ECLI:NL:RBMNE:2025:4929 - Rechtbank Midden-Nederland - 10 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11681979 \ UC EXPL 25-3841
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
MENZIS ZORGVERZEKERAAR N.V., gevestigd te Wageningen, eisende partij, hierna te noemen: Menzis, gemachtigde: Flanderijn & Van Eck,
tegen
[gedaagde], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , procederend in persoon.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;- de conclusie van antwoord;
[1] - de conclusie van repliek met producties;- de conclusie van dupliek met producties;[2] - de akte van Menzis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De kern van de zaak
2.1. Volgens Menzis is [gedaagde] bij haar verzekerd tegen ziektekosten. [gedaagde] heeft niet alle premies betaald. Menzis vordert betaling van de onbetaald gebleven premies van € 1.027,25, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter zal de vordering grotendeels toewijzen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
3 Menzins heeft de substantiëringsplicht geschonden
3.1. Menzis was op grond van de wet gehouden de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren
“Gedaagde partij heeft niet laten weten dat hij of zij het niet eens is met de eis.”
Door dit verweer en de reactie van Menzis daarop niet te vermelden in de dagvaarding en ook geen bewijsstukken te vermelden die de betwiste gronden van de eis kunnen staven, heeft Menzis de substantiëringsplicht geschonden. De kantonrechter kan daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht. In dit geval zal bij de proceskostenveroordeling geen punt worden toegekend aan de akte van Menzis in reactie op de conclusie van repliek. Deze was naar het oordeel van de kantonrechter niet nodig geweest, of Menzis had hunnen volstaan met verwijzing naar haar eerdere processtukken.
4 De beoordeling
[gedaagde] is voor ziektekosten verzekerd bij Menzis
4.1. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of [gedaagde] wel voor ziektekosten verzekerd is bij Menzis. Volgens [gedaagde] is dat niet het geval. Hij heeft nooit een overeenkomst met Menzis gesloten en ook niemand gemachtigd om namens hem een verzekering af te sluiten bij Menzis. Volgens Menzis heeft [gedaagde] inderdaad niet zelf de zorgverzekering afgesloten, maar is sprake van een ‘ambtshalve verzekering’, een verzekering die het CAK namens hem heeft afgesloten. De kantonrechter is van oordeel dat dit inderdaad het geval is.
4.2. Volgens de wet is iedere ingezetene in Nederland verplicht om een zorgverzekering af te sluiten.
4.3. Het beroep van [gedaagde] op de uitspraken van de Rechtbank Den Haag van 18 april 2018 (ECLI:NL:RBDHA:4819) en de Rechtbank Den Haag van 10 juli 2019 (7542392 \ RL EXPL 19-4064) slaagt niet. In de eerste zaak is de vordering van de betreffende zorgverzekeraar afgewezen omdat zij niet in staat was een overeenkomst te overleggen én zij bovendien niet had uitgelegd op welke wijze de overeenkomst tot stand was gekomen. Ook in de tweede zaak kon niet vastgesteld worden of de overeenkomst tot stand was gekomen, omdat dit door de verzekeraar – gelet op de betwisting – onvoldoende was onderbouwd. Dat is in deze zaak anders. Menzis heeft namelijk wél toegelicht hoe de overeenkomst volgens haar tot stand is gekomen, namelijk via het CAK. Dit is door [gedaagde] niet betwist. Daardoor is vast komen te staan dat de zorgverzekeringsovereenkomst op die manier tot stand is gekomen.
4.4. Bij brief van 10 februari 2023 heeft Menzis [gedaagde] bericht dat het CAK namens hem een zorgverzekering heeft afgesloten, met toezending van de Zorgpolis voor “Menzis Basis”. De verzekering is ingegaan op 1 maart 2023. De premiebetaling liep voor twaalf maanden via het CAK. Bij brief van 17 februari 2024 is [gedaagde] geïnformeerd over de verschuldigde premie per 1 maart 2024, die rechtstreeks door [gedaagde] betaald moest gaan worden.
[gedaagde] moet € 1.027,25 betalen aan premie
4.5. [gedaagde] is maandelijks premie verschuldigd voor de ziektekostenverzekering. Onbetwist is door Menzis gesteld dat de premie van € 146,75 per maand over de maanden maart tot en met september 2024 onbetaald is gebleven. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld deze premie te betalen, totaal voor een bedrag van € 1.027,25.
De rechter toetst ambtshalve of onredelijk bezwarende bedingen zijn overeengekomen
4.6. De zorgverzekeringsovereenkomst is een overeenkomst tussen een consument ( [gedaagde] ) en een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf (Menzis). Bij zo’n overeenkomst moet de kantonrechter ambtshalve (uit zichzelf, ook zonder dat de gedaagde partij daar om vraagt) beoordelen of in de toepasselijke polisvoorwaarden bedingen zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor de gedaagde partij, als bedoeld in artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek. Als dat het geval is, of als de kantonrechter over te weinig gegevens beschikt om dit te kunnen beoordelen, moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. Uit het polisblad
[gedaagde] moet wettelijke rente betalen
4.7. In de polisvoorwaarden is over de verschuldigdheid van rente het volgende bepaald:
Artikel A13.1
- Menzis stuurt u een aanmaning. Als u binnen 14 dagen (…) vanaf de dag nadat u deze aanmaning heeft ontvangen alsnog de premie betaalt, blijft dit verder zonder gevolg.
- Betaalt u niet binnen 14 dagen (…) vanaf de dag nadat u deze aanmaning heeft ontvangen dan heeft dat de volgende gevolgen: (…) U moet wettelijke rente betalen over de totale achterstand.
Daarmee is niet (ten nadele van [gedaagde] ) afgeweken van de wettelijke regeling. Daarin is bepaald dat wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment dat de schuldenaar met betaling in verzuim is.
4.8. Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] in verzuim is met de betaling van de premie en dat hij daarom wettelijke rente moet betalen. De vordering van Menzis zal daarom worden toegewezen als gevorderd. De rente tot aan de dag van de dagvaarding is berekend op € 45,24. Daarnaast is de rente verschuldigd vanaf de dag van de dagvaarding.
[gedaagde] moet een deel van de gevorderde buitengerechtelijk incassokosten betalen
4.9. Menzis vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. In de toepasselijke polisvoorwaarden is niets geregeld over de vergoeding van incassokosten. De vordering moet daarom worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Omdat [gedaagde] een consument is, moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten.
4.10. Menzis heeft aan [gedaagde] aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De gevorderde vergoeding van € 159,82 is hoger dan het tarief als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW, dat is vermeld in de overgelegde aanmaningen van 22 mei 2024 en 24 september 2024. De in de dagvaarding genoemde aanmaning van 28 januari 2025 is niet als productie in het geding gebracht, zodat niet kan worden nagegaan of daarin een hoger tarief is vermeld. Deze brief wordt daarom buiten beschouwing gelaten. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen tot het tarief dat in de laatste aanmaning is vermeld. Daarom zal een bedrag van € 88,05 worden toegewezen.
4.11. Menzis heeft ook vergoeding van de btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat Menzis een van btw vrijgestelde prestatie heeft verricht, wordt de vergoeding verhoogd met btw. Daarom zal € 106,54 worden toegewezen. Ook wordt de gevorderd rente over deze kosten toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten
4.12. [gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Menzis worden begroot op:
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Menzis te betalen een bedrag van € 1.179,03 (hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf de dag van de dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 823,64, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.
44556
Door [gedaagde] aangeduid als “Verweerschrift” van 4 mei 2025.
Door [gedaagde] aangeduid als “Verweerschrift” van 1 juli 2025.
Artikel 21 Rv.
Artikel 111 lid 3 Rv.
Artikel 2 lid 1 en 10 Zorgverzekeringswet en artikel 2.1.1 en 1.2.1 Wet Langdurige Zorg.
Artikel 9a en d Zorgverzekeringswet.
Productie 3 bij Conclusie van Repliek.
Om de algemene voorwaarden goed te kunnen toetsen moeten deze sinds 1 mei 2025 bij de dagvaarding worden gevoegd.
Verzekeringsvoorwaarden Menzis Basis 2024 : https://voorwaarden.menzis.nl/verzekeringsvoorwaarden-menzisbasis-extraverzorgd-tandverzorgd-2024/?
Artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek.