ECLI:NL:RBMNE:2025:5130 - Rechtbank Midden-Nederland - 2 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16/098136-24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 oktober 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] , geboren op [2002] in [geboorteplaats] (Brazilië), ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] , hierna: de verdachte.
1 Zitting
De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 18 september 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
2 Tenlastelegging
De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
feit 1: in de periode van 15 december 2022 tot en met 22 april 2024 in Almere en/of Utrecht samen met (een) ander(en), reisdocumenten en identiteitskaarten valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst;
en/of
in de periode van 15 december 2022 tot en met 22 april 2024 in Almere en/of Utrecht samen met (een) ander(en), valse of vervalste reisdocumenten en identiteitskaarten heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad;
feit 2: in de periode van 15 december 2022 tot en met 20 april 2024 in Almere en/of Utrecht samen met (een) ander(en), ING en Rabobank en Triodos en ABN AMRO heeft opgelicht door bankrekeningen te openen door valse of vervalste reisdocumenten of identiteitsbewijzen aan te leveren en foto’s en video’s van de op die reisdocumenten of identiteitsbewijzen afgebeelde personen;
feit 3: in de periode van 6 maart 2024 tot en met 22 april 2024 in Utrecht voorwerpen heeft ontvangen en verschaft en verworven en voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat die bestemd waren tot het vervalsen en/of valselijk opmaken van reisdocumenten en identiteitsbewijzen en/of oplichting gericht op de verkrijging van niet-contante betaalmiddelen.;
feit 4: in de periode van 15 augustus 2023 tot en met 16 augustus 2023 in Almere en/of Utrecht (meermalen) samen met (een) ander(en) opzettelijk en wederrechtelijk de identificerende persoonsgegevens van [aangever] heeft gebruikt.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.
3 Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle feiten waar de verdachte van wordt beschuldigd bewezen kunnen worden. Volgens de officier van justitie is er wel te weinig bewijs dat de verdachte feit 1 en feit 4 samen met een ander heeft gepleegd, zodat de verdachte voor die feiten vrijgesproken moet worden van het medeplegen.
3.2. __Standpunt van de verdedigin__g De advocaat stelt zich op het standpunt dat de verdachte de feiten samen met een ander heeft gepleegd. Volgens de advocaat is de bijdrage van de verdachte aan de strafbare feiten gelijk aan die van zijn medeverdachte. Verder voert hij geen verweer over het bewijs.
3.3. Oordeel van de rechtbank
De verdachte bekent dat hij de feiten heeft gepleegd, zoals deze hieronder bewezen zijn verklaard. De advocaat heeft geen vrijspraak bepleit. In die situatie hoeft de rechtbank de inhoud van de bewijsmiddelen niet op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert.
3.3.1. Bewijsmiddelen
feit 1:
- een proces-verbaal van bevindingen waarin een
opsomming is gegeven van de inbeslaggenomen identiteitsdocumenten in de woning van de verdachte, onder andere op naam van [A] en [B] , waarop een foto van de verdachte te zien is, en [C] en [D] ;
-
een proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee, betreffende het documentonderzoek naar de echtheid van de bij de doorzoeking aangetroffen identiteitsdocumenten, waaronder de identiteitskaart op naam van (onder andere) [A] en [B] ;
[4] -
de aangifte van ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO), betreffende het gebruik van een vervalst Oostenrijks ID-bewijs op naam van [D] ;
[5] -
een proces-verbaal van bevindingen, betreffende het
documentonderzoek naar de identiteitskaart op naam van (onder andere) [C] ;
feit 2:
-
de aangifte van Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank);
[8] -
de aangifte van Triodos Bank N.V. (hierna: Triodos);
[9] -
de aangifte van ABN AMRO;
[10]
feit 3:
-
een proces-verbaal van bevindingen over de bestelling van een Zebra-kaartprinter door de verdachte op 6 maart 2024;
[12] -
een proces-verbaal van bevindingen, betreffende het (aanvullende) onderzoek naar de inhoud van de laptop (Omen) van HP uit de woning van de verdachte, waarop (onder andere) bestanden met afbeeldingen van identiteitsdocumenten zijn aangetroffen;
[13] -
een proces-verbaal van bevindingen, betreffende het aantreffen van een afbeelding van het paspoort van [E] op bovengenoemde laptop (Omen) van HP;
[14]
feit 4:
-
een proces-verbaal van bevindingen, betreffende het onderzoek naar de inhoud van de bovengenoemde laptop (Omen) van HP, waarop (onder andere) een afbeelding van de identiteitskaart van [aangever] is aangetroffen;
[16] -
een (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen over de afgesloten telefoonabonnementen op naam van [aangever] ;
[17] -
de aangifte van ING Bank;
[18] -
een proces-verbaal van bevindingen waarin een
opsomming is gegeven van de inbeslaggenomen identiteitsdocumenten in de woning van de verdachte, op naam van (onder andere) [aangever] , waarop een foto van de medeverdachte te zien is;
- een proces-verbaal van bevindingen, betreffende het
documentonderzoek naar de identiteitskaart op naam van (onder andere) [aangever] ;
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
3.3.2. Bewijsoverwegingen
Feit 1: vrijspraak medeplegen Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard als is komen vast te staan dat bij het begaan van dit feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij moet de bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht zijn. Voor medeplegen is niet vereist dat de rol van iedere verdachte (precies) even groot is. Wel moet de materiële en/of intellectuele bijdrage van een verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht zijn.
Van een dergelijke substantiële bijdrage van de medeverdachte bij het valselijk opmaken of vervalsen van identiteitsdocumenten is de rechtbank niet gebleken. Uit het dossier volgt dat het merendeel van de handelingen van het maken van de valse identiteitsdocumenten door de verdachte zijn verricht. De verdachte heeft de benodigde persoonlijke informatie voor de valse identiteitsdocumenten opgezocht en verzameld en deze vervolgens zelf opgesteld en afgedrukt. De medeverdachte zou een aantal keer hebben geholpen met het maken van de identiteitsdocumenten, maar wat zijn precieze rol was blijft onbekend. Vastgesteld kan worden dat de medeverdachte zijn (pas)foto ter beschikking stelde aan de verdachte, terwijl hij wist dat de verdachte hiermee valse identiteitsdocumenten zou maken. Deze bijdrage van de medeverdachte is naar het oordeel van de rechtbank, in het licht van alle handelingen die nodig zijn voor het valselijk opmaken of vervalsen van identiteitsdocumenten, van zodanig ondergeschikte aard (intellectueel en materieel gezien) dat hij niet als medepleger kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het medeplegen van het valselijk opmaken of vervalsen van identiteitsdocumenten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte ook niet samen met zijn medeverdachte een (groot aantal) valse of vervalste identiteitsdocumenten voorhanden gehad. Uit het dossier blijkt dat de medeverdachte slechts één identiteitsbewijs op naam van [F] , waarvan hij wist dat deze vals was, voorhanden had. Dit identiteitsbewijs is niet (specifiek) in de beschuldiging van de verdachte genoemd. Daarbij komt dat het merendeel van de valse en/of vervalste identiteitsdocumenten (waaronder alle in de beschuldiging (specifiek) opgenomen identiteitsdocumenten) in de woning van de verdachte zijn aangetroffen. Van een voldoende materiële bijdrage van de medeverdachte bij het voorhanden hebben is dan ook geen sprake, zodat de verdachte wordt vrijgesproken van ‘medeplegen’.
feiten 2 en 4: bewezenverklaring medeplegen Uit de onder feit 2 opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte beiden op de door de verdachte vervalste identiteitsdocumenten zijn afgebeeld. Zoals de verdachte verklaart, was het plan met deze documenten (onder andere) bankrekeningen te openen, wat ook meerdere keren is gelukt. Zijn medeverdachte wist, bij het ter beschikking stellen van zijn (pas)foto, van dit plan af. De verdachten hebben, in de gevallen waarin dit nodig was, ook foto’s en/of video’s van zichzelf gemaakt of laten maken, om het verificatieproces bij een bank succesvol te doorlopen. Dit maakt dat de verdachten allebei een wezenlijke en noodzakelijke bijdrage hebben geleverd aan de oplichting van banken.
Gelet op de overeenkomende modus operandi (met feit 2), vindt de rechtbank het ook bewezen dat de verdachten samen de identificerende persoonsgegevens van de heer [aangever] hebben gebruikt om een bankrekening te openen. Op de laptop van de verdachte treft de politie namelijk een identiteitskaart van [aangever] aan en op 15 augustus 2024 is er met een identiteitskaart op naam van [aangever] , waarop de foto van de medeverdachte is afgebeeld, een bankrekening bij ING Bank geopend.
De verdachte bekent dat door middel van de frauduleus geopende bankrekeningen telefoonabonnementen bij telecomproviders zijn afgesloten. Hij zegt hierbij hulp te hebben gehad van zijn medeverdachte, omdat hij zelf geen Nederlands kan lezen of spreken. Dit is een aannemelijke verklaring omdat de websites van telecomproviders doorgaans alleen in de Nederlandse taal beschikbaar zijn. De contracten van telefoonabonnementen (op naam van een ander dan de heer [aangever] ), die zijn opgenomen in het dossier, zijn ook in het Nederlands opgesteld. Dit, in combinatie met de bevindingen dat de telefoonabonnementen op naam [aangever] op dezelfde dag zijn afgesloten dat ook de bankrekening bij ING Bank op naam van [aangever] (met een vals identiteitsbewijs met daarop een (pas)foto van de medeverdachte) is geopend, maakt dat de rechtbank het bewezen vindt dat de verdachten samen de gegevens van [aangever] hebben misbruikt.
3.4. Bewezenverklaring De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
feit 1: in de periode van 15 december 2022 tot en met 22 april 2024 te Almere en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen een reisdocument of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht, te weten- een Oostenrijkse identiteitskaart op naam van [A] , en- een Sloveense identiteitskaart op naam van [B] , en- een Zwitserse identiteitskaart op naam van [C] , en- een Oostenrijks paspoort op naam van [D] , en- een groot aantal reisdocumenten of identiteitsbewijzen op naam van andere personen, valselijk heeft opgemaakt
en
in de periode van 15 december 2022 tot en met 22 april 2024 te Almere en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen een reisdocument of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten- een Oostenrijkse identiteitskaart op naam van [A] , en- een Sloveense identiteitskaart op naam van [B] , en- een Zwitserse identiteitskaart op naam van [C] , en- een Oostenrijks paspoort op naam van [D] , en- een groot aantal reisdocumenten of identiteitsbewijzen op naam van andere personen, waarvan hij, verdachte, wist dat deze vervalst waren, voorhanden heeft gehad;*feit 2:*in de periode van 15 december 2022 tot en met 20 april 2024 te Almere en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, telkens, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, ING Bank N.V. en de Coöperatieve Rabobank U.A. en Triodos Bank N.V. en ABN AMRO Bank N.V. heeft bewogen tot het verlenen van een dienst, te weten het verstrekken van een of meerdere bankrekeningen, door, onder aanlevering van vervalste reisdocumenten of identiteitsbewijzen en/of verstrekking van foto’s en/of video’s van de op de reisdocumenten of identiteitsbewijzen afgebeelde personen, een of meerdere bankrekeningen aan te vragen en/of te openen; feit 3: in de periode van 6 maart 2024 tot en met 22 april 2024 te Utrecht, in elk geval in Nederland, voorwerpen, te weten- twee kaartprinters,- een afbeelding van het paspoort van [E] en
- bestanden met een groot aantal afbeeldingen van reisdocumenten en identiteitsbewijzen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat die bestemd waren tot het plegen van een in artikel 231 en 326 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, terwijl dit feit betrekking had op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument;
feit 4: in de periode van 15 augustus 2023 tot en met 16 augustus 2023 te Almere en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van [aangever] , heeft gebruikt door een bankrekening en telefoonabonnementen (inclusief een telefoon op afbetaling) op naam van die [aangever] af te sluiten.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.
4 Kwalificatie en strafbaarheid
4.1 Kwalificatie De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
feit 1: een reisdocument of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht valselijk opmaken, meermalen gepleegd en
een reisdocument of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij weet, dat het vervalst is, meermalen gepleegd; feit 2: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3: voorwerpen en gegevens voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een in artikel 231, eerste lid en artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, voor zover het feit betrekking heeft op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument;
feit 4: medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan.
4.2 Strafbaarheid feit en de verdachte De feiten en de verdachte zijn strafbaar.
5 Straf
5.1. Vordering van de officier van justitie De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar, met aftrek van het voorarrest.
5.2. Standpunt van de verdediging De advocaat is van mening dat de verdachte en zijn medeverdachte allebei een gelijke essentiële bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van de strafbare feiten. Hier moet de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening mee houden, in die zin, dat de rechtbank aan de medeverdachte een lagere straf heeft opgelegd dan in deze zaak wordt geëist. In strafmatigende zin verzoekt de advocaat verder de volgende persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee te wegen. De verdachte is jong en heeft openheid van zaken gegeven. De verdachte is al 15 maanden geschorst uit voorlopige hechtenis en zijn leven is op dit moment stabiel. Zo heeft de verdachte, in tegenstelling tot zijn medeverdachte, een ondersteunend sociaal netwerk, werk, inkomsten, een rechtmatige verblijfstitel en een vaste woon- en verblijfplaats. Daarnaast gebruikt de verdachte geen drugs meer. Het recidiverisico is dan ook gereduceerd. Gelet hierop vraagt de advocaat de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een (cumulatieve) taakstraf.
5.3. Oordeel van de rechtbank De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, op, met aftrek van voorarrest. Bij het bepalen van deze straf houdt de rechtbank, zoals hieronder uiteen is gezet, rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook kijkt de rechtbank naar het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
5.3.1. Ernst en omstandigheden van de feiten De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van een grote hoeveelheid identiteitsdocumenten. De verdachte heeft met zijn handelen schade toegebracht aan het vertrouwen dat in het maatschappelijke verkeer in de juistheid van identiteitsdocumenten moet kunnen worden gesteld. Het gebruikmaken van valse en vervalste documenten maakt identiteitscontrole namelijk moeilijk , wat het plegen van andere strafbare feiten vergemakkelijkt.
Dit is ook in deze zaak gebleken. De verdachte heeft zich, in een periode van ongeveer anderhalf jaar, samen met een ander schuldig gemaakt aan grootschalige oplichting van verschillende banken. Hij en zijn medeverdachte hebben met de valse identiteitsdocumenten én zo nodig met het maken van een foto en/of filmpje van henzelf ter verificatie, banken bewogen tot verstrekking van meerdere bankrekeningen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij met deze valse identiteitsbewijzen en met gebruikmaking van de daarmee geopende bankrekeningen telefoonabonnementen heeft afgesloten en telefoons heeft aangeschaft. Door zo te handelen heeft verdachte niet alleen activiteiten verricht waardoor de betreffende banken mogelijk - nog los van de onderzoekskosten - financiële schade lijden, maar heeft hij ook het vertrouwen geschonden dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in het zorgvuldig gebruik van bankrekeningen en de tenaamstelling daarvan. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij enkel oog heeft gehad voor zijn eigen financiële gewin. Dat de verdachte de uit de oplichting verkregen opbrengst heeft gebruikt om zijn gezin te onderhouden, rechtvaardigt zijn handelen niet. Daarbij komt dat de verdachte in de periode dat hij de strafbare feiten pleegde een middelenverslaving had en dat hij (een deel van) de opbrengst heeft gebruikt om zijn verslaving te bekostigen. Op de zitting heeft de verdachte namelijk verklaard dat hij enkele bankrekeningen heeft ‘geruild’ tegen cocaïne.
In deze zaak is bovendien gebleken dat personen van wie identiteitsgegevens zijn misbruikt voor het maken van de valse documenten in de problemen zijn gekomen. Zo is één van de aangevers in het BKR terechtgekomen, waardoor het aangaan van leningen of hypotheken een probleem kan worden en is van een andere aangever geld weggesluisd van de bankrekening. Verder onderzoek naar de gevolgen voor de personen van wie gegevens zijn misbruikt is door de politie niet verricht, maar de geconstateerde problemen zouden zomaar slechts een fractie kunnen zijn van de gevolgen die door het handelen van de verdachte zijn veroorzaakt. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
5.3.2. De justitiële documentatie Uit het strafblad van de verdachte van 6 september 2025 blijk dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in strafmatigende of strafverzwarende zin mee.
5.3.3. Het rapport van de reclassering De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van de reclassering van 13 augustus 2025, opgesteld door mevrouw M. van Marle, reclasseringswerker. De reclassering ziet geen aanwijzingen voor een pro-criminele houding bij de verdachte. Ten tijde van de verdenking was de vrouw van de verdachte zwanger. De verdachte had geen dagbesteding, inkomen en huisvesting. Hij had een sterk verantwoordelijkheidsgevoel om zijn gezin financieel te onderhouden en door de ondervonden stress is hij alcohol en drugs gaan gebruiken. Dit, in combinatie met de onwetendheid van de hulpverleningswegen in Nederland, heeft volgens de reclassering tot het delictgedrag geleid.
Gedurende zijn schorsing heeft de verdachte zich goed aan de afspraken met de reclassering gehouden. De reclassering heeft momenteel geen zorgen (meer) over het middelengebruik van de verdachte, omdat de urinecontroles het afgelopen jaar negatief waren (met één uitzondering waarbij de urinecontrole positief was voor softdrugs). De reclassering maakt zich nog wel zorgen over de financiële lasten en copingsvaardigheden van de verdachte. Ondanks dat de verdachte (fulltime) werk en inkomen heeft en zijn financiële situatie stabiel lijkt, zijn de kosten voor het onderhouden van zijn gezin hoog en is er (nog) geen sprake van een financieel vangnet. Dit zorgt bij de verdachte (nog steeds) voor stress, wat een risicofactor voor delictgedrag is. Het risico op recidive schat de reclassering in als gemiddeld.
Ondanks de aanwezige zorgen staat de verdachte niet open voor behandeling. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden tot justitiële interventies. Positief is dat het buurtteam momenteel in een vrijwillig kader betrokken is om het gezin te ondersteunen.
Tot slot zijn er volgens de reclassering geen contra-indicaties (anders dan die voor iedereen gelden) om de verdachte een gevangenisstraf en/of een taakstraf op te leggen.
5.3.4. Strafkader Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Het oriëntatiepunt voor meerderjarigen voor het bezitten van een vals paspoort is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. In dit geval zijn bij verdachte een grote hoeveelheid valse identiteitsbewijzen aangetroffen. Daarbij komt nog dat de verdachte een aantal banken heeft opgelicht. De rechtbank vindt het daarom passend en geboden om een veelvoud van de straf van het oriëntatiepunt op te leggen.
5.3.5. De op te leggen straf Gelet op de aard en ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur, zoals ook door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal in het nadeel van de verdachte rekening houden met zijn belangrijke rol in het oplichtingsproces. Het is immers de verdachte geweest die het plan om bankrekeningen te openen en telefoonabonnementen af te sluiten heeft geïnitieerd en hij is degene geweest die het grote merendeel van de (gebruikte) identiteitsdocumenten valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is per 21 juni 2024 geschorst. Het is positief dat de verdachte het reclasseringstoezicht serieus neemt, werk en inkomen heeft en is gestopt met het gebruik van middelen. Deze persoonlijke omstandigheden betekenen echter niet dat de rechtbank de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zal leggen gelijk aan de duur van het voorarrest zoals voorgesteld door de raadsman van verdachte. De rechtbank vindt dat een dergelijke straf (ook in combinatie met een (cumulatieve) taakstraf en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf) onvoldoende recht doet aan de vergelding die, gelet op de grootschalige oplichting en de rol die de verdachte hierin heeft gehad, moet plaatsvinden. De rechtbank vindt het ook van belang, als signaal naar de samenleving en ter afschrikking van mogelijke toekomstige daders (generale preventie), dat in de strafoplegging tot uiting komt dat dit soort misdrijven niet loont en dat op het plegen daarvan een stevige reactie volgt.
Gelet op de positieve invulling die de verdachte na de schorsing van de voorlopige hechtenis aan zijn leven heeft gegeven, zal de rechtbank wel een lagere gevangenisstraf opleggen, dan door de officier van justitie is geëist. Een deel van de gevangenisstraf zal in de vorm van een voorwaardelijke straf worden opgelegd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst, ook als hij opnieuw te maken krijgt met financiële problemen, (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet op basis van het reclasseringsrapport geen aanleiding bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen.
Alles afwegend legt de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaren.
Tenuitvoerlegging van de straf De gevangenisstraf zal worden tenuitvoergelegd binnen de penitentiaire inrichting, totdat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.
De voorlopige hechtenis De advocaat bepleit de voorlopige hechtenis op te heffen. Als de rechtbank niet tot opheffing overgaat en de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt die de tijd van het voorarrest overstijgt, verzoekt de advocaat de voorlopige hechtenis in geschorste vorm te laten doorlopen.
De verdachte is per 21 juni 2024 geschorst uit voorlopige hechtenis. De rechtbank zal aan de verdachte een straf opleggen die de duur van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht overstijgt. Dit betekent dat de verdachte terug moet naar de gevangenis. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat verdachte zijn proces in vrijheid mag afwachten, ook een eventuele procedure in hoger beroep. De rechtbank ziet op dit moment, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen aanleiding hiervan af te wijken en laat de schorsing van de voorlopige hechtenis doorlopen.
6 In beslag genomen voorwerpen
De volgende voorwerpen zijn in beslag genomen:
-
een telefoontoestel van Apple (813471);- een telefoontoestel van Apple (813470);- een telefoontoestel van Nokia (813475);- een computer (Probook 650 G3) van HP (813474);- een telefoontoestel van Motorola (813479);- een computer (Omen) van HP (813477);- een telefoontoestel van Motorola (813478);- een computer van (Victus) van HP (813472); - een kaartprinter van Zebra (813480);- een kaartprinter van Zebra (813481); - een telefoontoestel van WIKO (813469);
-
een geldbedrag van € 210,- (813473).
6.1. Vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert de inbeslaggenomen telefoons van Motorola (813479 en 813478) en de computer (Victus) van HP (813472) terug te geven aan de verdachte. De overige voorwerpen moeten volgens de officier van justitie verbeurd worden verklaard.
6.2. Standpunt van de verdediging De advocaat voert aan dat de verdachte de inbeslaggenomen goederen niet terug hoeft en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3. Oordeel van de rechtbank Met behulp van de volgende goederen zijn (een deel van) de strafbare feiten begaan, zodat de rechtbank deze verbeurd zal verklaren:
-
een telefoontoestel van Apple (813471);- een telefoontoestel van Apple (813470);- een telefoontoestel van Nokia (813475);- een computer van HP (813474);
-
een computer van Omen (813477);
-
een telefoontoestel van WIKO (813469);
-
een printer van Zebra (813480);- een printer van Zebra (813481);
-
een telefoontoestel van Motorola E13 (813478).
Ook het inbeslaggenomen geldbedrag van € 210,- (813473) zal de rechtbank verbeurd verklaren, omdat het aannemelijk is geworden dat de verdachte dit bedrag geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten heeft verkregen. De rechtbank zal de volgende goederen onttrekken aan het verkeer: - een telefoontoestel van Motorola (813479);- een computer van Victus by HP (813472).
Deze voorwerpen zijn bij de huiszoeking in de woning van de verdachte aangetroffen. De politie heeft ze onderzocht, maar ze zijn versleuteld en het is daarom niet gelukt de inhoud hiervan te ontsluiten. Bewezenverklaard is dat de verdachte zich onder meer bezig hield met identiteitsfraude en oplichting, waarbij door hem gebruik is gemaakt van meerdere computers en telefoons. Gelet op de strafbare of aan identiteitsfraude en/of oplichting gerelateerde informatie (zoals (onder andere) e-mails, bestanden, foto’s, video’s en bankapplicaties) aangetroffen op de apparaten van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanleiding is te veronderstellen dat ook bovengenoemde telefoons van Motorola en de computer (Victus) van HP eveneens bestemd waren tot het plegen van een strafbaar feit.
7 Vordering benadeelde partij
7.1. Vordering van de benadeelde partijen
Rabobank heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.000,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, namelijk de onderzoekskosten die Rabobank heeft gemaakt als gevolg van feit 2.
Ook Triodos heeft onderzoekskosten gemaakt als gevolg van feit 2. Triodos heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een materieel schadebedrag van € 570,-.
7.2. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen voldoende onderbouwd zijn en hoofdelijk moeten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2024 voor Rabobank en 31 januari 2024 voor Triodos. Omdat de benadeelden rechtspersonen zijn, ziet de officier van justitie geen aanleiding oplegging van de schadevergoedingsmaatregel te vorderen.
7.3. Standpunt van de verdediging De verdachte heeft zich bereid verklaard de vorderingen van de benadeelden te voldoen en de advocaat betwist deze niet. Wel verzoekt de advocaat de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen, omdat banken in staat zijn zelf een vordering te innen.
7.4. Oordeel van de rechtbank De banken hebben kosten gemaakt om de gepleegde strafbare feiten van de verdachte (en zijn medeverdachte) aan het licht te brengen. Zo hebben zij naar iedere bankrekeningaanvraag en/of geopende bankrekening, die in verband konden worden gebracht met verdachte en/of zijn medeverdachte, onderzoek moeten doen. Naar het oordeel van de rechtbank komen daarmee alle door de banken gevorderde onderzoekskosten voor vergoeding in aanmerking. Voor Rabobank betreft dit € 3.000,- (het onderzoek heeft één uur per dossier in beslag genomen. Per uur geldt een tarief van € 120,-, en 25 dossiers x € 120,- = € 3.000,-). Voor Triodos betreft dit € 570,- (het onderzoek heeft in het totaal 30 uur in beslag genomen. Voor één uur geldt een tarief van € 19,- en 30 x € 19,- = € 570,-). Deze schade is aan te merken als rechtstreekse materiële schade en is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de ingediende vorderingen en de aangiftes, voldoende onderbouwd. Het aantal onderzoeksuren van de banken en de kosten die hieraan zijn verbonden zijn ook redelijk en daarom geheel toewijsbaar als materiële schade.
Hoofdelijkheid en wettelijke rente De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partijen voor bovengenoemde bedragen hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente telkens vanaf de datum waarop de betreffende bank aangifte heeft gedaan, te weten:
-
vanaf 4 januari 2024 voor Rabobank;
-
vanaf 31 januari 2024 voor Triodos.
De schadevergoedingsmaatregel De rechtbank zal geen schadevergoedingsmaatregel opleggen. Deze maatregel is bedoeld om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding. Een rechtspersoon mag in beginsel geacht worden zelf de wegen te kennen om een vordering te incasseren, in tegenstelling tot een natuurlijke persoon. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om van dit beginsel af te wijken.
Proceskosten De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
8 Toegepaste wetsartikelen
De opgelegde straf en de beslissing op het beslag zijn gebaseerd op artikel 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57, 231, 231b, 234 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
-
verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2, 3 en 4 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3 is omschreven;
-
verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het onder feit 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde;
straf
-
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden;
-
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
-
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 10 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
-
stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
-
als voorwaarde geldt dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
-
verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
-
verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
Benadeelde partij Rabobank (feit 2)
Benadeelde partij Triodos (feit 2)
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Boonzaaijer, voorzitter, mr. A. Maas en mr. I.J.B. Corbeij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.W. Hekker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1: hij, in of omstreeks de periode van 15 december 2022 tot en met 22 april 2024 te Almere en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht, te weten- een Oostenrijkse identiteitskaart op naam van [A] , en/of- een Sloveense identiteitskaart op naam van [B] , en/of- een Zwitserse identiteitskaart op naam van [C] , en/of- een Oostenrijks paspoort op naam van [D] , en/of- (een groot aantal) reisdocumenten en/of identiteitsbewijzen op naam van een ofmeer andere personen (zie pvb-119, p. 718-723), valselijk heeft opgemaakt of vervalst;
en/of
hij, in of omstreeks de periode van 15 december 2022 tot en met 22 april 2024 te Almere en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten- een Oostenrijkse identiteitskaart op naam van [A] , en/of- een Sloveense identiteitskaart op naam van [B] , en/of- een Zwitserse identiteitskaart op naam van [C] , en/of- een Oostenrijks paspoort op naam van [D] , en/of- (een groot aantal) reisdocumenten en/of identiteitsbewijzen op naam van een ofmeer andere personen (zie pvb-119, p. 718-723), waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat deze vals of vervalst was, heeft/hebben afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad;*feit 2:*hij, in of omstreeks de periode van 15 december 2022 tot en met 20 april 2024 te Almere en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de ING bank en/of de Rabobank en/of de Triodos bank en/of de ABN AMRO bank heeft bewogen tot het verlenen van een dienst, te weten het verstrekken van een of meerdere bankrekeningen, door, onder aanlevering van valse of vervalste reisdocumenten en/of identiteitsbewijzen en/of verstrekking van foto’s en/of video’s van de op de reisdocumenten en/of identiteitsbewijzen afgebeelde personen, een of meerdere bankrekeningen aan te vragen en/of te openen;
feit 3: hij, in of omstreeks de periode van 6 maart 2024 tot en met 22 april 2024 te Utrecht, in elk geval in Nederland, een of meer voorwerpen, te weten- twee kaartprinters,- een afbeelding van het paspoort van [E] en/of van de paspoorten van zijn drie kinderen,- bestanden met een groot aantal afbeeldingen van reisdocumenten en/of identiteitsbewijzen,heeft ontvangen, zich heeft verschaft, heeft verworven en/of anderszins voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat die bestemd waren tot het plegen van een in artikel 231 en/of 326 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, terwijl dit feit betrekking had op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument;
feit 4: hij, in op omstreeks de periode van 15 augustus 2023 tot en met 16 augustus 2023 te Almere en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten van [aangever] , heeft gebruikt door een of meerdere bankrekeningen en/of telefoonabonnementen (inclusief een telefoon op afbetaling) op naam van die [aangever] af te sluiten.
Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakte processen-verbaal, opgenomen in het proces-verbaal van:
-
23 april 2024, genummerd MD2R023179-66, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 316 (wanneer hiernaar wordt verwezen wordt een (A) toegevoegd);
-
30 april 2024, genummerd MD2R023 179-166, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 317 tot en met 368 (wanneer hiernaar wordt verwezen wordt een (B) toegevoegd):
-
2 juli 2024, genummerd MD2R023179-194, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 369 tot en met 503 (wanneer hiernaar wordt verwezen wordt een (C) toegevoegd):
-
30 juli 2024, genummerd MD2R023179-194, opgemaakt door politie Midden-Nederland, pagina 716 tot en met 727 (wanneer hiernaar wordt verwezen wordt een (D) toegevoegd).
Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 289 (A).
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 718, 722 en 723 (D).
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 396, 398 en 405 (C).
Een geschrift, te weten de aangifte van ABN AMRO van 28 februari 2024, pagina 115-118 (A).
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 208 (A).
Een geschrift, te weten de aangifte van ING Bank van 15 januari 2024, pagina 18, 23-25, 27-30, 33-34, 44-45 en 52 (A).
Een geschrift, te weten de aangifte van Rabobank van 4 januari 2024. pagina 62-65 (A).
Een geschrift, te weten de aangifte van Triodos van 31 januari 2024, pagina 72-75 (A).
Een geschrift, te weten de aangifte van ABN AMRO van 28 februari 2024, pagina 115-118 (A).
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 289 (A).
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 231-232 (A).
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 724-726 (D).
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 447-449 (C).
Een proces-verbaal van aangifte, pagina 127-128 (A).
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 408 en 416 (C).
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 333-336 (B).
Een geschrift, te weten de aangifte van ING Bank van 15 januari 2024, pagina 42 (A).
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 716 (D).
Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 180-181 (A).