat verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis, hoewel aanvankelijk wisselend in de medewerking, een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij houdt zich aan afspraken, is gestart met agressieregulatietraining en start binnenkort met een behandeling bij [instelling 1] . Verder is de begeleiding van [instelling 2] geïntensiveerd. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de positieve ontwikkelingen die verdachte heeft doorgemaakt doorkruisen. Dat vindt de reclassering niet wenselijk. De reclassering vindt toepassing van het jeugdstrafrecht geïndiceerd, omdat verdachte ontvankelijk is voor pedagogische beïnvloeding en het jeugdreclasseringstraject goed loopt. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering, ambulante behandeling, dagbesteding en een contactverbod met het slachtoffer.
Uit de brief van de jeugdreclassering waarin het verloop van het toezicht tijdens de schorsing wordt beschreven blijkt eveneens dat verdachte zich aan afspraken houdt en zich inzet voor de voorwaarden.
Toepassing jeugdstrafrecht Verdachte was net 19 jaar oud toen hij het bewezenverklaarde pleegde. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c Sr). Gelet op het advies van de reclassering zal de rechtbank in dit geval van deze mogelijkheid gebruikmaken en aldus het jeugdstrafrecht toepassen.
Op te leggen straf Alles afwegende vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie redelijk en passend. De rechtbank zal daarom een forse jeugddetentie opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. De rechtbank acht een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, passend en geboden. De rechtbank zal daarnaast ook hulpverlening door [instelling 2] als bijzondere voorwaarde opleggen, zodat de reeds ingezette begeleiding door blijft gaan.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk vonnis van 10 februari 2025 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 25 februari 2025. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 26 augustus 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
Toepassing van wetsartikelen De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 74 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering van Jeugdreclassering Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak en zo lang
de jeugdreclassering dat nodig vindt;
- meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door [instelling 1] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel
korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18-291886- 24: Gelast de tenuitvoerlegging van de werkstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 10 februari 2025 te weten: een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Brouwer, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en mr. A. de Jong, rechters, bijgestaan door J. Kunst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 september 2025. Mr. A. de Jong en J. Kunst zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.