ECLI:NL:RBMNE:2025:3666 - Rechtbank Midden-Nederland - 22 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/048658-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] , geboren op [1963] te [geboorteplaats] (Turkije), wonende aan [adres] te [woonplaats] , hierna: verdachte.
1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 juni 2025 (inhoudelijke behandeling) en 22 juli 2025 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.A. Lepoutre en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
2 TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
Primair: in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018 in Utrecht en/of Amsterdam samen met anderen de Sociale Verzekeringsbank en/of het zorgkantoor heeft opgelicht voor een bedrag van € 140.540,- althans € 74.760,- althans € 50.088,-, althans enig geldbedrag met betrekking tot verantwoorde zorg voor de budgethouder [budgethouder] door middel van het indienen of laten indienen van valse facturen en/of werkbrieven;
Subsidiair: in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018 in Utrecht en/of Amsterdam medeplichtig is geweest het primair ten laste door aan [zorgorganisatie] B.V. (hierna: [zorgorganisatie] ) en anderen persoonsgegevens, medische gegevens en DigiD gegevens en code van budgethouder [budgethouder] te verstrekken;
Feit 2: in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018 in Utrecht en/of Amsterdam samen met anderen een geldbedrag van € 140.540,- althans € 74.760,- althans € 50.088,- heeft witgewassen.
3 VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of sprake is van verjaring ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde. Onder dit feit zijn verschillende witwasvarianten ten laste gelegd. Voor opzetwitwassen (artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) geldt dat de verjaringstermijn, die 12 jaar bedraagt, nog niet is verstreken en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging daarvan.
Met betrekking tot het ten laste gelegde schuldwitwassen en eenvoudig witwassen stelt de rechtbank het volgende vast. Op deze misdrijven staan de volgende strafbedreigingen:
Gelet op het bepaalde artikel 70 lid 1 onder 2 Sr is de verjaringstermijn voor deze misdrijven 6 jaar, en vangt de verjaringstermijn aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd (artikel 71 Sr), dan wel vanaf de datum dat de verjaring door een daad van vervolging is gestuit (artikel 72 Sr). In dit laatste geval vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Verder geldt dat elke daad van vervolging, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde, de verjaring stuit, zelfs als die op het moment van de stuiting nog niet bekend zijn.
De verjaringstermijn van het onder feit 2 eerste deel (impliciet subsidiair) ten laste gelegde als schuldwitwassen is, gelet op de ten laste gelegde periode, aangevangen op 1 maart 2018 en behelst een periode van 6 jaar.
De verjaringstermijn van feit 2 als tweede deel ten laste gelegde, het eenvoudig witwassen is, gelet op de ten laste gelegde periode, aangevangen op 1 maart 2018 en behelst eveneens een periode van 6 jaar.
De verjaringstermijn is gestuit op 29 maart 2018 door de vordering tot machtiging tot doorzoeking ter inbeslagneming van enkele bij medeverdachten, onder wie [zorgorganisatie] B.V., in gebruik zijnde panden. Deze handeling kan als een daad van vervolging worden beschouwd. Een stuitingshandeling werkt namelijk ook door naar deelnemers aan het strafbare feit, zelfs als die op het moment van de stuiting nog niet bekend zijn. Dat betekent dat de verjaringstermijn op 29 maart 2018 opnieuw is gaan lopen tot 29 maart 2024. In deze periode heeft geen daad van vervolging geleid tot stuiting van de verjaringstermijn. De dagvaarding is uitgereikt op 7 mei 2025, maar toen was de verjaringstermijn van 6 jaar reeds verstreken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte voor wat betreft het onder feit 2 ten laste gelegde voor zover dit schuldwitwassen en eenvoudig witwassen betreft.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor wat betreft het onder feit 1 ten laste gelegde en het onder feit 2 ten laste gelegde opzetwitwassen. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen is voor het bedrag van € 74.760,-.
4.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De standpunten van de raadsman worden, voor zover van belang bij de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Bewezenverklaring feit 1 primair en feit 2
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde en noemt hierna de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert.
Vonnissen in de zaken tegen medeverdachten [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C]
Met de vonnissen van 28 november 2019 zijn [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld voor fraude met persoonsgebonden budget (hierna: PGB) gelden, bestaande uit het medeplegen van valsheid in geschrifte, oplichting en witwassen.
[zorgorganisatie] was in de periode van 2014 tot en met begin april 2018 een Utrechtse zorgorganisatie. [A] , [B] en [C] waren werkzaam voor deze organisatie. [zorgorganisatie] had verschillende cliënten, budgethouders genoemd, die beschikten over een PGB. Ter verkrijging van gelden uit hoofde van een PGB werden bij het zorgkantoor, de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) en de zorgverzekeringsmaatschappijen zorgovereenkomsten, verantwoordingsformulieren, declaratieformulieren en facturen ingediend door [zorgorganisatie] en/of de budgethouders en/of familieleden van de budgethouders. Op deze documenten werd meer zorg vermeld dan door [zorgorganisatie] daadwerkelijk aan de budgethouders werd geleverd. Vervolgens hebben [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] een deel van de ontvangen PGB-gelden, waar geen geleverde zorg tegenover stond, met de budgethouders gedeeld. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] op deze wijze de SVB, het zorgkantoor en de zorgverzekeringsmaatschappijen hebben opgelicht voor een totaalbedrag van € 4.673.959,-.
Regelgeving PGB
In onderstaande tabel staat weergegeven welke regelgeving PGB van toepassing is op de budgethouder [budgethouder] en wie belast is met de uitvoering. In het geval van budgethouder [budgethouder] was er sprake van zorgverlening, op basis van een PGB, in het kader van de AWBZ en Wlz.
Onderzoek naar budgethouder [budgethouder]
Tijdens de doorzoeking in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] zijn op 4 april 2018 in het bedrijfspand van [zorgorganisatie] , aan de [adres] in [vestigingsplaats] , zogenaamde ‘verdeellijsten’ aangetroffen.
Op de verdeellijsten en zwarte kasbestanden komt de naam van budgethouder [budgethouder] voor.
De totalen over de verschillende jaren van de aangetroffen verdeellijsten geven het volgende beeld met betrekking tot budgethouder [budgethouder] .
Volgens de verdeellijsten van [zorgorganisatie] is er middels 26 facturen totaal € 74.760,- in rekening gebracht voor kennelijk verleende zorg, waarvan € 50.088,- is geregistreerd als ‘uitbetaald aan BH’ (de rechtbank begrijpt: uitbetaald aan budgethouder).
In de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018 is een totaalbedrag van € 140.540,- gefactureerd door [zorgorganisatie] aan budgethouder [budgethouder] . Van de periode van 50 maanden staan 26 maanden op de verdeellijsten. Over de 24 maanden die niet op de verdeellijsten staan, is wel gefactureerd voor een bedrag van € 65.780,- (€ 140.540,- minus € 74.760,-). Voor de 21 maanden die niet op de verdeellijsten staan is een deelpercentage van 33% aangehouden en deze maanden vertegenwoordigen een bedrag van € 44.072,60 (67% van € 65.780,-).
In het dossier bevindt zich een zorgovereenkomst tussen [budgethouder] en de zorginstelling [zorgorganisatie] , waarbij [verdachte] optreed als wettelijk vertegenwoordiger. De overeenkomst is ondertekend op 27 december 2014, heeft als ingangsdatum 1 januari 2014 en geldt voor onbepaalde tijd. Afgesproken is dat de zorginstelling een variabel aantal uren zorg gaat verlenen tegen een uurtarief van € 40,-.
Verklaring verdachte Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in 2014 bij [zorgorganisatie] is terechtgekomen. Verdachte was de bewindvoerder van [budgethouder] (de rechtbank begrijpt: budgethouder [budgethouder] ) en de familie verleende al jaren zorg aan [budgethouder] . De zorgindicatie was afgelopen en omdat verdachte zelf niet weet hoe hij dat moet regelen, kwam hij via via met [zorgorganisatie] in contact. [A] van [zorgorganisatie] vertelde hem dat hij een zwaardere zorgindicatie kon regelen. Ook stelde [A] voor dat verdachte en zijn familie voor [budgethouder] zouden zorgen en dat [zorgorganisatie] de administratie en het papierwerk zou regelen. Over de verdeling van het PGB stelde [A] voor dat [zorgorganisatie] 1/3 inhield en verdachte 2/3 zou krijgen. Verdachte vond dat een prima voorstel omdat vanwege de zwaardere zorgindicatie ook het PGB werd verhoogd. Verdachte heeft verklaard dat hij het zorggeld dat hij ontving, aan zijn zus gaf en dat dat gebruikt werd voor [budgethouder] . Het geld ontving hij niet op vaste momenten, soms was het wekelijks, dan weer maandelijks of twee maandelijks. Over de aanvraag AWBZ-zorg heeft verdachte verklaard dat hij deze alleen heeft ondertekend en niet gelezen. Verdachte heeft ook werkbriefjes gezien en ondertekend met namen van personen die hij niet kende. Hij diende zelf geen facturen of andere stukken in.
4.3.2 Bewijsoverwegingen feit 1 primair Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat [zorgorganisatie] en [budgethouder] waren overeengekomen dat [zorgorganisatie] vanaf 1 januari 2014 zorg zou verlenen en deze zorg op basis van facturering achteraf bij [budgethouder] in rekening werd gebracht. De facturen die door [zorgorganisatie] zijn opgemaakt lagen ten grondslag aan de verantwoordingsformulieren op basis waarvan het zorgkantoor PGB uitkeerde aan [budgethouder] . Na 1 januari 2015 betaalde de SVB, in opdracht van het zorgkantoor en op grond van de Wlz, aan [zorgorganisatie] op basis van de door [zorgorganisatie] opgemaakte facturen.
Oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling Verdachte heeft in zijn hoedanigheid als bewindvoerder van budgethouder [budgethouder] , onder andere werkbriefjes ondertekend, terwijl hij wist dat de daarop vermelde uren en personen niet correct waren omdat niet [zorgorganisatie] maar zijn eigen familie de betreffende zorg leverde. De SVB en het zorgkantoor hebben op grond van deze onjuiste informatie steeds PGB-geld uitbetaald. Verdachte heeft verklaard dat hij dit deed omdat op deze wijze de SVB en het zorgkantoor overgingen tot het verstrekken van het PGB en hij zodoende dus kreeg waar [budgethouder] recht op had.
De raadsman van verdachte heeft in lijn met deze verklaring naar voren gebracht dat het oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling ontbreekt, omdat de SVB in materiële zin niet benadeeld is ( [budgethouder] zou zelfs minder PGB hebben ontvangen dan waar zij recht op had). De rechtbank ziet dit anders. Vaststaat dat [zorgorganisatie] door het maken van deze afspraak bevoordeeld is, immers, zij hebben geen zorg geleverd en wel een deel van het PGB-budget ontvangen. Verdachte heeft hieraan bijgedragen door valse documenten, namelijk werkbriefjes, te ondertekenen en te laten indienen. Hierdoor is de SVB overgegaan tot het verstrekken van het PGB, omdat een bewust verkeerd beeld is voorgespiegeld. Dat verdachte op dat moment zeker wist dat [budgethouder] recht had op (zoveel) PGB staat overigens geenszins vast, hij verstrekte immers onjuiste gegevens. Deze wijze waarop bevoordeling wordt nagestreefd is naar het oordeel van de rechtbank, verregaand onbehoorlijk en buiten het maatschappelijk onbetamelijke, waarmee het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling door verdachte is gegeven.
Medeplegen De wijze waarop in dit individuele geval fraude is gepleegd past in de door de meervoudige kamer van deze rechtbank in de vonnissen van 28 november 2019 reeds vastgestelde fraudeconstructie. Hoewel de rol van verdachte in deze constructie anders was dan die van zijn mededaders, was zijn rol essentieel bij het plegen van de PGB-fraude. Zonder verdachtes medewerking was het niet mogelijk geweest de PGB-gelden te verkrijgen en vervolgens te verdelen. Verdachte trad op als wettelijk vertegenwoordiger van budgethouder [budgethouder] en tekende op verzoek van [A] verschillende papieren, zoals de zorgovereenkomst, de aanvraag AWBZ-zorg en de werkbriefjes die noodzakelijk waren om de PGB-gelden te verkrijgen. Verdachte onderhield contact met [A] en ging akkoord met een verdeling van het PGB-geld die eruit bestond dat verdachte 2/3 zou krijgen en dat [zorgorganisatie] 1/3 van het PGB-geld inhield, terwijl [zorgorganisatie] geen zorg leverde aan [budgethouder] . Ook liet verdachte [zorgorganisatie] de declaraties afhandelen.
Vaststelling periode en oplichtingsbedrag Voor de vaststelling van de periode waarin de oplichting heeft plaatsgevonden en de hoogte van het oplichtingsbedrag gaat de rechtbank uit van het totale bedrag dat in de ten laste gelegde periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018 is gefactureerd, te weten € 140.540,-. De rechtbank gaat uit van deze periode omdat de SVB en het zorgkantoor gedurende deze hele periode zijn opgelicht doordat door [zorgorganisatie] geen enkele zorg is geleverd terwijl dat wel is gefactureerd. Op grond van die valse facturen zijn de SVB en het zorgkantoor tot uitbetaling van het PGB overgegaan.
Conclusie Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte, samen met anderen, door het (laten) indienen van onjuiste declaratieformulieren en facturen het zorgkantoor en de SVB heeft opgelicht.
4.3.3 Bewijsoverwegingen feit 2 Uit de verdeellijsten en de berekening over de ontbrekende maanden die niet op de verdeellijsten staan, volgt dat van het vastgestelde totaalbedrag waarvoor het zorgkantoor en de SVB zijn opgelicht, een bedrag van € 94.160,60,- is gedeeld met verdachte. Nu dit bedrag door oplichting is verworven is het van misdrijf afkomstig. In onderhavig geval is het geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig.
Het geldbedrag is door [zorgorganisatie] , in de persoon van [A] , in delen cash aan verdachte gegeven en verdachte heeft dit besteed aan de zorg voor [budgethouder] . De rechtbank kan op basis van de stukken niet vaststellen dat verdachte ten aanzien van (delen van) het – uit eigen misdrijf verkregen – bedrag, verhullingshandelingen heeft gepleegd of dat hij dit (deels) heeft overgedragen, omgezet of er gebruik van heeft gemaakt.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1 in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk om zich of anderen wederrechtelijk te bevoordelen telkens door listige kunstgrepen, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het zorgkantoor hebben bewogen tot afgifte van geldbedragen ten behoeve van Persoonsgebonden Budget, te weten een geldbedrag van 140.540 euro met betrekking tot verantwoorde en gefactureerde zorg voor de budgethouder [budgethouder] , immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders telkens met voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid aan bovengenoemde SVB en zorgkantoor voorgehouden en/of voorgewend dat [zorgorganisatie] B.V. voor de totaal verantwoorde en gedeclareerde en gefactureerde bedragen aan zorg heeft verleend en/of zou gaan verlenen aan de budgethouder [budgethouder] , terwijl het voor verdachte en zijn mededaders duidelijk was dat er geen zorg aan de budgethouder [budgethouder] werd geleverd en/of zou worden geleverd, en daartoe verantwoordingsformulieren en declaratieformulieren en facturen en onderliggende werkbrieven op naam van [budgethouder] heeft/hebben ingediend en/of doen indienen bij de SVB en het zorgkantoor en aldus met die verantwoordingsformulieren en declaratieformulieren en facturen en bijbehorende werkbrieven een Persoonsgebonden Budget op naam van [budgethouder] verantwoord en/of doen verantwoorden en gedeclareerd en/of doen declareren, waardoor de SVB en het zorgkantoor telkens zijn bewogen tot het definitief toekennen van Persoonsgebonden Budget dat bij wijze van voorschot was uitgekeerd en de afgifte van het Persoonsgebonden Budget; Feit 2 in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018 te Utrecht een voorwerp, te weten een geldbedrag van 94.160,60 telkens dat voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat voormeld voorwerp geheel onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
6 STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
Kwalificatie-uitsluitingsgrond voor feit 2 Hiervoor is over feit 2 overwogen dat ten aanzien van het uit eigen misdrijf verkregen bedrag van € 94.160,60 geen verhullingshandelingen kunnen worden bewezen en evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte dat bedrag heeft overgedragen, omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt. Om die reden komt de rechtbank voor dat bedrag niet tot een kwalificatie van witwassen. In zoverre zal de rechtbank verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Feit 1 primair: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8 OPLEGGING VAN STRAF
8.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft verzocht om, in het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafoplegging komt, toepassing te geven aan artikel 9a Sr en verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
8.3 Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van het feit Verdachte is gedurende een periode van 4 jaar betrokken geweest bij grootschalige PGB-fraude. Verdachte heeft, samen met anderen, misbruik gemaakt van de PGB-regelgeving. Verdachte en zijn medeverdachten [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] hebben de instanties die PGB-gelden verstrekken, voorgehouden dat [zorgorganisatie] de zorg aan budgethouder [budgethouder] zou verlenen terwijl de zorg feitelijk door verdachte en zijn familie zou worden verleend. Samen hebben zij de SVB en het zorgkantoor opgelicht voor een bedrag van in totaal € 140.540,-. Over de PGB-gelden hebben zij de afspraak gemaakt dat [zorgorganisatie] /de broers [naam] 1/3 daarvan ontving en verdachte de resterende 2/3.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf echter ook mee dat verdachte niet kan worden gezien als een hoofddader. De belangrijke rol die verdachte heeft gespeeld maakt hem weliswaar - juridisch gezien - medepleger, maar hij is niet de architect van deze fraudeconstructie. De rechtbank zal verder in strafmatigende zin rekening houden met het feit dat door de familie van verdachte wel zorg is verleend maar neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij onder valse voorwendselen aanspraak heeft gemaakt op deze PGB-gelden.
De persoon van verdachte Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op de justitiële documentatie (het strafblad) op naam van verdachte van 28 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De oplegging van de straf De rechtbank stelt vast dat verdachte op 24 februari 2020 als verdachte is verhoord. Sindsdien zijn 5 jaar en 5 maanden verstreken. De redelijke termijn waarbinnen een zaak moet worden afgedaan, is daarmee met 3 jaar en 5 maanden overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de op te leggen straf te matigen.
De oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan bij fraudedelicten met een benadelingsbedrag tussen € 125.000,- tot € 250.000,- uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de 9 en 12 maanden. De rechtbank ziet echter in de hiervoor genoemde rol van verdachte bij het bewezenverklaarde, zijn open proceshouding, het feit dat niet het gehele bedrag van € 140.540,- bij verdachte is terechtgekomen, het feit dat er door zijn familie wel degelijk zorg is verleend aan budgethouder [budgethouder] en de flinke overschrijding van de redelijke termijn, aanleiding om (in het voordeel van verdachte) af te wijken van deze oriëntatiepunten. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend en ziet zij ook geen ruimte voor de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf. De rechtbank acht de strafmodaliteit van de onvoorwaardelijke taakstraf daarom passend. Bij het bepalen van de hoogte daarvan houdt de rechtbank rekening met hetgeen zij hiervoor heeft overwogen en dat verdachte reeds onder finale kwijting een bedrag heeft betaald aan het Zilveren Kruis en deze schuld dus is vereffend.
Conclusie Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
9 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 BESLISSING
De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde, voor zover de tenlastelegging ziet op schuldwitwassen en eenvoudig witwassen;
Bewezenverklaring
-
verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
-
verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
-
verklaart het onder feit 1 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
-
verklaart verdachte strafbaar;
-
verklaart het onder feit 2 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
Oplegging straf
-
veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 40 uren;
-
beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mr. A.J. Reitsma en mr. M.J. Terstegge, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Bemmelen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2025.
mr. A. Maas is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot enmet 28 februari 2018 te Utrecht en/of Amsterdam, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk tebevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valsehoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door eensamenweefsel van verdichtsels,de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en/of het zorgkantoor heeft/hebben bewogentot afgifte van een of meer geldbedrag(en) (ten behoeve van PersoonsgebondenBudget), in elk geval van enig goed, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer)140.540 euro, althans 74.760 euro, althans 50.088 euro, althans enig geldbedrag metbetrekking tot verantwoorde en/of gefactureerde zorg voor de budgethouder [budgethouder][budgethouder] ,immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) metvoornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/ofbedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan bovengenoemde SVB en/ofzorgkantoor voorgehouden en/of voorgewend dat [zorgorganisatie] B.V. voor het/de(totaal) verantwoorde en/of gedeclareerde en/of gefactureerde (maand)bedrag(en)aan zorg heeft verleend en/of zou gaan verlenen aan de budgethouder [budgethouder] ,terwijl het voor verdachte en/of zijn mededader(s) duidelijk was dat er geen, althans(veel) minder zorg aan de budgethouder [budgethouder] werd geleverd en/of zou wordengeleverd, en/of(daartoe) een of meer verantwoordingsformulier(en) en/of een of meerdeclaratieformulier(en) en/of een of meer factu(u)r(en) en/of een of meer(onderliggende) werkbrie(f)(v)(en) op naam van [budgethouder] heeft/hebben ingedienden/of doen indienen en/of opgestuurd en/of doen opsturen bij/naar de SVB en/ofhet zorgkantoor en/of (aldus) met die/dat verantwoordingsformulier(en) en/ofdeclaratieformulier(en) en/of factu(u)r(en) en/of (bijbehorende) werkbrie(f)(v)(en)een Persoonsgebonden Budget op naam van [budgethouder] verantwoord en/of doenverantwoorden en/of gedeclareerd en/of doen declareren,waardoor de SVB en/of het zorgkantoor (telkens) zijn/ is bewogen tot het definitieftoekennen van Persoonsgebonden Budget dat bij wijze van voorschot wasuitgekeerd en/of de afgifte van het Persoonsgebonden Budget;( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:[zorgorganisatie] B.V. en/of (een) of ander(e) perso(o)n(en) op een of meertijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari2018 te Utrecht en/of Amsterdam, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen,(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk tebevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valsehoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door eensamenweefsel van verdichtsels,de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en/of het zorgkantoor heeft/hebben bewogentot afgifte van een of meer geldbedrag(en) (ten behoeve van PersoonsgebondenBudget), in elk geval van enig goed, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer)140.540 euro, althans 74.760 euro, althans 50.088 euro, althans enig geldbedrag metbetrekking tot verantwoorde en/of gefactureerde zorg voor de budgethouder [budgethouder][budgethouder] ,immers heeft/hebben die [zorgorganisatie] B.V. en/of (een) of ander(e) perso(o)n(en)(telkens) met voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/oflistiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan bovengenoemde SVBen/of zorgkantoor voorgehouden en/of voorgewend dat [zorgorganisatie] B.V. voorhet/de (totaal) verantwoorde en/of gedeclareerde en/of gefactureerde(maand)bedrag(en) aan zorg heeft verleend en/of zou gaan verlenen aan debudgethouder [budgethouder] , terwijl het voor verdachte en/of die [zorgorganisatie] B.V.en/of (een) of ander(e) perso(o)n(en) duidelijk was dat er geen, althans (veel)minder zorg aan de budgethouder [budgethouder] werd geleverd en/of zou wordengeleverd, en/of(daartoe) een of meer verantwoordingsformulier(en) en/of een of meerdeclaratieformulier(en) en/of een of meer factu(u)r(en) en/of een of meer(onderliggende) werkbrie(f)(v)(en) op naam van [budgethouder] heeft/hebben ingedienden/of doen indienen en/of opgestuurd en/of doen opsturen bij/naar de SVB en/ofhet zorgkantoor en/of (aldus) met die/dat verantwoordingsformulier(en) en/ofdeclaratieformulier(en) en/of factu(u)r(en) en/of (onderliggende) werkbrie(f)(v)(en)een Persoonsgebonden Budget op naam van [budgethouder] verantwoord en/of doenverantwoorden en/of gedeclareerd en/of doen declareren,waardoor de SVB en/of het zorgkantoor zijn/is bewogen tot het definitief toekennenvan Persoonsgebonden Budget dat bij wijze van voorschot was uitgekeerd en/of deafgifte van het Persoonsgebonden Budget,tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstip(pen) in ofomstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018 te Utrechten/of Amsterdam, althans in Nederland,opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,immers heeft hij, verdachte, aan die [zorgorganisatie] B.V. en/of (een) ander(e)perso(o)n(en) onder meer verstrekt:- persoonsgegevens van de budgethouder [budgethouder] en/of- medische gegevens van de budgethouder [budgethouder] en/of- DigiD gegevens en/of code van de budgethouder [budgethouder] en/ofheeft hij, verdachte, actief bewerkstelligd dat de budgethouder [budgethouder] geen,althans (veel) minder zorg van die [zorgorganisatie] zou ontvangen;( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )2hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018 teUtrecht, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,(een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (ongeveer) 140.540euro, althans 74.760 euro, althans 50.088 euro, althans enig(e) geldbedrag(en),(telkens) de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of devervreemding en/of de verplaatsing van dat/die voorwerp(en) heeft/hebbenverborgen en/of verhuld en/of(telkens) dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verworven en/of voorhandenheeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebbenomgezet en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en)vermoeden dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk ofmiddellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijfen/ofhij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 28 februari 2018 teUtrecht, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,(een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (ongeveer) 140.540euro, althans 74.760 euro, althans 50.088 euro, althans enig(e) geldbedrag(en),(telkens) de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of devervreemding en/of de verplaatsing van dat/die voorwerp(en) heeft/hebbenverborgen en/of verhuld en/of(telkens) dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verworven en/of voorhandenheeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebbenomgezet en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en)vermoeden dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk ofmiddellijk – afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf;( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond bWetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek vanStrafrecht )
Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich bevinden in het zaaksdossier [budgethouder] van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in dat dossier digitaal doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 461. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Schriftelijke bescheiden, te weten vonnissen van 28 november 2019, vindplaats ECLI:NL:RBMNE:2019:5663, ECLI:NL:RBMNE:2019:5659, ECLI:NL:RBMNE:2019:5647 en ECLI:NL:RBMNE:2019:5646.
Relaas-proces-verbaal, pagina 7.
Bijlage 9, pagina 70.
Bijlage 9, pagina 70.
Bijlage 9, pagina 79.
Relaas-proces-verbaal, pagina 12.
Relaas-proces-verbaal, pagina 12.
Relaas-proces-verbaal, pagina 12.
Relaas-proces-verbaal, pagina 5.
Bijlage 4, pagina 40.