ECLI:NL:RBDHA:2025:16538 - Rechtbank Den Haag - 16 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38895
(gemachtigde: mr. P.A. Blaas),
en
(gemachtigden: mr. J.V. de Kort en mr. M.M.C.M. Verhoeven).
Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers asielaanvraag. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit. Hij is op 15 juni 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf van achtien jaar vanwege mensensmokkel door de rechtbank te Addis Abeba, Ethiopië. Vervolgens is op 10 maart 2022 door het Nederlandse Openbaar Ministerie (hierna: OM) verzocht om zijn uitlevering, zodat eiser ook in Nederland berecht kan worden. Eiser is op 5 oktober 2022 door de Ethiopische autoriteiten uitgeleverd aan Nederland. Eiser wordt in Nederland verdacht van onder meer deelneming aan een criminele organisatie. Direct na aankomst in Nederland is hij geplaatst in de Penitentiaire Inrichting (PI) te [plaats] , van waaruit hij op 10 november 2022 een asielaanvraag heeft ingediend. De minister heeft de asielaanvraag afgewezen omdat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing is. De minister brengt eiser in verband met mensensmokkel in Libië, specifiek in Bani Walid, gepleegd tussen oktober 2014 en januari 2017. Eiser is het niet eens met dit besluit. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De minister heeft terecht artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag aan eiser tegengeworpen, de aanvraag van eiser afgewezen en aan hem een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
Procesverloop
- Bij besluit van 4 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de asielaanvraag van eiser afgewezen.
1.1. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft als zaaknummer NL24.38896.
1.2. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2025 op zitting behandeld. De voorzitter van de meervoudige kamer heeft als voorzieningenrechter tevens het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Eiser is verschenen bij gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Totstandkoming van het besluit
Voorgeschiedenis
- In opdracht van het OM is op 7 november 2017 door de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) het (strafrechtelijk) onderzoek met de naam Pearce onder gezag van de officier van justitie van het Landelijk Parket te Zwolle gestart. Het onderzoek Pearce richt zich op een criminele organisatie die zich bezighoudt met de smokkel van migranten van buiten de EU naar Europa. Deze smokkel vindt plaats via Libië en de Centraal Mediterrane Zeeroute, waarbij ook sprake is van levensdelicten, zware mishandelingen, ontvoeringen, verkrachtingen en gijzeling van migranten. Binnen dit onderzoek is een persoon genaamd [naam] als verdachte aangemerkt die actief was in de plaats Bani Walid, Libië. Aanleiding voor deze verdenking is een rapport van de United Nations Security Council (hierna: UNSC) van 5 september 2018 inzake de situatie in Libië, waarin het volgende is opgenomen:
[..]”The Panel investigated a network operating between Eritrea and Libya with a hub in Bani Walid. The organization is hierarchical and composed of a Libyan, [naam] , and three Eritrean nationals, known as [naam] . (..) The Panel interviewed Eritrean girls who had been smuggled by [naam] between October 2014 and January 2017 against $7,000 as a “travel package” to Europe. They stayed at a farm located on road 51, in the Tasni‘ al-Harbi area on the outskirts of Bani Walid. The warehouses on the farm held up to 1,200 people, including men, women and children from Eritrea and Somalia. [naam] is the landlord and guards the place with 70 armed men. Upon arrival, the smugglers compelled the migrants to contact their families in order for them to pay $2,000 for the last leg of travel. [naam] tortured them and starved them. Some Eritreans and Somalis were shot by the smugglers when attempting to escape.”
2.1. Uit het onderzoek Pearce blijkt dat eiser de persoon is die bekend staat als de Eritrese mensensmokkelaar [naam] die tussen 2014 en 2018 actief was in Bani Walid, Libië. In maart 2020 is eiser gearresteerd in Addis Abeba, Ethiopië. Op 15 juni 2021 is hij door de Ethiopische rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van achtien jaar vanwege mensensmokkel. Vervolgens is op 10 maart 2022 door het OM verzocht om zijn uitlevering, zodat eiser ook in Nederland berecht kan worden. Eiser is op 5 oktober 2022 door de Ethiopische autoriteiten uitgeleverd aan Nederland. Eiser wordt in Nederland verdacht van deelneming aan een criminele organisatie, verkrachting, ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving, gijzeling, doodslag, zware mishandeling en afpersing. De inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak in Nederland zal volgens eisers gemachtigde vermoedelijk aanvangen in november 2025.
2.1.1. Direct na aankomst in Nederland is eiser geplaatst in de PI te [plaats] . Vanuit zijn detentie heeft hij op 10 november 2022 een asielaanvraag ingediend.
De asielmotieven
- Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag het volgende naar voren gebracht.
3.1. Eiser zegt dat hij niet [naam] is, maar [naam] , geboren in Asmara (Eritrea) op [geboortedatum] 1979. De politie in Ethiopië heeft hem onder een andere naam uitgeleverd aan Nederland, omdat zij niet blij was met de beschuldigingen die eiser had geuit over andere gevangenen, te weten vier mensensmokkelaars, die werden vrijgelaten omdat ze de politie hadden omgekocht. De naam [naam] stond in een vals paspoort dat eiser had gebruikt. Dit valse paspoort heeft eiser in 2017 in Soedan gekocht en stond op naam van [naam] , geboren op [geboortedatum] 1983. Later heeft de Ethiopische politie de naam [naam] aan deze namenreeks toegevoegd.
3.2. Eiser heeft in Eritrea negentien jaar lang zijn militaire dienstplicht vervuld. Hij heeft van 1995 tot 2014 gediend in het Eritrese leger. Eiser zat bij de derde brigade en was hoofdzakelijk chauffeur, maar hij heeft ook andere taken vervuld zoals het geven van trainingen. In 1997 heeft hij een keer deelgenomen aan een gevechtsactie tegen het Ethiopische leger. Verder heeft hij deelgenomen aan razzia’s om jongeren op te pakken en heeft hij ook patrouilles uitgevoerd om deserteurs op te pakken. In 2014 is eiser in zijn verlofperiode gedeserteerd. De reden daarvoor was dat hij te weinig salaris kreeg om van rond te komen en voor zijn moeder te zorgen. Hij werd er als slaaf gebruikt. Daarbij kent de militaire dienstplicht geen einde in Eritrea.
3.3. Eiser heeft Eritrea in april of mei 2014 op illegale wijze verlaten en is naar Soedan gegaan. In 2017 heeft eiser zich in Soedan aangesloten bij een politieke partij die tegen het Eritrese regime is. Deze politieke partij werd in Ethiopië opgericht en is vernoemd naar de etnische groep “Shao”. Eiser is tot augustus 2017 lid van de partij geweest. Eiser heeft later van een voormalige leidinggevende van de partij, genaamd [naam] , vernomen dat de namen van alle leden bekend zijn bij het regime van Eritrea.
3.4. Eiser is in januari 2018 naar Addis Abeba, Ethiopië, gegaan en hij is daar op 7 februari 2018 aangehouden. Bij de aanhouding heeft de politie zijn Eritrese rijbewijs ingenomen samen met het vervalst paspoort dat eiser bij zich had. Eiser is twee jaar lang opgesloten geweest zonder voor een rechtbank te verschijnen. Hij is vier maanden lang gemarteld en heeft een keer drie dagen lang geen eten en drinken gehad. Hij kan niet terugkeren naar Eritrea, omdat hij uit het leger is gedeserteerd en Eritrea illegaal heeft verlaten. Hij verwacht te worden gedood.
Het bestreden besluit
- De minister heeft eisers asielaanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) als kennelijk ongegrond afgewezen omdat hij volgens de minister een gevaar vormt voor de openbare orde, vanwege de toepasselijkheid van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.
4.1. Eiser kan niet worden aangemerkt als verdragsvluchteling op grond van artikel 1(F), aanhef en onder b van het Vluchtelingenverdrag omdat er ten aanzien van eiser ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten. Op grond van artikel 3.107, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) komt eiser ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op één van de andere gronden bedoeld in artikel 29 van de Vw 2000.
4.1.1. De minister is tot deze conclusie gekomen nadat hij een onderzoek heeft ingesteld naar de toepasselijkheid van het bepaalde in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Dit heeft opgeleverd dat eiser op grond van de proces-verbalen van de KMar inzake het strafrechtelijk onderzoek naar eiser, bezien in samenhang met de verklaringen van eiser en informatie uit gezaghebbende openbare bronnen, die in het voornemen zijn genoemd, in verband wordt gebracht met ontvoering, afpersing, doodslag, verkrachting en zware mishandeling. Voornoemde misdrijven worden aangemerkt als absolute niet-politieke misdrijven.
4.1.2. Gelet op de uitkomst van het onderzoek heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiser individueel voor de genoemde gedragingen verantwoordelijk kan worden gehouden, omdat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van de misdrijven (‘knowing participation’) zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag en paragraaf C2/7.10.24 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Ook heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiser op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’) zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Derhalve wordt eiser voor deze misdrijven verantwoordelijk gehouden.
4.2. Naar de mening van de minister heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat juist hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is in Eritrea geen sprake van een uitzonderlijke situatie waarin eiser enkel door zijn aanwezigheid aldaar een dergelijk risico loopt. Evenmin is gebleken dat eiser behoort tot een van de aangewezen risicoprofielen in zijn land van herkomst.
4.2.1. Eiser heeft ook niet op grond van zijn persoonlijke situatie dan wel individuele asielrelaas aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Het asielrelaas van eiser bestaat uit zes asielmotieven:
4.2.2. Dat eiser [naam] is, wordt niet geloofwaardig geacht. De verklaring van eiser dat hij de Ethiopische nationaliteit bezit en Oromo zou zijn, is niet onderbouwd met objectieve documenten die die verklaring volledig onderbouwen. Dit betekent dat verder is beoordeeld of die verklaringen alsnog geloofwaardig zijn. Naar de mening van de minister is dat niet het geval. Eiser voldoet namelijk niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder a, b en e, van de Vw 2000. Hij heeft geen oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven, onvoldoende documentatie geleverd om zijn identiteit te staven en vast is komen te staan dat hij in grote lijnen als ongeloofwaardig kan worden beschouwd.
4.2.3. Eiser heeft ook zijn verklaring dat hij van 1995 tot 2014 heeft gediend in het Eritrese leger en in 2014 is gedeserteerd, niet met objectieve documenten onderbouwd. Er is verder beoordeeld of dit asielmotief alsnog geloofwaardig is. Dat is niet het geval. Eiser voldoet namelijk niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c en e, van de Vw 2000. Het illegale vertrek uit Eritrea en de gestelde politieke activiteiten zijn evenmin geloofwaardig. Daarbij is vast komen te staan dat eiser in grote lijnen als ongeloofwaardig kan worden beschouwd. Alleen de herkomst wordt gevolgd, maar het feit dat eiser uit Eritrea komt is op zichzelf niet genoeg om een risico op ernstige schade aan te nemen.
4.3. Eiser moet Nederland onmiddellijk verlaten omdat hij een gevaar voor de openbare orde en nationale veiligheid vormt. Artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag is op hem van toepassing. Eiser moet terugkeren naar Eritrea. Eiser krijgt gelet op artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000, juncto artikel 6.51, vijfde lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 een inreisverbod van 10 jaar. Er is voldaan aan het Europese openbare orde criterium, nu eiser een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Aan de belangen van de Nederlandse staat bij een onmiddellijk vertrek van eiser uit Nederland en bij het opleggen van een inreisverbod aan eiser wordt voorts een groter gewicht gehecht dan aan de belangen van eiser.
De beoordeling door de rechtbank
- Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de bestreden besluiten.
Afwijzing van de asielaanvraag
Ontbrekende toets politieke activiteiten in het kader van het vluchtelingschap?
- Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de minister had moeten toetsen of de politieke activiteiten van eiser aannemelijk zijn in het kader van het vluchtelingschap. Nu de minister dat niet heeft gedaan is het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand gekomen.
6.1. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand is gekomen. De minister komt namelijk niet toe aan de beoordeling van de politieke activiteiten van eiser in het kader van het vluchtelingschap. Dat komt omdat de minister op grond van het beleid in paragraaf C1/4.1 van de Vc 2000 een vaste volgorde hanteert bij het beoordelen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister komt blijkens dit beleid pas toe aan de toetsing van de aanvraag aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw 2000, als is geconcludeerd dat de vreemdeling zich niet schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. De minister heeft aan eiser, zoals hierna wordt overwogen, terecht artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen. Nu de minister tot die conclusie is gekomen, doet zich op grond van paragraaf C3/2.2 van de Vc 2000 één van de uitsluitingsgronden voor die verdere toepassing van het Vluchtelingenverdrag in de weg staat. Bovendien ziet de stelling van eiser eraan voorbij dat de minister de gestelde politieke activiteiten heeft beoordeeld in het kader van de vraag of die gelet op het beginsel van non-refoulement aan terugkeer naar Eritrea - en daarmee aan het opleggen van een terugkeerbesluit - in de weg staan. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had de minister het strafrechtelijk vonnis moeten afwachten?
7. Eiser stelt zich ook op het standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat de minister het vonnis in de Nederlandse strafrechtelijke procedure had moeten afwachten. Daarin zal zijn identiteit uitgebreid aan de orde komen en zal de meervoudige strafkamer van de rechtbank op dit punt uitspraak doen. Eiser wijst erop dat eenieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd voor onschuldig wordt gehouden, totdat zijn schuld volgens de wet bewezen is. Deze onschuldpresumptie geldt ook voor hem. Gelet hierop en het belang dat eiser heeft bij de juiste vaststelling van zijn identiteit, ziet hij niet in waarom de minister in dit kader niet het vonnis van de strafkamer (in zijn strafzaak) heeft afgewacht. Verder heeft eiser gewezen op artikel 14, vijfde 5, van de Kwalificatierichtlijn waaruit volgens eiser blijkt dat men pas een gevaar voor de samenleving is als men definitief is veroordeeld voor een misdrijf. In dit verband is relevant de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 2 januari 2025
7.1. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit ook op dit punt niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand is gekomen. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een strafrechtelijke veroordeling gelet op het beleid in paragraaf C2/7.10.7 van de Vc 2000 niet noodzakelijk is om aan te nemen dat een vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde. De minister heeft een eigen verantwoordelijkheid om zelf vast te stellen of een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde zoals bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, Vw 2000. Daarbij geldt dat de minister een andere bewijsmaatstaf hanteert dan de strafrechtelijke bewijsmaatstaf. De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 2 januari 2025 gaat niet op omdat in die zaak – anders dan in deze zaak – artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag niet werd tegengeworpen. Het toetsingskader van artikel 3.105c van het Vb 2000 dat in voornoemde uitspraak werd toegepast is in deze zaak niet aan de orde. Artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn
Identiteit
Heeft de minister ervan uit kunnen gaan dat eiser [naam] is? 8. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet [naam] is, maar dat de Ethiopische autoriteiten ten onrechte deze identiteit aan hem hebben toegekend. De minister is dus van een verkeerde identiteit uitgegaan.
8.1. De rechtbank is van oordeel dat de minister eiser niet heeft hoeven volgen in zijn gestelde identiteit en de minister ervan uit heeft kunnen gaan dat eiser [naam] is. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn (andere) identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Gelet op zijn verklaring dat hij deze persoon is, mag van eiser worden verwacht dat hij er alles aan doet waar hij redelijkerwijs toe in staat is om originele en identificerende documenten te overleggen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser weliswaar een kopie van een rijbewijs op naam van [naam] overgelegd, maar deze kopie kan niet ter onderbouwing van zijn standpunt dienen. De kopie is immers door de KMar onderzocht en daarbij is geconcludeerd dat de kopie een afbeelding is van een vals of vervalst Eritrees rijbewijs. Tot op heden heeft eiser geen authentieke documenten overgelegd waarmee hij zijn gestelde identiteit heeft onderbouwd. Zijn relaas dat de Ethiopische autoriteiten hem onder een andere naam hebben uitgeleverd aan Nederland vanwege corruptie, heeft hij op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
8.1.1. In dat kader heeft de minister onder meer op het foto vergelijkend onderzoek van de KMar en het NFI kunnen wijzen. Het onderzoek Pearce geeft aanknopingspunten om te veronderstellen dat eiser de persoon is die bekend staat als de Eritrese mensensmokkelaar [naam] die tussen 2014 en 2018 actief was in Bani Walid, Libië. Op 4 mei 2020 heeft het onderzoeksteam Pearce een SIENA-bericht ontvangen van Europol over de mensensmokkelaar die bekend staat als [naam] . Bij het bericht is een foto toegevoegd van de aanhouding van [naam] in Ethiopië. Eiser heeft tegenover de KMar verklaard dat hij de persoon is op de foto van de aanhouding en de foto in een Eritrees paspoort. Ook uit fotovergelijkend onderzoek dat door de KMar is opgestart blijkt dat eiser de persoon is die op een vijftal foto’s te zien is. Het betreft een foto van verdachte [naam] , vastgelegd door de Forensische Opsporing van de KMar te Schiphol, een foto in de strafrechtketen databank, een pasfoto van een paspoort, foto van de verdachte in Eritrea (Sienna-bericht van Europol) en een foto van het Facebookaccount [naam] . Door de KMar is vastgesteld dat het één en dezelfde persoon betreft. Aangezien eiser zelf heeft verklaard – en tevens door de KMar is vastgesteld – dat eiser dezelfde persoon is die door Interpol geregistreerd staat als de mensensmokkelaar [naam] , heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser de genoemde persoon ook daadwerkelijk is. Dit vermoeden wordt nog versterkt door het volgende. Op 7 februari 2019 is door het OM een rechtshulpverzoek opgesteld en verzonden naar het International Criminal Court (hierna: ICC). Middels het ICC heeft het OM een foto verkregen van de mensensmokkelaar die bekend staat als [naam] en die actief is geweest in Bani Walid en Libië. Door de KMar is vervolgens een beeldvergelijkend onderzoek uitgezet bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Uit dit onderzoek van het NFI blijkt dat eiser de persoon op de betreffende foto is.
8.1.2. Ook heeft de minister verwezen naar de getuigen die eiser in Nederland en op sociale media als zodanig hebben herkend. In het kader van het onderzoek Pearce zijn getuigen gehoord. Het betreft migranten die vanuit Afrika via Libië naar Italië gesmokkeld zijn. Deze getuigen hebben verklaard eiser aan de hand van de foto’s te herkennen als de mensensmokkelaar genaamd [naam] . Bovendien hebben drie getuigen verklaard dat de naam [naam] een bijnaam van eiser is en dat zijn echte naam [naam] is. Deze naam komt overeen met één van de aliassen uit de openbare bronnen. Hierbij is verder van belang dat eiser zelf ook heeft verklaard dat hij de persoon is die op de verschillende foto’s te zien is.
8.1.3. In het kader van het onderzoek Pearce is verder onderzoek uitgevoerd op social media. Zo heeft de KMar meerdere video’s onderzocht van Eritrese vloggers die tijdens livestreams praten over mensenhandelnetwerken in Libië. De gesprekken zijn vertaald door een tolk Tigrinya en vervolgens als transcriptie aan de IND overhandigd. Tijdens de uitzendingen worden burgers uitgenodigd om live deel te nemen aan het gesprek en hun ervaringen te delen. In een livestream van 29 juli 2019 van een Eritrese vlogger die op Facebook bekend staat als Samuel Hail, wordt de foto van het ICC van eiser getoond, waarbij wordt vermeld dat eiser de mensensmokkelaar is die bekend staat als [naam] . Dezelfde foto die in bovenstaand bericht wordt getoond, is tevens te zien tijdens een vlogsessie van Samuel Hail van 13 maart 2020. Hierbij wordt vermeld dat ‘een van de meest gezochte mensensmokkelaars genaamd [naam] ’ is aangehouden. Eisers alias wordt daarbij ook genoemd, namelijk [naam] . Tijdens de livestream wordt benoemd dat eiser inmiddels is opgepakt in Ethiopië. Ook uit een livestream van een andere Eritrese vlogger die op Facebook bekend staat als ‘Abrham Fa’, blijkt dat eiser in verband gebracht kan worden met meerdere zeer ernstige misdrijven, zo blijkt uit de transcriptie van KMar welke is overgelegd door de minister.
8.1.4. Ook heeft de minister verwezen naar de twee Facebookaccounts op naam van “ [naam] ” en “ [naam] ” waarop foto’s van eiser zijn aangetroffen. Op het door de KMar gevonden Facebookaccount op naam van [naam] zijn foto’s van eiser aangetroffen. Eiser is hiermee geconfronteerd en heeft verklaard dat hij inderdaad de persoon is die op de foto’s te zien is. Hoewel eiser heeft ontkend dat het Facebookaccount aan hem toebehoort, heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat de naam [naam] sterke gelijkenissen vertoont met eisers eerdergenoemde alias [naam] en dat dit een aanwijzing vormt voor het gegeven dat eisers naam niet [naam] is. Tevens is een Facebookaccount onder de naam [naam] aangetroffen, waaruit blijkt dat de gebruiker wordt aangesproken met de namen [naam] , [naam] , [naam] en [naam] . Aan de gebruiker van dit account is op 25 januari 2018 een foto verzonden van het Eritrese paspoort op naam van [naam] , dat eiser ten tijde van zijn aanhouding in Ethiopië bij zich droeg. Op dit account komen zodoende zowel het paspoort dat eiser bij zich had toen hij werd opgepakt in Ethiopië voor, als de aliassen [naam] . De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden eveneens een sterke aanwijzing zijn dat eiser de persoon genaamd [naam] is en niet [naam] .
8.1.5. Bij eisers arrestatie in Ethiopië heeft hij een Eritrees paspoort overgelegd, met daarop de naam [naam] . Hiervan heeft de KMar een kopie ontvangen. De foto op dit paspoort komt duidelijk overeen met de uiterlijke kenmerken van eiser, heeft de KMar geconstateerd. Eisers persoonlijke gegevens zijn op basis van dit paspoort overgenomen en eiser is in Ethiopië veroordeeld onder deze naam.
8.1.6. Tot slot blijkt uit afgeluisterde telefoongesprekken die eiser heeft gevoerd dat hij door gesprekspartners werd aangesproken met de naam [naam] en dat eiser tijdens deze gesprekken heeft geprobeerd om belangrijke informatie over zijn identiteit te verhullen. Tevens blijkt uit de telefoongesprekken dat eiser meerdere identiteitsdocumenten op naam van [naam] wilde laten maken, waaronder een rijbewijs, een doopakte, een bewijs van verblijf in het vluchtelingenkamp Shegerab in Soedan, een vluchtelingendocument uit Ethiopië, een bewijs van betaling aan een bank en/of kerk en een bewijs van een regionaal administratiekantoor en/of een bewijs van aanvraag van een identiteitskaart. Van belang hierbij is dat eiser tijdens de gesprekken niet heeft gevraagd om deze documenten op te laten vragen bij officiële instanties of anderszins boven water te krijgen, maar om de genoemde documenten (valselijk) te produceren. Gelet op deze informatie heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hieruit een sterke aanwijzing volgt dat eiser informatie omtrent zijn identiteit tracht te verhullen. Temeer nu eiser tegen deze informatie niets tegenin heeft gebracht.
8.2. De slotsom is dat eiser zijn gestelde identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, terwijl de minister wel voldoende heeft onderbouwd waarom hij ervan uit is gegaan dat eiser [naam] is. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 1(F) van de Vluchtelingenverdrag
- De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgronden heeft ingediend tegen het bestreden besluit voor zover aan hem artikel (1F) van het Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen.
Terugkeerbesluit
Is het terugkeerbesluit in strijd met artikel 3 EVRM?
- Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat zelfs al zou hij veroordeeld worden voor niet politieke misdrijven en zich om die reden schuldig zou hebben gemaakt aan artikel 1(F), onder b, van het Vluchtelingenverdrag, hetgeen hij ontkent omdat hij stelt niet [naam] te zijn, blijft staan dat zijn uitzetting naar Eritrea verboden is omdat dit zal leiden tot een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Dit is een absoluut verbod. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij Eritrea illegaal heeft verlaten en gedeserteerd is nu hij Eritrea heeft verlaten op dienstplichtige leeftijd en het gezien de regels voor de dienstplicht en het toezicht daarop onwaarschijnlijk is dat hij met medeweten en toestemming van de Eritrese autoriteiten legaal zijn land zou hebben verlaten. Ook al zou eiser legaal zijn uitgereisd, staat hem volgens het ambtsbericht een soortgelijke behandeling te wachten als bij een illegale uitreis.
10.1. De rechtbank is met de minister van oordeel dat artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) niet aan het opleggen van een terugkeerbesluit in de weg staan. Immers de minister heeft eisers asielmotieven niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De rechtbank legt hieronder uit waarom eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt.
Desertie, illegale en legale uitreis
10.2. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij is gedeserteerd uit het Eritrese leger en Eritrea illegaal heeft verlaten. Volgens eiser is dienstweigering en desertie uit de dienstplicht strafbaar volgens de Proclamation on National Service in Eritrea uit 1995 en lopen deserteurs en personen die illegaal Eritrea verlaten een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM volgens het ambtsbericht van december 2023 over Eritrea.
10.2.1. In het algemeen ambtsbericht Eritrea van 2023 (algemeen ambtsbericht) staat op pagina 58 onder het kopje “Terugkeer” de volgende tekst: "Voor de manier waarop de Eritrese autoriteiten terugkeerders naar Eritrea behandelen, zijn de facto de volgende factoren relevant, zo concludeert de EASO in een rapport dat hoofdzakelijk over nationale dienstplicht gaat:
10.2.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de factoren die volgens het algemeen ambtsbericht relevant zijn voor de manier waarop Eritrese autoriteiten terugkerende Eritreeërs profileren, op hem van toepassing zijn. Hoewel eiser blijkens het verslag van het nader gehoor uitgebreid heeft verklaard over zijn dienstplicht, maakt de mogelijkheid dat hij in het leger heeft gezeten nog niet dat hij daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat hij uit het leger is gedeserteerd in 2014. Dat geldt ook voor zijn gestelde illegale uitreis. Er zijn immers twee getuigen die verklaren dat hij al in 2010 actief was in Sinaï.
10.2.3. Dat eiser zich mogelijk heeft vergist in de datum van vertrek uit Eritrea, zoals eerst ter zitting namens hem naar voren is gebracht, wordt niet gevolgd. Daartoe heeft de minister erop kunnen wijzen dat het tijdsverschil tussen 2010 en 2014 daarvoor te groot is. Bovendien heeft eiser tevens verklaard dat hij in Eritrea 19 jaar zijn militaire dienstplicht heeft vervuld, dat hij van 1995 tot 2014 heeft gediend in het Eritrese leger en vervolgens illegaal het land heeft verlaten. Eiser plaatst hier dus ook zijn gestelde desertie en illegale uitreis in het jaar 2014. Nu de desertie niet geloofwaardig is, is evenmin aannemelijk dat eiser hierin aanleiding heeft gezien om illegaal zijn land van herkomst te verlaten. Het doet dus tevens afbreuk aan de verklaring van eiser dat hij Eritrea op illegale wijze heeft verlaten en om die reden bij terugkeer in Eritrea voor een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing heeft te vrezen.
10.2.4. Eiser heeft een beroep gedaan op het arrest X van 29 juni 2023
10.2.5. Tot slot oordeelt de rechtbank dat eisers beroepsgrond, dat als hij Eritrea wel legaal zou zijn uitgereisd, hij alsnog een reëel risico op ernstige schade loopt omdat hij inmiddels zijn uitreistermijn heeft overschreden, eveneens niet slaagt. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 maart 2024
Verwijzingsuitspraak van de Afdeling
11. Eiser is van mening dat de minister geen terugkeerbesluit tegen hem kan uitvaardigen, omdat de Nederlandse autoriteiten hem zelf hier naartoe hebben gehaald. In de optiek van eiser kan hij dus nooit illegaal in Nederland zijn. Verder ziet eiser ook niet in hoe hij gevolg moet geven aan het bevel Nederland onmiddellijk te verlaten. Dit is onmogelijk zolang hij gedetineerd is. Het opleggen van een nul dagen termijn verhoudt zich niet met de langdurige detentie die hij mogelijk moet ondergaan. Als hij wordt veroordeeld is het aannemelijk dat hij langdurig, mogelijk langer dan het opgelegde inreisverbod van 10 jaar, in Nederland moet blijven. Eiser heeft in dat kader een beroep op de verwijzingsuitspraak van de Afdeling van 18 december 2024
11.1. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht een terugkeerbesluit tegen eiser heeft uitgevaardigd. Eiser is naar Nederland gehaald in het kader van een strafrechtelijke uitlevering. Eiser heeft ervoor gekozen om gedurende zijn voorarrest een asielaanvraag te doen. Deze aanvraag is terecht afgewezen vanwege toepasselijkheid van artikel 1(F) aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag. De minister is dan ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn
Opschorting terugkeerbesluit met schriftelijke bevestiging?
12. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de minister in het bestreden besluit had moeten aangeven dat het terugkeerbesluit wordt opgeschort nu het gelet op het strafproces niet kan worden uitgevoerd. Eiser heeft daarbij verwezen naar het arrest Changu van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 12 september 2024
12.1. Ter zitting heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat artikel 14, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn alleen ziet op de situatie dat het terugkeerbesluit is geschorst conform artikel 9 van de Terugkeerrichtlijn. De minister wijst erop dat artikel 9, tweede lid van de Terugkeerrichtlijn geen mogelijkheid biedt de verwijdering uit te stellen vanwege de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf, zodat het terugkeerbesluit niet kan worden opgeschort. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Hof in het arrest Changu de toepassing van artikel 14, tweede lid van de Terugkeerrichtlijn juist opgerekt naar meer gevallen, zodat de schriftelijke bevestiging dat het terugkeerbesluit tijdelijk niet zal worden uitgevoerd niet alleen verplicht is voor de situaties zoals beschreven onder artikel 9 van de Terugkeerrichtlijn.
12.2. Dit betekent echter niet dat de rechtbank eiser volgt in zijn betoog. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit niet hoeft te vermelden dat het terugkeerbesluit wordt opgeschort. In het arrest Changu geeft het Hof toelichting voor de rechtspraktijk ten aanzien van de terugkeerprocedure en het terugkeerbesluit rond de verplichtingen die er zijn voor de lidstaat en de rechten die een illegale derdelander heeft in de terugkeerprocedure. Allereerst maakt het Hof duidelijk dat de lidstaat die niet in staat is om binnen de vastgestelde termijnen de illegale derdelander te verwijderen, de verplichting heeft om de vreemdeling schriftelijk te informeren over de tijdelijke opschorting van het terugkeerbesluit. Ten tweede is de lidstaat niet verplicht om op grond van dwingende humanitaire overwegingen een verblijfsrecht toe te kennen aan een illegale derdelander die op zijn grondgebied verblijft. Ten derde, zolang de verwijdering van de illegale derdelander niet heeft plaatsgevonden, heeft de illegale derdelander aanspraak op de meest elementaire behoeften in de lidstaat ‘zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte.
12.3. De reden dat de minister hierover geen mededeling hoefde te doen in het bestreden besluit is omdat de gedachte achter een schriftelijke bevestiging van het opschorten van het terugkeerbesluit is dat een vreemdeling bij administratieve controles of inspecties een bewijs van zijn specifieke situatie kan leveren met de schriftelijke bevestiging van zijn situatie. Dit blijkt uit overweging 12 van de Terugkeerrichtlijn. Het is belangrijk dat de vreemdeling er duidelijk mee kan aantonen — in het geval van een politiecontrole — dat tegen hem al een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en dat hem een termijn voor vrijwillig vertrek of een formeel uitstel van verwijdering is toegekend of dat tegen hem een terugkeerbesluit is uitgevaardigd dat tijdelijk niet ten uitvoer kan worden gelegd. Een andere reden is dat de vreemdeling aanspraak kan maken op basisvoorzieningen. Gelet op deze uitleg is de rechtbank van oordeel dat eiser deze schriftelijke bevestiging niet nodig heeft. Hij is immers gedetineerd zodat hij gebruik kan maken van basisvoorzieningen en de kans dat hij bij een controle van welke aard dan ook moet aantonen dat hij een uitstel van verwijdering vanwege een feitelijke en juridische belemmering heeft, is daarom uitgesloten. Daarbij moet het voor eiser evident zijn dat het terugkeerbesluit in ieder geval niet ten uitvoer zal worden gelegd zolang zijn strafzaak in Nederland loopt. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
- Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.R. Davila Talavera, voorzitter, en mr. J.O.Y. Elagab en mr. R.H. van Marle, leden, in aanwezigheid van mr. A.A.M.J. Smulders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
ECLI:NL:RBDHA:2025:737
Richtlijn 2011/95/EU van het Europees parlement en de Raad van 13 december 2011
Zie voornemen pagina 44-45
ECLI:EU:C:2023:523
zie voornemen pagina 44-45
ECLI:NL:RVS:2024:1235
ECLI:NL:RVS:2024:5258
Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven
ECLI:EU:C:2024:748
HvJ EU 12 september 2024, C-352/23, ECLI:EU:C:2024:748, punt 75 (Changu).