Terug naar bibliotheek
Rechtbank Noord-Nederland

ECLI:NL:RBNNE:2025:3736 - Vrijspraak poging zware mishandeling na verwurging door gebrek aan bewijs - 12 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBNNE:2025:373612 september 2025

Essentie

De rechtbank spreekt een verdachte vrij van poging tot zware mishandeling na het dichtdrukken van de keel van zijn partner. Het dossier bood onvoldoende aanknopingspunten over de kracht, intensiteit en duur van de handeling, waardoor de aanmerkelijke kans op zwaar letsel en het voorwaardelijk opzet niet konden worden vastgesteld.

Uitspraak inhoud

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Assen

Parketnummer 18/150417-25

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 september 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , thans gedetineerd te [instelling ] .

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 augustus 2025.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. de Jong-van de Berkt, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na een ter terechtzitting van 29 augustus 2025 gedane mondelinge aanvulling van de tenlastelegging op de voet van artikel 312 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 15 mei 2025 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, om/bij de nek en/of de keel heeft vastgeklemd en/of vastgehouden en/of (daarbij) haar keel heeft dichtgedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 15 mei 2025 te Hoogeveen zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, om/bij de nek en/of de keel vast te klemmen en/of vast te houden en/of (daarbij) haar keel dicht te drukken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat gelet op de aangifte van [slachtoffer] , de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de nacht van 15 mei 2025 aangeefster, zijn vriendin, meerdere malen bij de nek of keel heeft vastgeklemd of vastgehouden en zo haar keel heeft dicht gedrukt. Deze feiten zijn door verdachte ook niet weersproken. Met het dichtknijpen of dichthouden van de keel wordt de zuurstoftoevoer naar de longen en hersenen geblokkeerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat daardoor hersenschade kan ontstaan. Door het desondanks meerdere malen binnen korte tijd met één en/of twee armen dichtknijpen van de keel heeft verdachte de kans dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan voor lief genomen, zodat het primair ten laste gelegde feit, een poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel, wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft hiertoe allereerst aangevoerd dat het feitelijke handelen van verdachte niet kan worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangeefster. Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit, mishandeling van zijn levensgezel, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat uit het procesdossier onvoldoende blijkt dat verdachte de keel van aangeefster heeft dichtgedrukt. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.

Oordeel van de rechtbank Inleiding De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.

Verdachte en aangeefster hebben ruim zeven jaar een relatie. Tijdens deze relatie heeft verdachte een drugsverslaving ontwikkeld. Onder invloed van drugs is hij paranoïde en angstig. Hij verdenkt aangeefster van vreemdgaan of heeft gedachten dat iemand hem wil vermoorden. In de maanden voorafgaand aan het incident zijn de paranoïde gedachten van verdachte, onder invloed van drugs, steeds verder verergerd en hebben de angstgevoelens psychotische vormen aangenomen. Op sommige momenten had verdachte zichzelf niet in de hand, hetgeen heeft geleid tot meerdere meldingen bij de politie van overlast door zowel buurtbewoners als bezorgde familieleden van verdachte. Ook in de nacht van 15 mei 2025 was verdachte onder invloed van drugs. Hij was argwanend en angstig. Gedachten dat iemand hem wilde vermoorden en dat diegene ook daadwerkelijk in de woning aanwezig was, kregen gedurende de nacht steeds meer de overhand. Verdachte voelde zich bedreigd, erg angstig en in paniek. Hij wilde aangeefster daarom zo dicht mogelijk bij hem hebben en vroeg haar of zij naast hem op de bank kwam zitten. Vervolgens heeft hij zijn arm om haar nek heen geslagen en haar, ongeveer ter hoogte van haar sleutelbeen, vastgehouden. In de tijd die hierop volgde is verdachte aangeefster blijven vasthouden, ook met allebei zijn armen om haar nek heen. Op meerdere momenten hield hij haar daarbij zo stevig vast dat haar keel werd dichtgedrukt en zij het moeilijk vond om adem te halen. De veertienjarige dochter van aangeefster, die het incident via videobellen (grotendeels) heeft gezien, heeft aangeefster op een gegeven moment ook naar adem zien happen. Dit was voor haar de aanleiding om haar opa te vragen 112 te bellen. Omstreeks 05:40 uur arriveerde de politie bij de woning van verdachte en aangeefster. Na herhaaldelijk bonken op de deur en een poging om de voordeur in te trappen door de politie, liet verdachte aangeefster los en is hij via het balkon uit de woning gevlucht.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling is vereist dat verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen én dat hij deze kans bewust heeft aanvaard.

Naar oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat verdachte op meerdere momenten zijn arm(en) dusdanig stevig om de nek en het halsgebied van aangeefster heeft geklemd dat daarbij haar keel werd dichtgedrukt. Niet elk dichtdrukken van de keel levert echter zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Daarvoor is van belang dat kan worden vastgesteld met welke kracht en intensiteit het dichtdrukken van de keel heeft plaatsgevonden en hoe lang dit dichtdrukken heeft geduurd. Anders dan de verklaring van aangeefster dat zij op meerdere momenten moeilijk kon ademhalen en de verklaring van haar dochter dat zij heeft gezien dat aangeefster op enig moment naar adem hapte, biedt het procesdossier hiervoor geen aanknopingspunten. Ook de door de politie gemaakte fotos van de hals van aangeefster, waarop in enige mate rode/blauwe plekken ter hoogte van haar sleutelbeen zijn waar te nemen, geven hierover onvoldoende duidelijkheid. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte met zijn handelen daadwerkelijk een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster in het leven heeft geroepen én - zo die kans zou hebben bestaan - dat hij deze kans, gelet op de context van zijn handelen, ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.

Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.

Deze opgave luidt als volgt:

Bewijsoverweging Met betrekking tot het hiervoor weergegeven standpunt van de raadsvrouw overweegt de rechtbank het volgende. Uit de verklaringen van aangeefster en haar dochter, getuige [getuige 1] , blijkt dat verdachte aangeefster op meerdere momenten zijn arm(en) dusdanig stevig om de nek en het halsgebied van aangeefster geklemd dat daarbij haar keel werd dichtgedrukt. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank daarom van oordeel dat ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

hij op 15 mei 2025 te Hoogeveen zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, om/bij de nek en/of de keel vast te klemmen en/of vast te houden en daarbij haar keel dicht te drukken.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Subsidiair: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot:

Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het contact- en locatieverbod en een klinische opname. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte thans gemotiveerd is om zijn drugsverslaving aan te pakken en daartoe ook openstaat voor hulpverlening en behandeling. Deze hulp en behandeling kan in een ambulant kader plaatsvinden. Dit is ook passend omdat een dergelijk traject nog niet eerder aan verdachte is aangeboden. Tot slot heeft de raadsvrouw benadrukt dat in de relatie van verdachte en aangeefster geen sprake is van intieme terreur en dat onderhavig feit dan ook niet in de context van intieme terreur moet worden bezien.

Oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 juni 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van het feit Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vriendin. Onder invloed van drugs, paranoïde gedachten en angst heeft verdachte in de nacht van 15 mei 2025 op meerdere momenten zijn arm(en) dusdanig stevig om de nek en het halsgebied van aangeefster geklemd dat daarbij haar keel werd dichtgedrukt en zij het moeilijk vond om adem te halen. De veertienjarige dochter van aangeefster, [getuige 1] , heeft dit incident via videobellen (grotendeels) gezien. De rechtbank stelt voorop dat het handelen van verdachte voor zowel aangeefster als [getuige 1] zeer beangstigend is geweest. Hoe groot de angst van [getuige 1] is geweest, blijkt uit het relaas van verbalisant [verbalisant] waarin hij beschrijft hoe hij zag dat [getuige 1] , direct na het incident, zichtbaar emotioneel was toen zij hem vertelde dat zij echt bang was dat hij mama dood zou maken. De rechtbank acht deze angst invoelbaar, temeer omdat zij op enig moment heeft gezien dat aangeefster naar adem hapte, waarna de verbinding werd verbroken en zij geen contact meer met haar moeder kreeg. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. De mishandeling heeft voorts plaatsgevonden in de woning waar verdachte en aangeefster samenwonen. Dit

is bij uitstek dé plek waar aangeefster veilig en beschermd behoort te zijn.

De persoon van verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 13 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.

De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages die in het kader van de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zijn opgemaakt:

Het advies van de psycholoog Uit het Pro Justitia rapport volgt dat bij verdachte onder meer sprake is van ADHD, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, narcistische en borderline trekken, een ernstige stoornis in het gebruik van verdovende middelen en een daaruit voortvloeiende psychotische stoornis. Deze stoornissen hebben de gedragskeuzes en gedragingen voorafgaand en ten tijde van het ten laste gelegde feit beïnvloed. Voorafgaand aan het ten laste gelegde feit gebruikte verdachte veel drugs. Ook was hij al langere tijd zeer angstig. Deze angst nam psychotische vormen aan. Hij had wanen en hallucinaties en had geen realiteitsbesef meer. Door ontoereikende probleemoplossende vaardigheden en emotieregulatie vaardigheden, leidden de (psychotische) angstgevoelens alleen maar tot meer middelengebruik. Als gevolg van de paranoïde en borderline trekken in de persoonlijkheid van verdachte is hij bovendien bang om alleen te zijn, heeft hij moeite om zijn emoties en angsten te reguleren, is hij geneigd zaken achterdochtig te interpreteren en om impulsief acting out gedrag te vertonen. Het advies van de psycholoog is om verdachte het ten laste gelegde feit verminderd toe te rekenen. Zonder behandeling van zijn stoornissen, schat de psycholoog het recidivegevaar in als hoog. Om het recidiverisico te verminderen, is een intensieve en langdurige behandeling in een klinische setting noodzakelijk. Bij een veroordeling adviseert de psycholoog deze behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf.

Het advies van de reclassering Uit het reclasseringsrapport volgt dat thans problemen bestaan op verschillende leefgebieden van verdachte. Zo is sprake van persoonlijkheidsproblematiek, heeft verdachte geen dagbesteding, geen steunend sociaal netwerk en gebruikt hij veelvuldig verdovende middelen. Daarnaast is de relatie met aangeefster instabiel, maar zowel verdachte als aangeefster hebben aangegeven de relatie te willen voortzetten. De reclassering schat mede om deze redenen het herhalingsgevaar in als hoog. Het risico dat verdachte zich zal onttrekken aan eventuele bijzondere voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. In het geval van een veroordeling adviseert de reclassering om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling en een alcohol- en drugsverbod.

Bij het bepalen van (de hoogte van) de strafmodaliteit weegt de rechtbank tot slot nog het volgende mee. De rechtbank waardeert het dat verdachte ter terechtzitting spijt heeft betuigd. Dat hij door onderhavig incident op dit moment niet bij zijn gezin is en in het geheel geen contact heeft met [getuige 1] , valt hem zichtbaar zwaar. Het is positief dat verdachte in detentie de eerste stappen heeft gezet om zijn leven (duurzaam) op de rit te zetten. Tegelijkertijd kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat

verdachte de verantwoordelijkheid voor zijn problemen geheel afschuift op zijn drugsverslaving en dat hij zijn eigen rol daarin niet (volledig) inziet. Ook het daadwerkelijke besef dat zijn drugsgebruik in combinatie met de bij hem vastgestelde stoornissen en problematiek voor anderen (grote) risicos in het leven roept, lijkt bij verdachte nog te ontbreken. De rechtbank wijst hierbij in het bijzonder op de aanwijzingen in het procesdossier die erop lijken te wijzen dat in de relatie van verdachte en aangeefster sprake is (geweest) van (symptomen van) intieme terreur. Het feit dat verdachte ter terechtzitting de zorgen die verschillende hulpverlenende instanties in dit kader hebben geuit niet erkent, past in dat beeld. Dit baart de rechtbank zorgen voor de toekomst nu ter terechtzitting is gebleken dat verdachte en aangeefster hun relatie voortzetten.

De conclusies van de rechtbank Toerekenbaarheid De rechtbank neemt het advies van de psycholoog in het Pro Justitia rapport over en zal de mishandeling in verminderde mate aan verdachte toerekenen en daarmee in strafmatigende zin rekening houden bij de strafoplegging.

De straf Gelet op de aard en ernst van het feit kan het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Tegelijkertijd ziet de rechtbank in de persoon van verdachte, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en het hoge recidiverisico aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de volgende bijzondere voorwaarden verbonden: meldplicht, ambulante behandeling en een alcohol- en drugsverbod. Ondanks de (complexe) problematiek van verdachte acht de rechtbank oplegging van een (langdurige) klinische opname als bijzondere voorwaarde thans niet proportioneel. De rechtbank heeft hierbij gelet op de aard van het bewezenverklaarde feit, de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, de omstandigheid dat verdachte gemotiveerd is om (in een ambulant kader) aan zijn problematiek te werken en dat hij hiertoe in detentie op eigen initiatief ook reeds de eerste stappen heeft gezet. Ook zal de rechtbank geen contact- en locatieverbod opleggen omdat verdachte en aangeefster hun relatie wensen voort te zetten.

De op te leggen straf is lager dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd, nu de rechtbank - anders dan de officier van justitie- tot een vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit komt.

Dadelijke uitvoerbaarheid Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten de mishandeling van zijn vriendin. Gelet op het feit dat sprake is van (complexe) problematiek waarvoor behandeling noodzakelijk is en het recidiverisico momenteel als hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

De maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (GVM) van art. 38z Wetboek van Strafrecht (Sr) De rechtbank acht het voorkomen van recidive van groot belang. Gelet op de (complexe) problematiek van verdachte, zijn eerdere veroordeling voor huiselijk geweld, het voortzetten van de relatie met aangeefster en het hiermee samenhangende hoge recidiverisico, acht de rechtbank het daarom noodzakelijk dat de mogelijkheid bestaat om verdachte langdurig onder toezicht te stellen. Om deze reden zal de rechtbank aan verdachte ook de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel is voldaan, nu verdachte wordt veroordeeld tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten de mishandeling van zijn levensgezel, op dit misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren is gesteld én de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, de oplegging van deze maatregel eist.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38z, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf (een gedeelte, groot 59 dagen), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:

Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

Bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht door Reclassering Verslavingszorg Noord Nederland dadelijk uitvoerbaar zijn.

Legt aan verdachte op de maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking*.*

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang vanaf heden.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Venema-Dietvorst, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2025. Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.