ECLI:NL:RBMNE:2025:3668 - Rechtbank Midden-Nederland - 22 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/048649-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] , geboren op [1992] te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] , hierna: verdachte.
1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 juni 2025 (inhoudelijke behandeling) en 22 juli 2025 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H.F.C. Hoogendoorn, advocaat te De Bilt, naar voren hebben gebracht.
2 TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: Primair: in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018 in Utrecht samen met anderen de Sociale Verzekeringsbank en/of het zorgkantoor heeft opgelicht voor een bedrag van € 149.821,- althans € 100.740,- althans € 59.488,-, althans enig geldbedrag, en zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft opgelicht voor een bedrag van € 93.503,47, althans enig geldbedrag, met betrekking tot verantwoorde zorg voor de budgethouder [budgethouder] , door middel van het indienen of laten indienen van valse facturen en/of werkbrieven;
Subsidiair: in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018 in Utrecht medeplichtig is geweest aan het primair ten laste gelegde door aan [zorgorganisatie] B.V. (hierna: [zorgorganisatie] ) of anderen persoonsgegevens, medische gegevens en DigiD gegevens en code van budgethouder [budgethouder] te verstrekken;
Feit 2: op 26 februari 2019 in Utrecht meineed heeft gepleegd door bij de rechter-commissaris van de rechtbank Midden-Nederland, een valse verklaring onder ede af te leggen.
3 VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen is tot een bedrag van € 149.821,- en heeft vrijspraak gevorderd van het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De standpunten van de raadsman worden, voor zover van belang bij de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vrijspraak feit 2 De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris op 26 februari 2019 onder ede opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd. In essentie zou die valse verklaring erop neerkomen dat verdachte tijdens voornoemd verhoor bij de rechter-commissaris verklaard heeft dat bij het tweede verhoor op 23 mei 2018 bij de politie door de verbalisanten is gezegd dat als hij het antwoord niet weet, zijn moeder wordt gehaald. Verdachte heeft verklaard dat hij zich onder druk gezet voelde en een verklaring heeft afgelegd waar hij niet achter stond. In het proces-verbaal van het verhoor op 23 mei 2018 bij de politie staat dat door de verbalisanten is gezegd dat als hij niet wist welke afspraken gemaakt waren ze het aan zijn moeder gingen vragen. In het proces-verbaal dat de verbalisanten vervolgens na het verhoor bij de rechter-commissaris op verzoek van de officier van justitie hebben opgemaakt, geven zij aan dat er op geen enkel moment is gedreigd dat zij de moeder van verdachte zouden gaan aanhouden of ophalen, maar dat wel is aangeven dat andere personen, waaronder mogelijke familieleden, gehoord zouden worden om de verklaring van verdachte te controleren. De rechtbank stelt daarmee vast dat de verklaring die verdachte bij de rechter-commissaris heeft afgelegd niet klopt en dus vals is.
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het afleggen van deze valse verklaring. Daarvan is volgens de rechtbank geen sprake. Gelet op de omstandigheden waaronder het verhoor plaatsvond, het betrof het tweede verhoor van die dag, terwijl de verbalisanten eerder die dag bij verdachte thuis waren geweest om zijn moeder te horen, is het niet ondenkbaar dat verdachte zich het verhoor achteraf gezien zo herinnert zoals hij daarover heeft verklaard. Maar dat is wat anders dan opzettelijk, dus bewust en met een valse intentie, een verklaring in strijd met de waarheid afleggen. Gelet hierop acht de rechtbank het onder feit 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij verdachte daarvan vrijspreken.
4.3.2 Bewezenverklaring feit 1 primair
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde en noemt hierna de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert.
Vonnissen in de zaken tegen medeverdachten [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C]
Met de vonnissen van 28 november 2019 zijn [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld voor fraude met persoonsgebonden budget (hierna: PGB) gelden, bestaande uit het medeplegen van valsheid in geschrifte, oplichting en witwassen.
[zorgorganisatie] was in de periode van 2014 tot en met begin april 2018 een [.] zorgorganisatie. [A] , [B] en [C] waren werkzaam voor deze organisatie. [zorgorganisatie] had verschillende cliënten, budgethouders genoemd, die beschikten over een PGB. Ter verkrijging van gelden uit hoofde van een PGB werden bij het zorgkantoor, de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) en de zorgverzekeringsmaatschappijen zorgovereenkomsten, verantwoordingsformulieren, declaratieformulieren en facturen ingediend door [zorgorganisatie] en/of de budgethouders en/of familieleden van de budgethouders. Op deze documenten werd meer zorg vermeld dan door [zorgorganisatie] daadwerkelijk aan de budgethouders werd geleverd. Vervolgens hebben [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] een deel van de ontvangen PGB-gelden, waar geen geleverde zorg tegenover stond, met de budgethouders gedeeld. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] op deze wijze de SVB, het zorgkantoor en de zorgverzekeringsmaatschappijen hebben opgelicht voor een totaalbedrag van € 4.673.959,-.
Regelgeving PGB
In onderstaande tabel staat weergegeven welke regelgeving PGB van toepassing is op de budgethouder [budgethouder] en wie belast is met de uitvoering.
Opmerking rechtbank: de bovenstaande tabel was niet geheel compleet in het relaas-proces-verbaal weergegeven. Ambtshalve is de rechtbank bekend met de toepasselijke wet- en regelgeving en heeft zij de tabel uit het relaas-proces-verbaal waar nodig aangevuld.
Onderzoek naar budgethouder [budgethouder]
Verdeellijsten & zwarte kasbestanden
Tijdens de doorzoeking in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] zijn op 4 april 2018 in het bedrijfspand van [zorgorganisatie] aan de [adres 2] in [plaats] , zogenaamde ‘verdeellijsten’ aangetroffen.
Op de verdeellijsten en zwarte kasbestanden komt de naam van budgethouder [budgethouder] voor.
[B] is op 11 juli 2018 door de Inspectie SZW verhoord. Tijdens dit verhoor is hem door de Inspectie SWZ voorgehouden dat er betalingen via de bankrekeningen aan cliënten zijn geweest. [B] gaf hierop aan dat dit was voor de verdeling en dat daarvan een lijst is. Vervolgens is aan hem een lijst genaamd [..] (de rechtbank begrijpt: een verdeellijst) getoond. [B] heeft bevestigd dat op deze lijst werd bijgehouden welke bedragen er met welke cliënt werden gedeeld. Op de lijst staan de cliëntnamen, de facturen, het factuurbedrag en in de kolom ‘betaald’ staat de verdeling met de cliënten. In die kolom staan de bedragen die naar de cliënten toe zijn gegaan, zo heeft [B] verklaard.
De Inspectie SZW heeft [B] bevraagd over enkele namen op de verdeellijst [..] . Voorgehouden is dat [budgethouder] meerdere keren op de lijst staat en gevraagd is hoe dit moet worden geïnterpreteerd. Hierop heeft [B] aangegeven hiervoor hetzelfde geldt als de andere cliënten. [B] heeft bevestigd dat [budgethouder] het bedrag dat met rode pen op de lijst ingevuld is, te weten een bedrag van € 670,-, heeft gekregen. Ook heeft [B] verklaard dat als een cliënt meerdere keren op de lijst staat dat er dan waarschijnlijk meerdere facturen uit zijn gegaan.
De totalen over de verschillende jaren van de aangetroffen verdeellijsten geven het volgende beeld met betrekking tot budgethouder [budgethouder] .
Volgens de verdeellijsten is er in 27 maanden middels 36 facturen in totaal € 100.740,- in rekening gebracht voor kennelijk verleende zorg, waarvan € 59.488,- is geregistreerd als ‘uitbetaald aan BH’ (de rechtbank begrijpt: uitbetaald aan budgethouder). Volgens de verdeellijsten is een percentage verdeling van ten hoogste 100% en ten laagste van 25,72% aangehouden.
In de periode 1 januari 2014 tot en met 18 februari 2018 zijn over 50 maanden facturen opgemaakt voor zorg aan budgethouder [budgethouder] voor een totaalbedrag van € 149.821. Over de 23 maanden die niet op de verdeellijsten staan is wel gefactureerd. Deze maanden vertegenwoordigen een bedrag van € 49.081,-, waarvan een bedrag van € 29.448,- vermoedelijk is gedeeld (hiervoor is een gemiddeld percentage van 60% gehanteerd).
In de zwarte kasbestanden zijn met betrekking tot budgethouder [budgethouder] gegevens aangetroffen over 2016, 2017 en 2018.
De bedragen onder ‘Ontvangen bedrag’ komen overeen met de bedragen die door [zorgorganisatie] zijn ontvangen van de SVB ten behoeve van zorg voor budgethouder [budgethouder] in de vermelde maanden.
Zorgstukken
Uit het dossier volgt dat [budgethouder] een zorgovereenkomst met [zorgorganisatie] heeft afgesloten. Deze zorgovereenkomst is ondertekend op 26 september 2012, gaat in op 10 oktober 2012 en geldt voor onbepaalde tijd. In de zorgovereenkomst staat beschreven dat [zorgorganisatie] een variabel aantal uren zorg levert en dat dit achteraf via facturering wordt voldaan. De vergoeding per uur bedraagt € 40,-.
In het dossier bevindt zich ook een ondersteuningsplan van het buurtteam van 17 maart 2016 dat is ondertekend door [verdachte] . Daarin staat vermeld dat [budgethouder] 18 uur persoonlijke verzorging en 4 dagdelen dagbesteding ontvangt.
Uit het plan voor de besteding van het PGB van 19 mei 2016 volgt dat [verdachte] gemachtigd is om het PGB van [budgethouder] te beheren.
De geleverde zorg
In de administratie van [zorgorganisatie] zijn geen documenten aangetroffen waaruit blijkt dat [budgethouder] persoonlijke verzorging en individuele begeleiding van [zorgorganisatie] heeft ontvangen.
Onderzochte factuur
In het dossier is onder andere de factuur met het nummer 2017.0229 onderzocht. Deze factuur heeft als factuurdatum 3 april 2017 en heeft betrekking op de maanden januari, februari en maart 2017. In deze periode was de WMO van toepassing. Op de factuur staat in totaal 91 uur aan begeleiding groep. Het totaalbedrag op de factuur bedraagt € 3.640,-.
Uit het dossier volgt dat indien er sprake is van een factuur met daarop begeleiding groep dit in dagdelen wordt geïndiceerd en ook als wordt zodanig gefactureerd. Een dagdeel betreft 1 ochtend of middag van 4 uur. Op de werkbrieven, die onderdeel uitmaken van de facturen die door [zorgorganisatie] opgemaakt worden, staan dagdelen in plaats van uren. Waar op de facturen bij begeleiding groep een aantal uren staan ingevuld dient dit gelezen te worden als het aantal dagdelen. Op de factuur staat in de kolom uurtarief het uurtarief per dagdeel.
Uit de ondertekende werkbriefjes over de maanden januari, februari en maart 2017 volgt dat in januari 30 uur aan BG dagdelen (de rechtbank begrijpt: begeleiding groep), in februari 28 en in maart 33 uur zijn gegeven. Het aantal uur wanneer [budgethouder] volgens de presentielijsten aanwezig is geweest op de begeleiding groep gedurende de periode van de factuur is vergeleken met het aantal uur wat is gefactureerd. Daaruit volgt het volgende beeld.
Op 11 april 2017 is een bedrag van € 3.640,- overgemaakt vanaf de bankrekening van de SVB naar de bankrekening van [zorgorganisatie] . Voor de maand maart 2017, de maand
waar factuur 2017.0229 van is, is een kaslijst beschikbaar. Op deze kaslijst wordt de naam [budgethouder]
drie keer genoemd. Het factuurbedrag van € 3.460,- komt overeen met een van die drie bedragen vermeld op de kaslijst.
Uit de ondertekende werkbriefjes over de maanden juni, augustus tot en met december 2016 volgt dat in deze maanden in totaal 692 uur aan PV (de rechtbank begrijpt: persoonlijke verzorging) zijn gegeven.
Indienen facturen
[B] heeft op 11 juli 2018 tijdens een verhoor van de Inspectie SZW verklaard dat hij de facturen opmaakte bij [zorgorganisatie] . Daarnaast maakte hij de werkbrieven op basis van de informatie, onder meer de indicatie en de zorguren, die hij kreeg van [A] of de afdeling van [A] . Nadat [B] de facturen had gemaakt, gaf hij deze aan [A] . Hij controleerde de facturen. Daarna werd een deel van de facturen opgestuurd naar cliënten en het andere deel werd ingediend bij de SVB. Van sommige cliënten werd de declaratie door [B] en [A] gedaan. Zij beschikten hiervoor over de DigiD van de cliënt om dit te kunnen doen.
Uit verder onderzoek is naar voren gekomen dat op een IP-adres toebehorend aan het adres [adres 2] in [plaats] , de locatie waar bedrijfsactiviteiten van [zorgorganisatie] plaatsvonden, met het DigiD van [budgethouder] is ingelogd bij de SVB.
Bankoverschrijvingen
Op 3 september 2014 is er twee keer een bedrag van € 1.000,- overgemaakt van [zorgorganisatie] naar de bankrekening [rekeningnummer] op naam van [verdachte] . In de omschrijving stond het woord “lening”. Op 5 augustus 2015 is er nog een keer € 1.000,- overgemaakt van [zorgorganisatie] naar [verdachte] met de omschrijving “lening”. Op 7 juni 2017 is er eenmalig een bedrag van € 3.460,- overgemaakt van een bankrekening op naam van [A] naar de bankrekening [rekeningnummer] op naam van [verdachte] .
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft op 23 mei 2018 in zijn derde verhoor tegenover de inspectie SZW verklaard dat het klopt dat hij contante geldbedragen heeft ontvangen en dat hij deze weer heeft afgestaan. De bedragen lagen rond de € 1.600,-. Over het geld dat op de rekening van verdachte was gestort in 2014 heeft hij verklaard dat dit geen lening was maar het delen van zorggeld. Tijdens dit verhoor heeft verdachte verder verklaard dat hij zich dubbel benadeeld voelt omdat zijn moeder zorg nodig heeft en deze niet volledig is geleverd. Hij verklaart tot slot dat het geld wel eens thuis werd gebracht, maar dat het ook op kantoor aan hem werd gegeven en dat [A] (de rechtbank begrijpt: [A] ) dat meestal deed.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij in juni 2015 de bewindvoering voor zijn moeder, [budgethouder] , heeft overgenomen van zijn oom. Zijn oom heeft hem toen uitgelegd dat hij de PGB gelden die op de rekening van zijn moeder binnenkwamen over moest maken naar [zorgorganisatie] . Voordat verdachte de taak van bewindvoerder van zijn oom overnam was verdachte er al van op de hoogte dat [zorgorganisatie] bestond.
4.3.3 Bewijsoverwegingen feit 1 De verschillende verklaringen van verdachte Verdachte heeft bij zijn politieverhoor en ter zitting wisselend verklaard over de op zijn bankrekening gestorte geldbedragen en het delen van zorggeld. De rechtbank gaat uit van de grotendeels bekennende verklaring die verdachte op 23 mei 2018 bij zijn derde verhoor heeft afgelegd en zal deze verklaring gebruiken voor het bewijs. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar en geloofwaardig. Verdachte verklaart in dat verhoor specifiek en concreet over zijn eigen rol bij het aannemen van de PGB-gelden, de locaties van het verkrijgen van contant geld en het weer afstaan daarvan. Hij noemt een bedrag en werkwijze die terug te zien is in de rest van het dossier, namelijk dat er deels contante geldbedragen werden gegeven, maar ook dat bedragen werden overgeboekt onder de noemer ‘lening’. Bovendien verklaart hij specifiek dat [A] de geldbedragen aan hem gaf en dat is ook wat [B] heeft verklaard over de rolverdeling bij het verdelen van de zorggelden. Het is onwaarschijnlijk en blijkt bovendien niet uit de processen-verbaal van verhoor van verdachte dat hij door de vragen van verbalisanten op dit detailniveau op de hoogte is geraakt van de inhoud van het tot dan toe gevormde dossier. Dat verdachte niet verklaart betrokken te zijn geweest bij het maken van afspraken over percentages en dat hij er zelf niet beter van is geworden maakt de verklaring, in tegenstelling tot wat de raadsman daarover naar voren heeft gebracht, juist betrouwbaarder. Het past namelijk in het beeld dat de rechtbank van verdachte heeft, namelijk dat hij een bestaande afspraak over het verdelen van zorggeld heeft overgenomen en mogelijk slechts als doorgeefluik heeft gefungeerd.
Minder zorg geleverd dan gefactureerd Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat [zorgorganisatie] en de moeder van verdachte, [budgethouder] , waren overeengekomen dat [zorgorganisatie] vanaf 10 oktober 2012 zorg zou verlenen en dat deze zorg op basis van facturering achteraf bij haar in rekening zou worden gebracht. De facturen die door [zorgorganisatie] zijn opgemaakt lagen ten grondslag aan de verantwoordingsformulieren op basis waarvan het zorgkantoor uitkeerde aan [budgethouder] . Na januari 2015 betaalde de SVB het PGB direct uit aan [zorgorganisatie] op basis van de door [zorgorganisatie] opgemaakte facturen.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de vonnissen van 28 november 2019 reeds geconcludeerd dat de zorg die door [zorgorganisatie] aan de budgethouders werd gefactureerd in werkelijkheid niet (volledig) is verleend. De bewijsmiddelen in dit vonnis bevestigen dat dit in het individuele geval van [budgethouder] niet anders is. Zo is aan haar veel minder dagbesteding en persoonlijke verzorging verleend dan gefactureerd.
Uit de bij [zorgorganisatie] aangetroffen schaduwboekhouding, in de vorm van verdeellijsten en zwarte kasbestanden waarop [budgethouder] meerdere malen voortkomt, de verklaring van [B] , de (grotendeels) bekennende verklaring van verdachte en het nader onderzoek dat is verricht naar één van de facturen, leidt de rechtbank af dat een deel van de PGB-gelden van [budgethouder] onterecht is gedeeld. Dat deel van de PGB-gelden is dus niet besteed aan de op de facturen vermelde uren verzorging en verpleging van [budgethouder] , terwijl dit wel had gemoeten.
Door meer zorg te factureren dan werd geleverd, zijn de instanties die het PGB verstrekten opgelicht. Zij hebben op grond van valse facturen en declaraties meer gelden uitgekeerd dan waar budgethouder [budgethouder] daadwerkelijk recht op had. Wanneer deze instanties op de hoogte waren geweest dat er een groot deel van de zorg niet werd verleend, dan waren de PGB-gelden niet verstrekt. Uit de structurele manier van werken en de termijn waarover dit is volgehouden, leidt de rechtbank af dat het oogmerk was gericht op wederrechtelijke bevoordeling. Dat de instanties die PGB-gelden hebben verstrekt zijn opgelicht, acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling De rechtbank is van oordeel dat het oogmerk van verdachte, net als dat van zijn mededaders, gericht was op wederrechtelijke bevoordeling. Verdachte wist dat de PGB-gelden bestemd waren voor zorgverlening aan zijn moeder, maar heeft die gelden desondanks in ontvangst genomen en niet aan die zorg besteed. Dat niet uit het dossier of het verhandelde ter terechtzitting valt af te leiden dat verdachte (slechts) zichzelf heeft bevoordeeld doet aan een bewezenverklaring niet af. Immers is ook strafbaar het bevoordelen van een ander.
Verdachte heeft ook bekend dat hij wist dat zorggelden werden gedeeld en zijn moeder onvoldoende zorg ontving. Deze verklaring doet naar oordeel van de rechtbank weinig recht aan de schaal waarop de bevoordeling plaatsvond. Zo werden er, alleen al in 2016, honderden uren persoonlijke verzorging gedeclareerd, waarvoor geen enkele aanwijzing in het dossier zit dat [budgethouder] deze zorg daadwerkelijk heeft ontvangen. Hetzelfde geldt voor de vele gedeclareerde uren dagbesteding, terwijl zij maar een fractie van die uren als aanwezig op de presentielijst stond. Verdachte beheerde het PGB-budget, maar tekende bijvoorbeeld ook het ondersteuningsplan, daarmee is het oogmerk op de wederrechtelijke bevoordeling gegeven.
De betrokkenheid van verdachte vóór het moment dat hij bewindvoerder werd, dus in 2014 en de eerste helft van 2015, leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte al in 2014 twee bijschrijvingen van [zorgorganisatie] op zijn rekening heeft ontvangen, waarover verdachte bij de politie heeft verklaard dat dit geen lening was, maar bestemd was voor het verdelen van zorggeld.
Medeplegen De wijze waarop in dit individuele geval fraude is gepleegd past in de door de meervoudige kamer van deze rechtbank in de vonnissen van 28 november 2019 reeds vastgestelde fraudeconstructie. Hoewel de rol van verdachte in deze constructie anders was dan die van zijn mededaders, was zijn rol essentieel om de PGB-fraude te kunnen plegen. Zonder verdachtes medewerking was het niet mogelijk geweest de PGB-gelden te verkrijgen en vervolgens te verdelen. Verdachte trad op als bewindvoerder voor zijn moeder en liet [zorgorganisatie] , die daarvoor over de DigiD-gegevens van [budgethouder] beschikte, de declaraties afhandelen, verdachte nam verdeelde PGB-gelden in ontvangst en stelde zijn bankrekeningnummer daarvoor beschikbaar.
Vaststelling periode en oplichtingsbedrag Voor de vaststelling van de periode waarin de oplichting heeft plaatsgevonden en de hoogte van het oplichtingsbedrag gaat de rechtbank uit van het totale bedrag dat in de ten laste gelegde periode is gefactureerd, te weten € 149.821,00 in de periode 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018. De rechtbank gaat uit van deze periode omdat gedurende deze hele periode de SVB en/of het zorgkantoor is opgelicht doordat door [zorgorganisatie] minder zorg is geleverd terwijl dat wel is gefactureerd waarna de SVB, het zorgkantoor of zorgverzekeraar Zilveren Kruis PGB gelden hebben verstrekt. Wel zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken voor het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 93.503,47 van zorgverzekeraar Zilveren Kruis omdat zij dit bedrag ziet als onderdeel van het totaal gefactureerde bedrag.
De rechtbank volgt het civiele vonnis niet De verdediging meent dat de rechtbank niet voorbij kan gaan aan het civiele vonnis van 5 februari 2025, waarin de civiele rechter heeft geoordeeld dat zij niet kan vaststellen dat het verdachte zelf is geweest die de gelden heeft ontvangen. De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer. In de strafprocedure ligt onderhavig dossier voor en geldt een ander beoordelingskader dan in de civiele zaak. Op basis van dit dossier heeft de rechtbank een eigen oordeel gevormd, dat leidt tot de volgende conclusie.
Conclusie Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachten, samen met anderen, door het (laten) indienen van onjuiste declaratieformulieren en facturen het zorgkantoor, de SVB en zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft opgelicht.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen telkens door listige kunstgrepen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het zorgkantoor hebben bewogen tot afgifte van geldbedragen ten behoeve van Persoonsgebonden Budget, te weten een geldbedrag van 149.821 euro met betrekking tot verantwoorde en/of gefactureerde zorg voor de budgethouder [budgethouder] en zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen ten behoeve van Persoonsgebonden Budget, met betrekking tot verantwoorde en/of gefactureerde zorg voor de budgethouder [budgethouder] , immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders telkens met voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid aan bovengenoemde SVB en zorgkantoor en/of Zilveren Kruis voorgehouden en/of voorgewend dat [zorgorganisatie] B.V. voor de (totaal) verantwoorde en/of gedeclareerde en/of gefactureerde bedragen aan zorg heeft verleend en/of zou gaan verlenen aan de budgethouder [budgethouder] , terwijl het voor verdachte en/of zijn mededaders duidelijk was dat er minder zorg aan de budgethouder [budgethouder] werd geleverd en/of zou worden geleverd, en daartoe een of meer verantwoordingsformulier en een of meer declaratieformulieren en facturen en onderliggende werkbrieven op naam van [budgethouder] hebben ingediend en/of doen indienen bij de SVB en het zorgkantoor en Zilveren Kruis en aldus met die verantwoordingsformulieren en declaratieformulieren en facturen en bijbehorende werkbrieven een Persoonsgebonden Budget op naam van [budgethouder] verantwoord en/of doen verantwoorden en/of gedeclareerd en/of doen declareren,
waardoor de SVB en/of het zorgkantoor en/of Zilveren Kruis telkens zijn bewogen tot het definitief toekennen van Persoonsgebonden Budget dat bij wijze van voorschot was uitgekeerd en de afgifte van het Persoonsgebonden Budget. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
6 STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Feit 1 primair: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8 OPLEGGING VAN STRAF
8.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 200 uren.
8.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de schikking tussen Zilveren Kruis Zorgverzekeringen en verdachte.
8.3 Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van het feit Verdachte is gedurende een periode van 4 jaar betrokken geweest bij grootschalige PGB-fraude. Verdachte heeft, samen met anderen, op grove wijze misbruik gemaakt van de PGB-regelgeving. Deze regelgeving is bewust ruimhartig ingericht, zodat degenen die zorg nodig hebben, laagdrempelig een financiële tegemoetkoming kunnen krijgen. Verdachte en zijn medeverdachten [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] hebben PGB-gelden gedeeld, terwijl die gelden hadden moeten worden besteed aan de zorg van de moeder van verdachte. Samen hebben zij de SVB, het zorgkantoor en zorgverzekeraar Zilveren Kruis, opgelicht voor een bedrag van in totaal € 149.821,-. Doordat er wel zorg werd verleend maar er meer werd gefactureerd dan waar recht op bestond en een deel van het PGB-geld werd gedeeld met de budgethouders of hun familie, waaronder verdachte, kon de fraude langere tijd onopgemerkt en in stand blijven. De rechtbank zal daarom niet in strafmatigende zin rekening houden met het feit dat er wel (beperkt) zorg is verleend. De rechtbank beschouwt dit namelijk als een onderdeel van de werkwijze van [zorgorganisatie] , [A] , [B] , [C] en verdachte.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij op deze manier is omgegaan met gemeenschapsgeld, dat bedoeld is voor mensen die zorg behoeven. In het geval van verdachte gaat het ook nog eens om zorg die zijn eigen moeder nodig had, maar die zij, mede door toedoen van verdachte, slechts beperkt heeft gekregen. Verdachte heeft hierbij kennelijk alleen maar oog gehad voor financieel gewin. De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf echter ook mee dat verdachte niet kan worden gezien als een hoofddader. De belangrijke rol die verdachte heeft gespeeld maakt hem weliswaar - juridisch gezien - medepleger, maar hij is niet de architect van deze fraudeconstructie.
De persoon van verdachte Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op de justitiële documentatie (het strafblad) op naam van verdachte van 28 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in 2023 is veroordeeld door de kantonrechter van deze rechtbank voor een overtreding. Artikel 63 Sr is daarom van toepassing. Uit het verhandelde ter zitting volgt dat verdachte met Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. een schikking heeft getroffen en dat verdachte een bedrag van ruim € 90.000,- aan Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. dient terug te betalen. Deze betaling geschiedt in 77 termijnen.
De oplegging van de straf De rechtbank stelt vast dat verdachte op 20 augustus 2018 als verdachte is verhoord. Sindsdien zijn bijna 7 jaar verstreken. De redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet worden afgedaan, is daarmee met bijna 5 jaar overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de op te leggen straf te matigen.
De oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan bij fraudedelicten met een benadelingsbedrag tussen € 125.000,- en € 250.00,- uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 9 en 12 maanden. De rechtbank ziet in de hiervoor genoemde rol van verdachte bij het bewezenverklaarde, het feit dat verdachte een groot geldbedrag aan Zilveren Kruis moet betalen, in combinatie met de flinke overschrijding van de redelijke termijn, aanleiding om (in het voordeel van verdachte) af te wijken van deze oriëntatiepunten. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend en ziet zij ook geen ruimte voor de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf. De rechtbank acht de strafmodaliteit van de onvoorwaardelijke taakstraf daarom passend.
Conclusie Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een taakstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
9 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
-
verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
-
verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
-
verklaart het onder feit 1 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
-
verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
-
veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 160 uren;
-
beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 80 dagen hechtenis;
-
bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mr. A.J. Reitsma en mr. M.J. Terstegge, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Bemmelen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2025.
mr. A. Maas is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot enmet 28 februari 2018 te Utrecht, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk tebevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valsehoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door eensamenweefsel van verdichtsels,de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en/of het zorgkantoor heeft/hebben bewogentot afgifte van een of meer geldbedrag(en) (ten behoeve van PersoonsgebondenBudget), in elk geval van enig goed, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer)149.821 euro, althans 100.740 euro, althans 59.488 euro, althans enig geldbedragmet betrekking tot verantwoorde en/of gefactureerde zorg voor de budgethouder [budgethouder][budgethouder]en/ofzorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft/hebben bewogen tot afgifte van een of meergeldbedrag(en) (ten behoeve van Persoonsgebonden Budget), in elk geval van eniggoed, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 93.503,47 euro, althans eniggeldbedrag met betrekking tot verantwoorde en/of gefactureerde zorg voor debudgethouder [budgethouder] ,immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) metvoornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/ofbedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan bovengenoemde SVB en/ofzorgkantoor en/of Zilveren Kruis voorgehouden en/of voorgewend dat [zorgorganisatie][zorgorganisatie] B.V. voor het/de (totaal) verantwoorde en/of gedeclareerde en/ofgefactureerde (maand)bedrag(en) aan zorg heeft verleend en/of zou gaan verlenenaan de budgethouder [budgethouder] , terwijl het voor verdachte en/of zijnmededader(s) duidelijk was dat er geen, althans (veel) minder zorg aan debudgethouder [budgethouder] werd geleverd en/of zou worden geleverd, en/of(daartoe) een of meer verantwoordingsformulier(en) en/of een of meerdeclaratieformulier(en) en/of een of meer factu(u)r(en) en/of een of meer(onderliggende) werkbrie(f)(v)(en) op naam van [budgethouder] heeft/hebbeningediend en/of doen indienen en/of opgestuurd en/of doen opsturen bij/naar deSVB en/of het zorgkantoor en/of Zilveren Kruis en/of (aldus) met die/datverantwoordingsformulier(en) en/of declaratieformulier(en) en/of factu(u)r(en)en/of (bijbehorende) werkbrie(f)(v)(en) een Persoonsgebonden Budget op naamvan [budgethouder] verantwoord en/of doen verantwoorden en/of gedeclareerd en/ofdoen declareren,waardoor de SVB en/of het zorgkantoor en/of Zilveren Kruis (telkens) zijn/isbewogen tot het definitief toekennen van Persoonsgebonden Budget dat bij wijzevan voorschot was uitgekeerd en/of de afgifte van het Persoonsgebonden Budget;(art. 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:[zorgorganisatie] B.V. en/of (een) of ander(e) perso(o)n(en) op een of meertijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari2018 te Utrecht, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen,(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk tebevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valsehoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door eensamenweefsel van verdichtsels,de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en/of het zorgkantoor heeft/hebben bewogentot afgifte van een of meer geldbedrag(en) (ten behoeve van PersoonsgebondenBudget), in elk geval van enig goed, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer)149.821 euro, althans 100.740 euro, althans 59.488 euro, althans enig geldbedragmet betrekking tot verantwoorde en/of gefactureerde zorg voor de budgethouder [budgethouder][budgethouder]en/ofzorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft/hebben bewogen tot afgifte van een of meergeldbedrag(en) (ten behoeve van Persoonsgebonden Budget), in elk geval van eniggoed, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 93.503,47 euro, althans eniggeldbedrag met betrekking tot verantwoorde en/of gefactureerde zorg voor debudgethouder [budgethouder] ,immers heeft/hebben die [zorgorganisatie] B.V. en/of (een) of ander(e) perso(o)n(en)(telkens) met voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/oflistiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan bovengenoemde SVBen/of zorgkantoor en/of Zilveren Kruis voorgehouden en/of voorgewend dat [zorgorganisatie][zorgorganisatie] B.V. voor het/de (totaal) verantwoorde en/of gedeclareerde en/ofgefactureerde (maand)bedrag(en) aan zorg heeft verleend en/of zou gaan verlenenaan de budgethouder [budgethouder] , terwijl het voor verdachte en/of die [zorgorganisatie][zorgorganisatie] B.V. en/of (een) of ander(e) perso(o)n(en) duidelijk was dat er geen,althans (veel) minder zorg aan de budgethouder [budgethouder] werd geleverd en/ofzou worden geleverd, en/of(daartoe) een of meer verantwoordingsformulier(en) en/of een of meerdeclaratieformulier(en) en/of een of meer factu(u)r(en) en/of een of meer(onderliggende) werkbrie(f)(v)(en) op naam van [budgethouder] heeft/hebbeningediend en/of doen indienen en/of opgestuurd en/of doen opsturen bij/naar deSVB en/of het zorgkantoor en/of (aldus) met die/dat verantwoordingsformulier(en)en/of declaratieformulier(en) en/of factu(u)r(en) en/of (onderliggende)werkbrie(f)(v)(en) een Persoonsgebonden Budget op naam van [budgethouder]verantwoord en/of doen verantwoorden en/of gedeclareerd en/of doen declareren,waardoor de SVB en/of het zorgkantoor en/of Zilveren Kruis zijn/is bewogen tot hetdefinitief toekennen van Persoonsgebonden Budget dat bij wijze van voorschot wasuitgekeerd en/of de afgifte van het Persoonsgebonden Budget,tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstip(pen) in ofomstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018 te Utrecht,althans in Nederland,opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,immers heeft hij, verdachte, aan die [zorgorganisatie] B.V. en/of (een) ander(e)perso(o)n(en) onder meer verstrekt:- persoonsgegevens van de budgethouder [budgethouder] en/of- medische gegevens van de budgethouder [budgethouder] en/of- DigiD gegevens en/of code van de budgethouder [budgethouder] en/ofheeft hij, verdachte, actief bewerkstelligd dat de budgethouder [budgethouder] geen,althans (veel) minder zorg van die [zorgorganisatie] zou ontvangen;(art. 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,art. 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2hij op of omstreeks 26 februari 2019 te Utrecht, althans in Nederland,in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder edevorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, te weten bij derechter-commissaris van de rechtbank Midden-Nederland op 26 februari 2019mondeling en/of schriftelijkpersoonlijk of door een bijzondere daartoe gemachtigdeopzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, te weten:- ‘Toen kreeg ik als antwoord: “Als u geen antwoord kunt geven, dan gaan we uwmoeder wel halen". Dat vond ik zo erg. Toen heb ik met de inspectie zitten pratenen ik heb ze gevraagd of wij nu verdacht werden of de zorgorganisatie. Toen heeftde inspectie gezegd: “U bent maar een van de honderden. We willen de organisatieaanpakken”. Terugkomend op de administratie en dat die lachwekkend was: Erwerden een aantal vragen gesteld waar ik geen antwoord op kon geven. Toen heeftde meneer van de inspectie mij een dossier voorgehouden. Hij heeft mij allerleidingen verteld. Ze hebben besloten om mij in verzekering te stellen, omdat ik nietkon en wilde verklaren. Ik ben in verzekering gesteld en ik had de volgende dag eenbelangrijk tentamen. Ik heb ze dat verteld. Dat wisten ze. Toen hebben ze gezegd:“Verklaar maar, dan mag je weg. Als je dat niet kan, dan halen we je moeder”. Toenheb ik een inverzekeringstellingspapiertje van de hulpofficier van justitie gehad.Toen heb ik uiteindelijk een verklaring afgelegd waar ik helemaal niet achter stonden toen mocht ik naar huis’en/of- ‘Ze hebben mij steeds gezegd: “Als u het antwoord niet weet, dan gaan we uwmoeder halen”. Ik weet niet of u zich kunt voorstellen wat dat met je doet’;(art. 207 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich bevinden in het zaaksdossier [budgethouder] van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in dat dossier doorgenummerd digitaal doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 272. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Geschriften, te weten vonnissen van 28 november 2019, vindplaats ECLI:NL:RBMNE:2019:5663, ECLI:NL:RBMNE:2019:5659, ECLI:NL:RBMNE:2019:5647 en ECLI:NL:RBMNE:2019:5646.
Relaas-proces-verbaal, pagina 6-7.
Bijlage 10, pagina 153.
Bijlage 10, pagina 153.
Bijlage 10, pagina 162.
Relaas-proces-verbaal, pagina 10.
Bijlage 7, pagina 108-109.
Bijlage 7, pagina 109.
Bijlage 7, pagina 112.
Bijlage 7, pagina 115.
Bijlage 7, pagina 110.
Bijlage 7, pagina 111.
Relaas-proces-verbaal, pagina 10.
Relaas-proces-verbaal, pagina 11.
Relaas-proces-verbaal, pagina 5.
Relaas-proces-verbaal, pagina 11.
Relaas-proces-verbaal, pagina 11.
Relaas-proces-verbaal, pagina 9.
Relaas-proces-verbaal, pagina 9.
Bijlage 23, pagina 247.
Bijlage 3, pagina 72.
Relaas-proces-verbaal, pagina 9.
Bijlage 21, pagina 220.
Relaas-proces-verbaal, pagina 9-10.
Relaas-proces-verbaal, pagina 17.
Relaas-proces-verbaal, pagina 13.
Relaas-proces-verbaal, pagina 18.
Relaas-proces-verbaal, pagina 19.
Relaas-proces-verbaal, pagina 14.
Bijlage 7, pagina 107.
Bijlage 19, pagina 204-205.
Relaas-proces-verbaal, pagina 13.
Bijlage genummerd V-011-03, pagina 54-55.