ECLI:NL:RBNHO:2025:9590 - Rechtbank Noord-Holland - 24 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/6369
[eisers] , uit [plaats] , eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigden: mr. H.S. Poppens en H. Willems).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghoudster] B.V., uit [plaats] (vergunninghoudster) (gemachtigde: mr. H. Koolen).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen en veranderen van haar inrichting gelegen aan de [adres 1] te [plaats] .
1.1 Op 31 januari 2022 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning milieu en bouw voor haar inrichting. Verweerder heeft deze omgevingsvergunning – onder het stellen van voorschriften – met het besluit van 17 augustus 2023 verleend.
1.2 Eisers hebben op 10 oktober 2023 rechtstreeks beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.3 Vergunninghoudster heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
1.4 Verweerder heeft op 5 september 2024 de voorschriften van de omgevingsvergunning gewijzigd.
1.5 Op 27 januari 2025 hebben eisers laten weten dat zij het niet eens zijn met het besluit van 5 september 2024 en hun beroep handhaven. Ook vullen zij de beroepsgronden aan. Op grond van artikel 6:19 van de Awb is het beroep ook tegen het besluit van 5 september 2024 gericht.
1.6 Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7 Eisers en vergunninghoudster hebben nadere stukken ingediend.
1.8 De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van verweerder, de gemachtigde van vergunninghoudster en [naam 1] en [naam 2] namens vergunninghoudster.
Totstandkoming van de besluitvorming
2.1 Het Zijkanaal G verbindt het Noordzeekanaal met de rivier de Zaan. Aan de westzijde van dit kanaal loopt de [straat] . Ter hoogte van het perceel [adres 1] ligt het bedrijf van vergunninghoudster dat in hoofdzaak brandstoffen, smeermiddelen en scheepsbenodigdheden voor de binnenvaart levert. Het bedrijf is daar al meer dan twintig jaar gevestigd. Om de brandstoffen en overige artikelen te kunnen ontvangen, op te slaan en af te kunnen leveren aan de schepen beschikt het bedrijf over een bunkerstation. Een bunkerstation is een drijvend tankstation voor de binnenvaart (zowel voor beroeps- als recreatievaart). Belangrijk onderdeel van het bunkerstation is het bunkerschip [naam bunkerschip 1] . Hierin wordt brandstof opgeslagen en gedistribueerd. Schepen leggen hierbij aan. Vergunninghoudster beschikt ook over leurboten. Leurboten zijn bij een bunkerstation behorende vrij varende boten die varende schepen bevoorraden. Vergunninghoudster wil het bunkerstation uitbreiden door toevoeging van het bunkerschip [naam bunkerschip 2] . Om dit mogelijk te maken heeft de raad van de gemeente Zaanstad op 25 november 2021 het bestemmingsplan “ [vergunninghoudster] ” vastgesteld. Bij uitspraak van 16 november 2022
2.2 Verweerder heeft met het besluit van 17 augustus 2023 een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend om de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte uitbreiding te realiseren. De vergunning betreft een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, omgevingsvergunning voor het veranderen en na die verandering in werking hebben van de inrichting gelegen aan de [adres 1] te [plaats] .
2.3 Met het besluit van 5 september 2024 heeft verweerder de voorschriften van de omgevingsvergunning gewijzigd. De wijziging betreft het terugbrengen van de in de voorschriften vastgestelde geluidsnormen, naar datgene wat is aangevraagd. Ook brengt dit wijzigingsbesluit het aantal vergunde vervoersbewegingen van tankauto’s terug naar een maximum van twee tankauto’s per week. Dit komt neer op een maximum van vier verkeersbewegingen van tankauto’s per week (heen en terug). Het inperken van het aantal verkeersbewegingen kan volgens verweerder gelet op artikel 2.14 van de Wabo worden gedaan omdat het positieve gevolgen heeft voor het milieu en de leefomgeving.
Beoordeling door de rechtbank
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet 3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 31 januari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. Voorts is het bestemmingsplan “ [vergunninghoudster] ” van toepassing, dat vanaf die datum onderdeel is van het omgevingsplan.
Juridisch kader
4.1 Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder onder a en e, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: a. het bouwen van een bouwwerk, e. 1°. het oprichten, 2°. het veranderen of veranderen van de werking of 3°. het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk.
4.2 Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
4.3 Ingevolge artikel 2.14, derde lid, van de Wabo kan, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, de omgevingsvergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.
Bespreking van de beroepsgronden
Toename van geluid
5.1 Eisers voeren aan dat er geen rekening is gehouden met hun belangen. Ten opzichte van het geluidsonderzoek in 2014 neemt het geluid namelijk flink toe. Aan de voorkant van hun huis bevindt zich een tuin over een lengte van ruim 23 meter, waar de overlast nog groter is. De overlast komt vooral door de nieuwe museale schepen en verplaatsing van leurboten waar onderhoud aan gaat plaatsvinden.
5.2 Zoals reeds door de Afdeling is geconcludeerd in de uitspraak over het bestemmingsplan, blijkt uit het door vergunninghoudster ingediende akoestische onderzoeksrapport van 2021 dat ter plaatse van de woning en ook in de tuin van eisers, dat het dichtst bij het plangebied ligt, wordt voldaan aan de waarden van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Voor zover eisers hebben betoogd dat sprake is van onaanvaardbare gecumuleerde geluidsbelasting, is van belang dat uit een bij de plantoelichting gevoegd memo blijkt dat het bedrijf niet in relevante mate bijdraagt aan de hoogte van de gecumuleerde geluidsbelasting ter plaatse van het perceel. De Afdeling heeft verder overwogen dat door eisers geen tegenonderzoek is overgelegd of op andere wijze aannemelijk gemaakt dat de conclusies uit het akoestisch onderzoek, het aanvullend onderzoek en het memo onjuist zijn. De Afdeling heeft daarom in het kader van een goede ruimtelijke ordening geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidshinder ter plaatse van de woning en tuin van eisers. Aangezien de omgevingsvergunning strekt tot realisatie van hetgeen het bestemmingplan mogelijk maakt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel in het kader van het belang van de bescherming van het milieu. De beroepsgrond slaagt niet.
Goede ruimtelijke ordening
6.1 Eisers voeren aan dat verweerder niet heeft gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De steigers en boten mogen volgens deze vergunning evenwijdig aan de oever liggen en beperken daarmee het zicht. In een eerdere omgevingsvergunning moesten de steigers haaks op de oever worden geplaatst om die reden. De toevoeging van nog meer boten draagt niet bij aan de openbaarheid van de oever. Het bunkerstation strookt ook niet met het openbare karakter van de Zaan. Er wordt geen rekening gehouden met de zichtlijnen, uitstraling en het belang van omwonenden zoals het uitzicht en beleving en toekomstig gebruik van de [straat] .
6.2 De rechtbank overweegt dat de aanvraag ziet op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en e, van de Wabo. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aangevoerde geen aspect is dat hij mocht betrekken bij de beslissing op de aanvraag, gelet op het toetsingskader van artikelen 2.10 en 2.14 van de Wabo. Op grond van artikel 2.14, derde lid, van de Wabo kan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo alleen worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu. De aangevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo mag alleen worden geweigerd bij strijd met het Bouwbesluit 2012, met de bouwverordening, met een bestemmingsplan of andere planologische regeling of met redelijke eisen van welstand. Het criterium goede ruimtelijke ordening uit artikel 2.12 van de Wabo geldt voor de vaststelling van een bestemmingsplan en voor een omgevingsvergunning voor afwijking van een bestemmingsplan of van een andere planologische regeling als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Dit aspect heeft dus wel een rol gespeeld bij de totstandkoming van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Dit is reeds afgewogen in het kader van de bestemmingsplanprocedure en beoordeeld door de Afdeling in de uitspraak van 16 november 2022. De Afdeling heeft geoordeeld dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het project past binnen het onherroepelijk geworden bestemmingsplan. Er wordt door verweerder bij het verlenen van deze omgevingsvergunning niet afgeweken van het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Duurzaamheid
7.1 Eisers voeren aan dat brandstofdistributie van diesel niet passend is bij duurzaamheid.
7.2 De rechtbank overweegt dat duurzaamheid geen weigeringsgrond vormt of aspect is dat verweerder mocht betrekken bij de beslissing op de aanvraag, gelet op het toetsingskader van artikelen 2.10 en 2.14 van de Wabo. De beroepsgrond slaagt niet.
Locatie leurboten
8.1 Eisers voeren aan dat het onduidelijk is waar welke leurboten komen te liggen. Dit is van belang om gevaarlijke situaties te voorkomen. Bovendien heeft het bedrijf volgens Facebook beschikking over vijf leurboten, waarvan er maar drie bij de inrichting mogen liggen.
8.2 De beroepsgrond slaagt niet. Dit raakt geen weigeringsgrond uit artikelen 2.10 en 2.14 van de Wabo. Zoals ook door de Afdeling is vastgesteld in de uitspraak van 16 november 2022 zijn ligplaatsen voor leurboten en historische boten uitsluitend toegestaan op gronden met de bestemming “Water - Scheepvaartvoorzieningen” zodat deze boten niet mogen worden afgemeerd en niet mogen uitsteken binnen de bestemming “Water - 1”. Het aantal leurboten is via een bij de vergunning behorende tekening overeenkomstig het bestemmingsplan gemaximeerd op drie en de ligplaatsen zijn op die tekening overeenkomstig het bestemmingsplan aangeduid. Ter zitting is overigens toegelicht dat vergunninghoudster inderdaad vijf leurboten heeft, maar dat er slechts drie bij de inrichting liggen en de andere twee op een gehuurde locatie in Amsterdam.
Welstandsadvies
9.1 Eisers stellen dat een goede motivering met betrekking tot de welstand ontbreekt. Er is door de Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad op 8 maart 2022 een positief advies gegeven over het bouwplan, maar dit advies is erg mager en ziet niet op het hele project.
9.2 Deze beroepsgrond treft geen doel. Er is een positief welstandsadvies, dat, zoals eisers ter zitting hebben bevestigd, voor de verlening van de omgevingsvergunning ter inzage is gelegd. Het advies gaat wel degelijk over het gehele project. Eisers hebben niet concreet aangegeven op welke onderdelen het advies onvolledig of onjuist is. Bovendien is door eiseres geen tegenadvies overgelegd. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat het welstandsadvies niet op juiste en zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Stikstofberekening
10.1 Eisers voeren aan dat in het memo Stikstofberekening [straat] [huisnummer] [plaats] staat dat in de huidige situatie tevens enkele ligplaatsen bestemd zijn voor historische boten. Deze boten hebben een museale status. Dit zijn schepen die nog volledig in de vaart zijn. Met deze boten moet daarom eens in de zoveel tijd gevaren worden, aldus het memo. Uit de tekening bij de omgevingsvergunning blijkt dit niet mogelijk te zijn omdat ze ingeklemd zitten tussen andere boten.
10.2 De mogelijke stikstofdepositie als gevolg van de vergunde activiteiten is onderzocht om te beoordelen of ook een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming of een omgevingsvergunning in verband met natuurbescherming op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo vereist is. De rechtbank overweegt dat in de schriftelijke uiteenzetting van vergunninghoudster en ter zitting is toegelicht dat de historische boten wel degelijk kunnen uitvaren, aangezien de boten makkelijk verplaatst kunnen worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Leefbaarheid/toegankelijkheid
11.1 Eisers voeren aan dat volgens onderzoek de kade leefbaarder en meer openbaar en toegankelijk wordt door het bunkerstation meer van de kade af te leggen. Dit klopt niet wat betreft het bunkerschip [naam bunkerschip 1] .
11.2 Gelet op het toetsingskader van artikelen 2.10 en 2.14 van de Wabo is dit geen criterium dat verweerder kon betrekken bij het beoordelen van de aanvraag. Ten aanzien van de afstand en zichtbaarheid is door vergunninghoudster bovendien terecht opgemerkt dat dit reeds is beoordeeld door de Afdeling bij het beroep tegen het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Tankauto’s
12.1 Eisers voeren aan dat de tankauto’s op een plek dichter bij de erfgrens komen te staan. De tankauto’s leveren brandstof en staan gedurende een uur met draaiende motor af te tanken. Mocht de brandstoftoevoer over water spaak lopen dan worden bewoners geconfronteerd met negen tankauto’s per week. De leefomgeving wordt dan nog meer aangetast.
12.2.1 De rechtbank overweegt dat in het oorspronkelijke besluit geen maximering op de tankauto’s zat. Verweerder heeft dit hersteld door hangende beroep een voorschrift in de vergunning op te nemen waarin het aantal vergunde vervoersbewegingen van tankauto’s wordt teruggebracht naar een maximum van twee tankauto’s per week. Dit komt neer op een maximum van vier vervoersbewegingen van tankauto’s per week. Vergunninghoudster heeft onderzoek laten doen naar de gevolgen ten aanzien van geluid en geur. Hierbij is uitgegaan van een gemiddelde lostijd van twintig minuten per tankauto als representatieve bedrijfssituatie. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat aan de toepasselijke richtwaarden en richtafstanden wordt voldaan. Verder is van belang dat het bestemmingsplan de levering van brandstof op de betrokken locatie uitdrukkelijk toestaat en dat het alsnog voorgeschreven maximumaantal vervoersbewegingen een beduidende vermindering inhoudt ten opzichte van het aantal van tien vervoersbewegingen per week dat op grond van de vorige omgevingsvergunning toegestaan was. Mede wegens het ontbreken van een tegenonderzoek ziet de rechtbank geen reden waarom verweerder dit in het kader van het milieu niet in redelijkheid heeft kunnen toestaan.
12.2.2 De rechtbank overweegt verder dat door het ontbreken van een voorgeschreven maximumaantal vervoersbewegingen wel een gebrek kleefde aan het besluit. Dit spoorde immers niet met het feit dat de vorige omgevingsvergunning wel een maximum bevatte en met het feit dat volgens de toelichting op het bestemmingsplan, conform een besluit van de gemeenteraad van 17 december 2020, het aantal vervoersbewegingen tot één à twee tankauto’s per week teruggebracht zou worden. Met het besluit van 5 september 2024 heeft verweerder dit hersteld. Met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan de bestuursrechter een besluit, ondanks schending van een rechtsregel, in stand laten indien het aannemelijk is dat de belanghebbenden door deze schending niet zijn benadeeld. Eisers zijn niet benadeeld, aangezien vergunninghoudster niet het voornemen had om af te wijken van het maximum volgens het raadsbesluit van 17 december 2020. Als een gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt gepasseerd, blijft de vernietiging van het besluit achterwege en is toepassing van artikel 8:72 van de Awb niet aan de orde. Gelet hierop vormt het gebrek, dat gepasseerd wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, geen aanleiding voor de gegrondverklaring van het beroep.
Handhaving
13.1 Eisers voeren aan dat op sommige boten bij het bunkerstation wordt gewoond. Het komt voor dat hele dagen wordt geklust aan boten. Kortom, men houdt zich niet aan de regels en verweerder voert geen controles uit conform het Uitvoeringsprogramma Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving 2023-2024. Eisers voeren aan dat zij in de omgevingsvergunning expliciet het voorschrift willen dat er niet gewoond mag worden op de schepen binnen de inrichting.
13.2 Volgens het op het perceel geldende bestemmingsplan zijn de voor “Water - Scheepvaartvoorzieningen” aangewezen gronden mede bestemd voor bedrijfswoningen. Blijkens de toelichting op de aanvraag zijn op de [naam bunkerschip 2] en [naam bunkerschip 1] bedrijfswoningen aanwezig. Verweerder moest de aanvraag toetsen op grond van de Wabo. Bedrijfswoningen worden binnen het geldende bestemmingsplan toegestaan. Een voorschrift in een omgevingsvergunning kan niet beperken wat op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. De rechtbank overweegt ten aanzien van het niet handhaven van (vermeende) overtredingen, dat dit geen onderdeel vormt van de vergunningsprocedure en dat daarover een handhavingsverzoek kan worden ingediend. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
14. Het beroep tegen het bestreden besluit, zoals gewijzigd, is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en de omgevingsvergunning in stand blijft. Verweerder moet wel het griffierecht aan eisers vergoeden. Dit omdat er in het oorspronkelijke besluit een gebrek zat, dat gepasseerd wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Eisers hebben geen proceskosten opgegeven die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wammes, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Overeenkomstig artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
ECLI:NL:RVS:2022:3314.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, en artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.