Artikel 2
1. Degene die ingevolge de Wet langdurige zorg en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.
2. In afwijking van het eerste lid is niet verzekeringsplichtig:
a. de militaire ambtenaar in werkelijke dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a juncto onderdeel b, van de Wet ambtenaren defensie, alsmede de militair aan wie buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten is verleend; b. de natuurlijke persoon die op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is ontheven van de verplichtingen, opgelegd op grond van de Wet langdurige zorg.
3. Degene die het gezag over een minderjarige, jonger dan achttien jaar, uitoefent, een curator, een bewindvoerder of een mentor als bedoeld in de titels 16, 19 of 20 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zorgt ervoor dat de minderjarige verzekeringsplichtige, dan wel de onder curatele, bewind of mentorschap gestelde verzekeringsplichtige krachtens een zorgverzekering verzekerd is.
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:CRVB:2025:1423 - Verplichte zorgverzekering: persoonlijke bezwaren geen reden voor vrijstelling van boete - 25 september 2025
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat persoonlijke bezwaren tegen het zorgstelsel, zoals het zelf kunnen betalen van zorgkosten, geen rechtvaardigingsgrond vormen om de wettelijke verzekeringsplicht te negeren. Het CAK is verplicht een boete op te leggen en heeft geen afwegingsruimte bij deze bepalingen.
ECLI:NL:PHR:2025:807 - Parket bij de Hoge Raad - 18 juli 2025
ECLI:NL:CRVB:2025:1058 - Centrale Raad van Beroep - 17 juli 2025
ECLI:NL:CRVB:2025:1382 - Onvoldoende onderbouwing van dispositieschade na schending vertrouwensbeginsel door Svb - 11 september 2025
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat een door de Svb gewekte verwachting over verzekeringsplicht niet gehonoreerd kan worden wegens strijd met dwingend Unierecht. De daaruit voortvloeiende vordering tot vergoeding van dispositieschade wordt afgewezen, omdat appellant deze schade onvoldoende heeft onderbouwd.