ECLI:NL:RBMNE:2025:5006 - Vrijspraak poging doodslag na ontploffing bij spelersbus door gebrek aan opzet - 22 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank spreekt een verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling omdat voorwaardelijk opzet niet bewezen is. De verdachte wist niet dat de buschauffeur aanwezig was en heeft de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar letsel daarom niet bewust aanvaard.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummers: 16/363085-24; 16/363085-24 (vord. tul) en 16/363085-24 (vord. tul) (P) Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 22 september 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] , geboren op [2005] in [geboorteplaats] , nu gedetineerd in [verblijfplaats] , hierna: de verdachte.
1 ONDERZOEK OP DE ZITTING
De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 1 september 2025. Tegelijkertijd, maar niet gevoegd, zijn de zaken van twee medeverdachten behandeld.
Op de zitting van 1 september 2025 waren aanwezig:
2 DE TENLASTELEGGING
De volledige tekst van de beschuldiging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
feit 1 primair op 12 november 2024 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven;
subsidiair op 12 november 2024 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2 primair op 12 november 2024 in Utrecht samen met (een) ander(en) opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij een bus, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was;
subsidiair op 12 november 2024 in Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een bus heeft vernield.
3 VOORVRAGEN
3.1 Geldigheid van de dagvaarding
3.1.1. Het standpunt van de verdediging De advocaat van de verdachte heeft zich ten aanzien van de gewijzigde tekst van de beschuldiging onder feit 2 primair op het standpunt gesteld dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig moet worden verklaard, omdat uit de tekst van de beschuldiging niet volgt om welke goederen in de bus het gaat. Voor de verdachte is het nu niet duidelijk waartegen hij zich moet verweren en daarom is niet voldaan aan het vereiste van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
3.1.2. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de dagvaarding geldig is. Het is niet nodig om alle goederen op te nemen in de beschuldiging. Daarbij verwijst de officier van justitie onder andere naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 juni 2022 (ECLI:NL:RBOVE:2022:1901).
3.1.3. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank oordeelt dat het op grond van de gewijzigde tekst van de beschuldiging voor de verdediging voldoende duidelijk was waar verweer op kon worden gevoerd. Het gaat niet zozeer om de vraag welke goederen door de explosie gevaar konden lopen, maar om de vraag of door de explosie bepaalde goederen gevaar konden lopen. Uit het dossier volgt in elk geval dat er in de bus een dashcam zat, maar zo zijn er nog meer goederen denkbaar. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging. Dat maakt dat de dagvaarding geldig is.
3.2 De overige voorvragen De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de beschuldiging, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat de verdachte feit 1 primair en feit 2 primair heeft gepleegd.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.2. Standpunt van de verdediging De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte volledig vrij te spreken van feit 1 en van feit 2 primair. De advocaat voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna besproken onder paragraaf 4.3.
De advocaat refereert zich namens de verdachte aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 2 subsidiair.
4.3. Oordeel van de rechtbank Inleiding Vaststaat dat de verdachte op 12 november 2024 in Utrecht een Cobra 6 op een spelersbus van Feyenoord heeft geplakt en dat deze Cobra 6 door handelen van de verdachte is ontploft, terwijl de buschauffeur [slachtoffer] aanwezig was in de bus. [slachtoffer] is enorm geschrokken, maar heeft geen fysiek letsel aan de ontploffing overgehouden.
De vraag die in deze zaak beantwoord moet worden is de vraag welk strafbaar feit of welke strafbare feiten het handelen van de verdachte oplevert.
4.3.1. Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair De rechtbank oordeelt dat de beschuldigingen onder feit 1 primair en subsidiair niet zijn bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Geen vol opzet De rechtbank stelt, net als de advocaat en de officier van justitie, voorop dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte de intentie heeft gehad om te proberen het slachtoffer te doden of zwaar te verwonden.
Ook geen voorwaardelijk opzet De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij de verdachte. Met andere woorden, is er een aanmerkelijke kans geweest dat het slachtoffer gedood zou worden of zwaar zou worden verwond en heeft de verdachte die kans met zijn handelen bewust aanvaard?
De rechtbank zal zich niet uitlaten over de vraag of het plakken van een Cobra 6 op een spelersbus door de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de verdachte het bestaan van deze mogelijke kans niet bewust heeft aanvaard. Of in een concreet geval kan worden aangenomen dat een verdachte een dergelijke kans voor lief heeft genomen moet de rechtbank kijken naar wat er in de verdachte is omgegaan. Op de eerste plaats kan een verklaring van de verdachte inzicht geven hierin. Als de verklaring van de verdachte geen inzicht geeft in wat er in de verdachte is omgegaan kan er worden gekeken naar de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht.
In deze zaak geven de verklaringen van de verdachte inzicht in wat er ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan. De verdachte verklaart vanaf het eerste verhoor herhaaldelijk en consequent dat hij niet wist dat er iemand in de bus zat en dat hij er erg van is geschrokken dat er iemand in de bus zat. De verdachte raakt in het verhoor geëmotioneerd als hij hierover praat. De verdachte verklaart dat als hij had geweten dat er iemand in de bus had gezeten, hij de ontploffing niet teweeg zou hebben gebracht. Uit de verklaringen en de afgeluisterde tapgesprekken blijkt ook dat de bedoeling van de verdachte er op was gericht om enkel de bus kapot te maken. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van de verdachte te twijfelen.
Uit de verklaring van de buschauffeur kan ook niet worden afgeleid dat de verdachte vóór hij de Cobra 6 aanstak de buschauffeur heeft gezien en daardoor wist dat er iemand in de bus aanwezig was. De buschauffeur verklaart weliswaar oog in oog te hebben gestaan met de verdachte, maar die verklaring wordt later afgezwakt en laat ruimte voor een andere interpretatie.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar standpunt dat uit andere bewijsmiddelen de conclusie moet worden getrokken dat de verdachte had moeten weten dat er iemand in de bus aanwezig was en dat daardoor een veroordeling moet volgen voor dit feit. Niet alleen schuift de officier van justitie daarmee de verklaring van de verdachte waaruit zijn bedoeling blijkt ten onrechte terzijde, ook kan naar oordeel van de rechtbank de enkele constatering dat de motor aanstond en er (dim)licht te zien was rond en in de bus de conclusie dat er wel iemand in de bus moest zitten niet dragen.
De bedoeling van de verdachte was om de bus kapot te maken en was niet gericht op de persoon van de chauffeur. De verdachte kan worden verweten dat hij onvoldoende oplettend is geweest, maar daarmee staat nog niet vast dat hij de mogelijke gevolgen van zijn handelen in de vorm van de dood of zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
Het voorgaande betekent dat de verdachte zal worden vrijgesproken van poging tot doodslag (feit 1 primair) en poging tot zware mishandeling (feit 1 subsidiair).
4.3.2. Bewijsmiddelen feit 2 primair Voor de leesbaarheid van dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II.
4.3.3. Bewijsoverweging feit 2 primair Gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer Het is een feit van algemene bekendheid dat een Cobra 6 zwaar en illegaal vuurwerk betreft, en dat een Cobra 6 bij ontbranding een ontploffing teweeg kan brengen met een gelijke kracht als van een handgranaat. De Cobra 6 is tegen de ruit van de bus tot ontploffing gebracht. De kracht van de explosie is af te leiden uit de beschadigingen. De explosie heeft de zijruit van de bus verwoest en de grote ruit daaromheen is volledig versplinterd. Door de gehele voorzijde van de bus en tegen de deur van de bus zijn glassplinters geslagen. Op de vloer van de bus en op de stoel van de buschauffeur lagen glassplinters.
Opzet in de zin van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht hoeft slechts gericht te zijn op het veroorzaken van de ontploffing. Het opzet hoeft niet gericht te zijn op het teweegbrengen van de in onderdeel 1-3 van het wetsartikel genoemde gevolgen (het gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel). Het gevaar moet ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing wel naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest en daarbij is niet van belang dat de verdachte zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien.
Voor een bewezenverklaring van gemeen gevaar voor goederen zoals in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht geldt dat het gemeen gevaar zich dient uit te strekken tot andere goederen dan het goed dat de verdachte tot ontploffing wenste te brengen, in dit geval dus tot andere goederen dan de bus zelf.
De rechtbank oordeelt dat er sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen. De kans dat in de bus aanwezige goederen, waarbij te denken valt aan de dashcam, achtergebleven spullen van de voetbalspelers of spullen van de buschauffeur, bijvoorbeeld zijn jas of tas, bij de ontploffing gevaar liepen, was naar algemene ervaringsregels voorzienbaar, waarbij de rechtbank mede de voorgaande overweging over de kracht van de ontploffing van een Cobra 6 in overweging neemt.
Het dossier bevat een forensisch onderzoek naar de scenario’s van gevaarzetting, een vakbijlage gevaarzetting van een super Cobra 6 van het NFI en een NFI-rapportage ‘explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie bij een spelersbus op een parkeerterrein aan de Koningsweg in Utrecht op 12 november 2024’. Er heeft door het NFI ook een reconstructie plaatsgevonden van de ontploffing.
Uit de NFI-rapportage komt naar voren dat de dodelijke impact van een Cobra zoals in de onderhavige zaak onduidelijk is en niet bepaald kan worden. Daarvoor zouden meer experimenten gedaan moeten worden. De rechtbank vindt de NFI-rapportage onvoldoende duidelijk en specifiek om vast te kunnen stellen dat er een voorzienbare kans bestond dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De onderbouwing dat de kans groter dan nul is, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De rechtbank betrekt in deze overweging dat de Cobra niet in de bus is gegooid, maar aan de buitenkant van de bus is geplakt. Op grond van de bevindingen uit het explosievenonderzoek van het NFI oordeelt de rechtbank dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er levensgevaar voor anderen te duchten was. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onderdeel ‘levensgevaar’ in het tweede gedachtestreepje van de beschuldiging.
Het NFI concludeert dat er gevaar voor rondvliegende scherven bestond, waardoor letsel, bestaande uit onder meer bloedingen, zou kunnen ontstaan. Deze bloedingen zouden kunnen leiden tot littekens. Daarnaast wordt in de rapportages gesproken over het gevaar voor permanente gehoorbeschadiging. Op basis van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de kans op zwaar lichamelijk letsel wel voldoende duidelijk is komen vast te staan. Dat [slachtoffer] niet zwaar verwond is geraakt is gelegen in de omstandigheid dat hij naar achteren is gerend en zijn oren heeft bedekt. Het is geenszins aan de verdachte te danken dat er geen zwaar lichamelijk letsel is ingetreden. Anders dan de advocaat heeft betoogd moet niet slechts worden uitgegaan van het daadwerkelijk verwezenlijkte scenario, maar gaat het hierbij om de risico’s die door het handelen van de verdachte in het leven zijn geroepen en de naar algemene ervaringsregels voorzienbare kans op het intreden van het gevolg. Het argument dat aangenomen moet worden dat iedereen – net als de chauffeur – naar achteren zou rennen, waardoor het gevaar op ernstig letsel kleiner of afwezig zou zijn, slaagt niet. Een ander zou door angst misschien niet weten wat te doen of struikelen. De verdachte heeft geluk gehad dat de buschauffeur zich in veiligheid heeft kunnen brengen en er relatief goed van af gekomen is, maar dat maakt niet dat het gevaar niet heeft bestaan.
De rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden maken dat naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest dat door het handelen van de verdachte gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander was te duchten. Gelet hierop acht de rechtbank de beschuldiging onder feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen De rechtbank stelt, op grond van het frequente contact tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte voorafgaand aan de ontploffing, de verklaringen van de verdachte over dat contact en de verdere appberichten in het dossier, het volgende vast. [medeverdachte 1] is degene geweest die de verdachte op de hoogte heeft gebracht van de aanwezigheid van een spelersbus van Feyenoord in Utrecht. [medeverdachte 1] zat in een appgroep met supporters van FC Utrecht waarin informatie over de locatie van de bus werd gedeeld en al snel werd gesproken over het vernielen van de bus. De verdachte maakte geen deel uit van die appgroep. Door de verdachte en [medeverdachte 1] is vervolgens over vuurwerk gesproken, waarna de verdachte in elk geval één Cobra heeft gekocht. De verdachte is met die Cobra naar medeverdachte [medeverdachte 1] gegaan. [medeverdachte 1] is daarna bij de verdachte achterop de scooter van de verdachte naar de parkeerplaats bij Zoudenbalch gereden. Daar hebben zij beiden de derde verdachte, [medeverdachte 2] , ontmoet en met elkaar enige tijd in de auto van [medeverdachte 2] gezeten. Toen de verdachte op enig moment is uitgestapt om de Cobra 6 aan het raam van de bus te bevestigen, zijn beide medeverdachten in de auto op de verdachte blijven wachten. [medeverdachte 1] , zittend op de bijrijdersstoel, heeft gereed gezeten voor wat er ging gebeuren en heeft een filmpje gemaakt van de ontploffing. Na de explosie zijn zij gezamenlijk weggereden in de auto van [medeverdachte 2] , waarmee ze volgens de verdachte sneller weg konden komen dan op de scooter.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , die in de kern heeft bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van een plan waarbij [medeverdachte 1] van het begin tot het eind aanwezig is geweest. De verdachte is weliswaar degene geweest die de Cobra 6 feitelijk tot ontploffing heeft gebracht, maar de verdachte is door [medeverdachte 1] op het idee gebracht, er is samen een plan besproken en [medeverdachte 1] heeft de verdachte geholpen met wegkomen. Het is daarmee evident dat [medeverdachte 1] een intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft gehad voorafgaand, tijdens en na het feit, waarmee er sprake is van medeplegen van dit feit.
4.4. Bewezenverklaring De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
Feit 2 primair op 12 november 2024 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een Cobra tegen een bus te plakken en aan te steken, waardoor die Cobra tot ontploffing is gebracht, terwijl daarvan
-
gemeen gevaar voor goederen, te weten de in de bus aanwezige goederen en
-
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer] , te duchten was.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.
5 STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
Het bewezen feit is strafbaar en levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
6 STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.
7 OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL
7.1. Vordering van de officier van justitie De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Zij heeft daarbij gevorderd te gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, gelet op de rapportages van de deskundigen over de persoon van de verdachte en het negatieve advies van de reclassering over terbeschikkingstelling met voorwaarden. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om, mocht de rechtbank de verdachte een kans willen geven, aan de verdachte een gelijkluidende gevangenisstraf op te leggen, alsmede terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden. De officier van justitie eist dat deze maatregel direct na de uitspraak van het vonnis ingaat.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: GVM) op te leggen, gelet op het justitiële verleden van de verdachte en dat na de behandeling moet kunnen worden blijven ingezet op behandeling.
7.2. Standpunt van de verdediging De advocaat van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen veel langere gevangenisstraf moet worden opgelegd dan de tijd die reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Verder voert de advocaat aan dat de rechtbank bij de strafoplegging rekening moet houden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, de omstandigheid dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is en de noodzaak tot behandeling. De nadruk dient te liggen op behandeling. Gelet hierop verzoekt de advocaat de rechtbank de verdachte een kans te geven door aan hem tbs met voorwaarden op te leggen.
7.3. Oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de straf en maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van het feit De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk tot ontploffing brengen van een Cobra 6 die aan de spelersbus van voetbalclub Feyenoord was geplakt. Ieder heeft daarin een eigen rol gehad, maar uiteindelijk is het de verdachte die de Cobra 6 op de ruit heeft geplakt en tot ontploffing heeft gebracht, waarmee hem het zwaarste verwijt kan worden gemaakt. De spelersbus stond op dat moment geparkeerd op de parkeerplaats bij sportcomplex Zoudenbalch in de buurt van het voetbalstadion van FC Utrecht. De jeugdteams van FC Utrecht en Feyenoord speelden op dat moment een voetbalwedstrijd. De buschauffeur zat op het moment van het plakken en tot ontploffing brengen van de Cobra 6 in de bus te wachten. De verdachte mag van geluk spreken dat de schade beperkt is gebleven en dat de buschauffeur geen (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het had immers veel slechter kunnen afgelopen. Dat de verdachte daar in zekere zin van op de hoogte was, blijkt ook wel uit de reactie van de verdachte na het ontsteken van de vlam van de Cobra 6, te weten het direct snel wegrennen van de plek waar de Cobra 6 zou gaan ontploffen. De verdachte zag na het ontsteken de buschauffeur zitten en is desondanks weggegaan zonder zich om zijn toestand te bekommeren.
Het betreft een zeer ernstig feit. Door de ontploffing is schade ontstaan aan de bus. Een dergelijke ontploffing leidt tot veel onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verder overweegt de rechtbank dat deze ontploffing niet los kan worden gezien van een maatschappelijke tendens waarin (ernstig) voetbalgerelateerd geweld lijkt toe te nemen. De reden dat deze bus het doelwit was, was gelegen in de omstandigheid dat het de bus van een rivaliserende voetbalclub was, die geparkeerd stond in de stad Utrecht. De laatste jaren is vaker sprake geweest van ernstige incidenten in en rond het stadion. Dit ondermijnt het gevoel van veiligheid bij spelers, personeel en andere supporters. Mensen moeten zich zonder angst kunnen verplaatsen in een spelersbus, naar een stadion kunnen gaan om een wedstrijd te bezoeken, en hun werk kunnen doen. Ook als buschauffeur van een voetbalclub. De explosie was daarmee niet alleen gericht op één persoon of op één club, maar raakt aan het bredere maatschappelijke belang van openbare orde en veiligheid.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de berichten die na afloop van de ontploffing zijn gestuurd door de verdachte en zijn medeverdachten geen enkele vorm van berouw blijkt.
Strafblad De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte al tweemaal eerder voor een soortgelijke feit is veroordeeld, te weten voor (medeplegen van) opzettelijk brandstichten. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
De persoon van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van de dubbele Pro Justitie rapportage van 7 maart 2025 over de verdachte, opgemaakt door W. in ’t Hout, klinisch psycholoog, onder supervisie van F.J.R. Jonker, klinisch psycholoog en C.J. van Gestel, psychiater. Uit het psychologisch onderzoek volgt dat er bij de verdachte verschillende stoornissen zijn geclassificeerd, te weten een autismespectrumstoornis, een aandachtstekortstoornis, stoornissen in gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne en trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Uit het psychiatrisch onderzoek volgt dat er sprake is van een onrijpe persoonlijkheid, waarschijnlijk mede op basis van hechtingsproblematiek, waarbij de contouren van een persoonlijkheidsstoornis zich inmiddels wel aftekenen (met antisociale en narcistische trekken). Daarnaast is er sprake van verschillende stoornissen in middelengebruik (cannabis, alcohol en cocaïne). De verschillende stoornissen bij de verdachte leiden tot een hoge mate van impulsiviteit en prikkelhonger, waarbij hij vooraf onvoldoende de consequenties van zijn handelen overziet, noch achting slaat op gevolgen voor anderen. De psycholoog en de psychiater adviseren om de beschuldiging, in het geval van een bewezenverklaring daarvan, in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. Een tbs met voorwaarden wordt als haalbaar juridisch kader gezien. De psychiater overweegt daartoe dat tbs met voorwaarden het mogelijk maakt om een behandeling te bieden die aansluit bij de levensfase van de verdachte en tevens te kunnen starten met een spoedigere resocialisatie.
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over. De rechtbank ziet geen gronden om tot een andere conclusie te komen. Dit betekent dat het bewezen verklaarde feit verminderd aan de verdachte zal worden toegerekend.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 19 augustus 2025, opgemaakt door reclasseringswerker I.S Kunst en het reclasseringsadvies van 29 augustus 2025, opgemaakt door reclasseringswerker A. van Duijvenboden. Uit het rapport van 19 augustus 2025 volgt dat de reclassering negatief adviseert over tbs met voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. De risico’s op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als hoog. Indien tbs met voorwaarden toch wordt opgelegd, adviseert de reclassering dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden, ter waarborging van de maatschappelijke veiligheid, gelet op de ingeschatte risico’s. Bij een veroordeling tot tbs of (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseert de reclassering een GVM op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de tbs of gevangenisstraf.
Uit het advies van 29 augustus 2025 volgt dat op 28 augustus 2025 de ontslagbrief vanuit de Forensische Verslavingskliniek [instelling] is ontvangen en dat de kliniek niet langer mogelijkheden ziet binnen een nieuwe behandelpoging. De reclassering blijft verder bij het advies dat op 19 augustus 2025 is uitgebracht.
Op de zitting heeft reclasseringswerker A. van Duijvenboden de bevindingen en conclusies uit het advies bevestigd. De reclasseringswerker heeft verklaard dat de verdachte wel motivatie heeft, maar dat hij zich niet goed aan voorwaarden kan houden. Het is de vraag, als er een indicatiestelling wordt aangevraagd, welke kliniek de verdachte nog een kans wil geven. Daarbij zijn de wachttijden bij de klinieken lang. De reden dat de behandeling bij een kliniek al twee keer niet goed is gegaan en vroegtijdig is beëindigd, geeft aanleiding om negatief te adviseren over tbs met voorwaarden, mede omdat het niet bevorderlijk is voor de verdachte om een nieuwe faal-ervaring te hebben binnen een dergelijk kader.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden zoals deze naar voren zijn gekomen tijdens op de zitting. De verdachte heeft verklaard dat hij graag geholpen wil worden en een nieuwe kans wil krijgen voor behandeling in een kliniek in het kader van een tbs met voorwaarden.
Adolescentenstrafrecht De verdachte was ten tijde van de het bewezenverklaarde feit 19 jaar oud, en dus meerderjarig. In beginsel wordt ten aanzien van meerderjarige verdachten het volwassenenstrafrecht toegepast. De rechtbank kan op grond van artikel 77c Sr, indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het jeugdstrafrecht toepassen, bij een verdachte die ouder is dan 18 jaar en niet ouder is dan 23 jaar. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte volgens het volwassenenstrafrecht moet worden berecht. Zowel de psycholoog, de psychiater als de reclassering heeft daartoe geadviseerd. Het contact met de verdachte op de zitting heeft de rechtbank ook geen aanleiding gegeven tot een ander oordeel. De rechtbank houdt bij de strafoplegging wel rekening met de jonge leeftijd van de verdachte.
Strafoplegging Vanwege de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf kijkt de rechtbank naar wat voor straffen doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank in strafverzwarende zin het justitiële verleden van de verdachte meegewogen. Hoewel het bewezenverklaarde is gekwalificeerd als medeplegen, heeft de verdachte een aanzienlijke en substantiële rol gehad, te weten het daadwerkelijk plaatsen van de Cobra op de ruit van de bus. Ook dat acht de rechtbank een strafverzwarende omstandigheid. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de overige - hiervoor besproken - persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Maatregel De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan. Het bewezen feit is een misdrijf waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de bij de verdachte geconstateerde stoornissen aanwezig waren tijdens het begaan van het feit en deze het feit ook hebben beïnvloed. Zij achten het risico op herhaling van delicten zonder behandeling groot en achten klinische behandeling en interventies gericht op de beperkte emotie- en agressievaardigheden van de verdachte, waar zijn middelengebruik in vervlochten is, noodzakelijk. De verdachte heeft zich op de zitting bereid verklaard tot naleving van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
De rechtbank acht de oplegging van tbs met verpleging van overheidswege een te zware maatregel in onderhavige zaak. De rechtbank ziet in de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn verklaring op zitting dat hij mee wil werken aan de voorwaarden aanleiding om de verdachte een laatste kans te bieden om zichzelf te bewijzen. In het bijzonder de opmerking van de psychiater die stelt dat een tbs met voorwaarden het mogelijk maakt een meer op de persoon toegesneden behandeling te starten, is een belangrijk aspect om de verdachte deze kans te bieden.
Gelet op de problematiek en het strafblad van de verdachte, de ernst van het feit en het door de psycholoog en psychiater opgestelde persoonlijkheidsonderzoek, acht de rechtbank oplegging van de maatregel tbs met voorwaarden passend en geboden, waarbij de voorwaarden zullen worden ingevuld op de wijze als in het advies van de reclassering van 19 augustus 2025 geadviseerd.
Dadelijke uitvoerbaarheid De rechtbank zal bevelen dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Op basis van wat in de deskundigenrapporten is geschreven over het verhoogde recidiverisico, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Conclusie De rechtbank zal, alles afwegende, een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede de maatregel van tbs met voorwaarden aan de verdachte opleggen.
Geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het opleggen van een GVM niet noodzakelijk. Uit de informatie van de reclassering en het verhandelde op de zitting blijkt niet dat de verwachting is dat de verdachte na de maatregel van tbs met voorwaarden niet (voldoende) verantwoord kan terugkeren in de maatschappij.
Tenuitvoerlegging van de straf De gevangenisstraf zal worden tenuitvoergelegd binnen de penitentiaire inrichting, totdat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma.
8 BESLAG
8.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd om alle in beslag genomen goederen terug te geven aan de rechthebbende.
8.2. Het standpunt van de verdediging De advocaat van de verdachte heeft ten aanzien van de in beslag genomen goederen geen ander standpunt ingenomen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de verdachte van de in beslag genomen goederen, aangezien het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
9 VORDERINGEN TOT TENUITVOERLEGGING
9.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 16/093901-24 en 16/067047-23 dienen te worden afgewezen, omdat het voldoen van de voorwaardelijke opgelegde straffen niet langer opportuun is gelet op de gedane eis in de hoofdzaak.
9.2 Het standpunt van de verdediging De advocaat heeft geopperd de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 16/093901-24 en 16/067047-23 toe te wijzen zodat de hulpverleners voldoende tijd hebben een passende(r) kliniek te vinden waar de verdachte kan worden behandeld. Dat is indien de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan voorarrest zou opleggen.
9.3 Het oordeel van de rechtbank Hoewel uit dit vonnis blijkt dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, acht de rechtbank tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen, gelet op de straf en de maatregel die aan de verdachte in de hoofdzaak worden opgelegd, op dit moment niet opportuun.
De vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 16/093901-24 en 16/067047-23 zullen worden afgewezen.
10 TOEPASSELIJKE WETSARTIKELEN
De beslissingen zijn gebaseerd op de wetsartikelen 38, 38a, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 DE BESLISSING
De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
-
verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 4.4 is omschreven;
-
verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 5 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf en maatregel
-
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden;
-
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
-
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
-
de verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
-
de verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht;
-
de verdachte kan, als de reclassering dat nodig vindt en de verdachte daarmee instemt, voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of een andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
-
de verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
-
de verdachte laat zich opnemen in een nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Indien die plaatsing niet mogelijk is, werkt de verdachte mee aan plaatsing in een nader te bepalen overbruggingsplek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
-
de verdachte laat zich behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
-
de verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
-
de verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
-
de verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
-
de verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachten, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
-
de verdachte spant zich in tot het verkrijgen en behouden van zinvolle dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers-)werk of scholing;
-
beveelt dat de voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
-
geeft de reclassering opdracht aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
beslag
-
gelast de teruggave aan de verdachte van de volgende voorwerpen:
-
1 jas, goednummer PL0900-2024360643-3435660;
-
1 aansteker, goednummer PL0900-2024360643-3435697;
-
1 jas, goednummer PL0900-2024360643-3435755;
-
1 joggingbroek, goednummer PL0900-2024360643-3435753;
-
1 paar schoenen, goednummer PL0900-2024360643-3435754;
-
1 bodywarmer, goednummer PL0900-2024360643-3435784;
-
1 tas, goednummer PL0900-2024360643-3435791;
-
1 notebook, goednummer PL0900-2024360643-3435794;
-
1 aansteker, goednummer PL0900-2024360643-3435796;
-
1 telefoontoestel, goednummer PL0900-2024360643-3435800;
-
1 scooter, goednummer PL0900-2024360643-3435694;
vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/093091-24
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging;
vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/067047-23
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E.S. Dolmans, voorzitter, mr. J.O. Zuurmond en mr. A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Benschop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2025.
Bijlage I: De beschuldiging
De verdachte wordt er na wijziging van de tenlastelegging van beschuldigd dat:
feit 1 hij op of omstreeks 12 november 2024 te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een Cobra, althans brandbaar en/of explosief materiaal, tegen/bij een bus, althans een voertuig heeft geplakt/geplaatst en/of aangestoken waardoor die Cobra tot ontploffing is gekomen/gebracht terwijl die [slachtoffer] zich in dat voertuig bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 november 2024 te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een Cobra, althans brandbaar en/of explosief materiaal, tegen/bij een bus, althans een voertuig heeft geplakt/geplaatst en/of aangestoken waardoor die Cobra tot ontploffing is gekomen/gebracht terwijl die [slachtoffer] zich in dat voertuig bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 hij op of omstreeks 12 november 2024 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een Cobra, althans brandbaar en/of explosief materiaal, tegen/bij een bus, althans een voertuig te plakken/plaatsen en/of aan te steken, waardoor die Cobra tot ontploffing is gekomen/gebracht, terwijl daarvan
-
gemeen gevaar voor goederen, te weten een bus, althans een voertuig, en/of de in de bus/voertuig aanwezige goederen, en/of
-
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer] te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 november 2024 te Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een bus, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] en/of [benadeelde] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Bijlage II: Bewijsmiddelen
- Een proces-verbaal van aangifte van 12 november 2024, pagina’s 11-13, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 12 november 2024 was ik aanwezig op de parkeerplaats tegenover sportpark Zoudenbalch, gelegen aan de Koningsweg te Utrecht. Ik was daar met een Feyenoord spelersbus voor de jeugd. Op bovenstaande datum, omstreeks 19:25 uur zat ik in de bus op de eerste rij televisie te kijken. De motor van de bus draaide op dat moment en de verlichting stond aan. Ik hoorde dat er op het raam aan de bestuurderszijde getikt werd. Ik hoorde dat er gerommeld werd. Ik zag dat er een man aan de buitenkant van de bus stond, aan de bestuurderszijde naast het raam. Ik zag dat verdachte een cillinderachtig voorwerp van ongeveer 20 centimeter lang aan het raam bevestigde. Ik zag dat het voorwerp bleef hangen aan het raam. Op dat moment pakte hij een aansteker en zag ik dat er een vlammetje uit de aansteker kwam. Op dat moment ben ik opgestaan en ben ik naar achteren in de bus gerend met mijn vingers in de oren. Ik was nog niet eens halverwege de bus toen ik een harde knal hoorde. Ik zag dat de bus gevuld was met roze kleurige rook. Ik zag dat de rook van buiten door het raam aan de bestuurderszijde kwam. Ik zag dat er glas op de grond lag.
- Een proces-verbaal van bevindingen van 12 november 2024, pagina’s 118-122, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (forensisch onderzoekers):
Op 12 november 2024 kwamen wij, naar aanleiding van een ontploffing/explosie, voor forensisch onderzoek aan op de locatie Koningsweg, 3585 LD Utrecht.
Aldaar was een explosie geweest. Bij de explosie was de spelersbus van Feyenoord betrokken.
Staand op de openbare weg zagen wij een geparkeerde autobus staan. Wij zagen dat de ruit van de deur volledig was gebarsten, maar nog in de deur zat. Wij zagen in het gebarsten patroon van de ruit meerdere afwijkende beschadigingen. Deze beschadigingen zijn zeer vermoedelijk ontstaan door secundaire scherfwerking van het glas afkomstig van de ruit van de bestuurder.
Staand aan de buitenzijde van de bus zagen wij dat het raamwerk bestond uit een kleine en grote ruit. De kleine ruit, ter hoogte van de chauffeur, was bijna volledig weg. De grote ruit, om de kleine ruit, was volledig versplinterd, maar zat nog wel in het raamwerk. Ter hoogte van de overgang van de carrosserie en de ruit zagen wij een gat. Wij zagen rechts van de ruit een wit/grijze aanslag. Onder het raam zagen wij op de grond meerdere glassplinters liggen. Wij zagen tussen de glassplinters sleutels liggen. De chauffeur vertelde ons dat dit zijn sleutels, liggend binnen naast het raam, door de explosie naar buiten waren geslagen.
- Een geschrift, te weten de vakbijlage van het NFI ‘Gevaarzetting Super Cobra 6 en vergelijkbare artikelen’, pagina’s 139-145, voor zover inhoudende:
In het geval van een Super Cobra 6 met een brok zwart buskruit of een laagje voorlading, is er eerst gevaar voor brand en brandwonden door de vlam. Wanneer een Super Cobra 6 (2G) ontploft, levert dit gevaar op voor personen en goederen die zich nabij de ontploffende Cobra 6 bevinden. Wanneer een Super Cobra 6 (2G) direct tegen een voorwerp aan ontploft, zal dit voorwerp vrijwel altijd beschadigen. De drukgolf kan tot op enkele meters afstand van de explosie tot permanente gehoorschade zoals trommelvliesbreuk leiden. Tot op tientallen meters afstand kan deze drukgolf ook nog tot andere vormen van (tijdelijke) gehoorschade leiden. Naast het hierboven beschreven letsel door de drukgolf en hitte van explosie, kan ook letsel optreden door de impact van scherven en brokstukken. Indien de Super Cobra 6 (2G) een object in de omgeving beschadigd, kunnen scherven en brokstukken van dit object met hoge snelheden weggeslingerd worden. Indien deze scherven en brokstukken van een hard materiaal zoals glas, metaal of steen zijn, kunnen ze lichamelijk letsel veroorzaken.
Specifiek voor de situatie dat de Super Cobra 6 tegen een glazen ruit aan ontploft, heeft het NFI praktijkonderzoek uitgevoerd. Voor dubbel en triple glas geldt aanvullend op de hierboven beschreven gevaarzetting van een ontploffende Super Cobra 6, dat het glas direct achter een ontploffende Super Cobra 6 zo sterk wordt verbrijzeld, dat er een soort ‘zandstraal’ van kleine glasdeeltjes wegspuit. Het exacte effect hiervan op het menselijk lichaam is nog niet bekend, maar het is aannemelijk dat iemand die hierdoor geraakt wordt, ernstig lichamelijk letsel op kan lopen. Tijdens de proeven is gebleken dat de vuureffecten van de explosie aan beide zijden van het raam optraden. Ook de drukgolf van de explosie is aan beide zijden van het raam geregistreerd.
- Een proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2024, pagina’s 172-182, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
In dit proces-verbaal beschrijf ik de resultaten van het onderzoek van de telefoon waarvan de gegevens hieronder vermeld staan. De verdachte betreft: [verdachte] , geboren [2005] te [geboorteplaats] .
Chatberichten tussen [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer medeverdachte 1] ) ( rechtbank: hierna en telkens de medeverdachte [medeverdachte 1] ) en [verdachte] ( [telefoonnummer 1 verdachte] ) 12 november 2024 18:09 uur: “ [medeverdachte 1] ” stuurt een forwarded filmpje: Hierop is de Feyenoord bus te zien die gefilmd wordt vanuit een auto. Iemand zegt: Gatver.
12 november 2024 20:02 uur: “ [medeverdachte 1] ” stuurt een video/mp4 met een bus waar een ontploffing is en iets voor de ontploffing zie je een persoon rennen. Vermoedelijk wordt er gefilmd uit een auto omdat een buitenspiegel is te zien.
Zoekslag Cobra In een groepsapp (547 deelnemers) vraagt [verdachte] op 12 november 2024 om 18:10 uur en 17:11 uur (*rechtbank: dit tijdstip is in een later proces-verbaal gerectificeerd naar 18:11 uur)*voor Cobra 6 of Shell.
- Een proces-verbaal van bevindingen van 2 december 2024, pagina’s 221-226, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4]
Dit betreft een aanvullend proces-verbaal op het onderzoek aan de telefoon iPhone 14. Dit betreft de van bij [verdachte] inbeslaggenomen telefoon.
Op 12 november 2024 te 17:30 uur wordt het telefoonnummer [telefoonnummer 1 verdachte] , in gebruik bij [verdachte] , gebeld door het contact “ [medeverdachte 1] ” voorzien van het telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte 1] . Het betreft een videocall van 1 minuut en 50 seconden.
Om 18:07 uur wordt er wederom door “ [medeverdachte 1] ” gebeld Het betreft een videocall voor de duur van 2 minuten en 52 seconden.
Om 18:14 uur wordt er door het contact “ [medeverdachte 1] ” gebeld. Dit betreft een videocall van 35 seconden.
Om 19:09 uur wordt er door het contact “ [medeverdachte 1] ” gebeld. Dit betreft een videocall van 20 seconden.
Om 19:12 uur wordt er door het contact “ [medeverdachte 1] ” gebeld. Dit betreft een videocall van 20 seconden.
- Een proces-verbaal van bevindingen van 29 november 2024, pagina’s 229-234, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Video van de explosie van de Feyenoord bus. Deze video werd op 12 november 2024 20:02 uur door contact “ [medeverdachte 1] ” gestuurd naar telefoonnummer [telefoonnummer 1 verdachte] , in gebruik bij [verdachte] .
Op de video is te zien dat het hier gaat om de explosie van de Feyenoord bus. Op de video is de omgeving van Zoudenbalch complex, gelegen aan de Koningsweg te Utrecht te zien. De video is gemaakt net voor en op het moment van explosie. De maker van de video is op dat moment aanwezig in een auto in de directe omgeving van de Feyenoord bus. Gezien de positie van de auto is de video die van de explosie gemaakt door de persoon welke op de bijrijder stoel van de auto zat.
- Een proces-verbaal van bevindingen van 10 december 2024, pagina’s 332-333, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 16 november 2024 vond er een telefoongesprek plaats tussen verdachte [verdachte] en een vrouw met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit betreft vermoedelijk zijn oma. [verdachte] noemt de vrouw oma.
[telefoonnummer 2 verdachte] = [verdachte] [telefoonnummer] = oma
[telefoonnummer] Hoe ken je dat nou weer doen man? [telefoonnummer 2 verdachte] Ja dat is, uh, met [medeverdachte 1] samen gedaan [telefoonnummer] Waarom ben jij dan alleen gepakt? [telefoonnummer 2 verdachte] Omdat [medeverdachte 1] die was in de auto aan het wachten [telefoonnummer] En wie was erop dat idee gekomen dan? [telefoonnummer 2 verdachte] Wij allemaal [telefoonnummer] Ja, wie allemaal? [telefoonnummer 2 verdachte] Ik, [medeverdachte 1] en nog iemand anders
Op 17 november 2024 om 12:52 uur belt [verdachte] [telefoonnummer 2 verdachte] met gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer A] . Uit de Ciot komt naar voren dat dit telefoonnummer op naam staat van [A] :
[telefoonnummer 2 verdachte] Zegt met wie denk je dat ik was? Met [bijnaam] [telefoonnummer A] ? [medeverdachte 1] [telefoonnummer 2 verdachte] Zegt ja
- Een proces-verbaal van bevindingen van 27 december 2024, pagina’s 440-445, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Op 5 december 2024 te 18:03 uur belt [verdachte] met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] :
[telefoonnummer] : Ja maar wie zegt tegen jou dat je dat moet doen dan mongool? [verdachte] : Ja een paar van die gasten van Utrecht ultra's
Opmerking verbalisant: In de telefoon van [medeverdachte 1] staat een whatsapp groep “ [Whatsapp groep] ”, zowel het telefoonnummer van [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] stonden in deze whatsapp groep.
- Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 november 2024, pagina’s 86-90, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: staat voor vraag verbalisant A: staat voor antwoord verdachte
V: Gisteren, 12 november 2024, omstreeks 19:25 uur, is er een explosief geplakt op een spelersbus van Feyenoord voor de jeugd. De bus stond geparkeerd in Utrecht aan de Koningsweg. Wat kun je hierover verklaren? A: Eerder op de dag kreeg ik een berichtje dat die Feyenoord bus daar stond. We hadden zoiets van die hoort niet in Utrecht thuis. We hadden zoiets van, laten we die eventjes kapot maken. Ik ben daar met een vriend naartoe gegaan en toen heb ik een Cobra op het raam geplakt. Ik ben eerst om de bus heen gelopen om te kijken of er iemand in zat. Ik zag toen opeens dat er toch iemand in zat, maar ik had het al aangestoken. Ik ben toen erg geschrokken en naar mijn vriend gerend. Ik wilde eigenlijk alleen die ruit kapot maken, ik had geen ander doel.
- Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 25 november 2024, pagina’s 183-192, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: staat voor vraag verbalisant A: staat voor antwoord verdachte
V: Waarom was die vriend met die auto daar? A: Die was ook daar bij de spelersbus en met de auto ben je sneller weg dan met de scooter.
- Een proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] door de rechter-commissaris van 13 maart 2025, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige:
Hoe wist u dat er een Feyenoord-bus in Utrecht stond? Ik werd gebeld door [medeverdachte 1] en die heeft mij toen gezegd dat die bus daar zou staan en toen zei hij tegen mij van: ‘kan jij vuurwerk regelen?’.
Nu zegt u dat u gebeld bent. In het dossier staat dat u eerder heeft verklaard een bericht te hebben ontvangen. Hoe zit dat nu precies? Dat klopt. Ik heb daar ook een bericht van ontvangen dat er een filmpje van de bus was gemaakt en die was dan naar mij doorgestuurd.
- Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 januari 2025, pagina’s 477-485, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :
V: staat voor vraag verbalisant A: staat voor antwoord verdachte
V: Jij wist toch dat die Feyenoord bus op Zoudenbalch stond en jij bent toch de enige die met [verdachte] is mee gegaan naar Zoudenbalch? A: Achter op de scooter.
V: Toen jullie met zijn drieën in de auto van [medeverdachte 2] zaten, waar zat jij toen? A: Op de stoel.
V: Waar? A: Ernaast, naast [medeverdachte 2] .
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland, district Stad-Utrecht, met proces-verbaalnummer PL0900-2024360643, doorgenummerd pagina 1 tot en met 541. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.