Uitspraak inhoud

vonnis

Parketnummer: 13.024918.23 [verdachte]

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13.024918.23

Datum uitspraak: 9 oktober 2025

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984, wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 september 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en haar raadslieden mr. W.R. Jonk en mr. A.H. van de Graaf naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan

De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Waardering van het bewijs

3.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Beide feiten kunnen bewezen worden verklaard. Daarbij is voorop gesteld dat verdachte, die toen als hoofdagente bij de politie werkzaam was, blijkens diverse Whatsappberichten(zoals ‘papie heeft cadeautje weer voor ze meisje hor’), ten tijde van de ten laste gelegde periode nog een relatie had met [naam 1] . Verdachte moet hebben geweten van de criminele activiteiten van [naam 1] , zoals onder meer blijkt uit het feit dat zij hem op enig moment vraagt om tips hoe zij een verborgen ruimte kan vinden in een auto die zij vanuit haar functie moet doorzoeken. De door haar verrichte bevragingen van het politiesysteem dienen dan ook in dit licht te worden bezien.

Hoewel er meerdere bevragingen in het systeem Basisvoorziening Informatie-Integrale Bevraging (BVI-IB) zijn gedaan waarvan niet duidelijk is of deze werkgerelateerd zijn geweest, kan ten aanzien van de bevragingen van/met betrekking tot:

worden bewezen dat deze moeten worden aangemerkt als niet werkgerelateerd. Al deze bevragingen hebben namelijk een directe link met [naam 1] .

De verklaring van verdachte dat [naam 1] informatie zoals het adres in [plaats] uit haar notitieboekje gehaald zal hebben buiten haar om en dat zij hem in het geval van de adressen in [plaats] gevraagd zou hebben om de nummers uit haar notitieblokje aan haar door te geven, is niet aannemelijk: [naam 1] heeft hier niet over verklaard en het enkel overnemen van een adres ( [plaats] ) dient ook geen enkel doel. De verschillende bevragingen en de beschikbare bewijsmiddelen in de periode rond die bevragingen in onderlinge samenhang bezien, mede gelet op het feit dat verdachte en [naam 1] tijdens de ten laste gelegde periode een relatie hadden, dat [naam 1] zich toen in het criminele circuit begaf en dat de communicatie tussen verdachte en [naam 1] telkens kort voor/na de genoemde bevragingen plaatsvond, maakt dat bewezen kan worden dat verdachte deze bevragingen voor [naam 1] heeft gedaan. Ten aanzien van ‘ [naam 4] ’ is weliswaar aannemelijk dat verdachte via haar werk op deze aanhouding werd geattendeerd en daar op eigen initiatief over is gaan communiceren met [naam 1] , maar is het volstrekt onlogisch waarom zij vervolgens het systeem BVI-IB zou hebben geraadpleegd in plaats van het systeem BVH, wat een logische weg zou zijn als ze voor haar werk het dossier had moeten raadplegen. Zij heeft bovendien bekend de verkregen informatie aan [naam 1] te hebben doorgegeven. Daarom dient ook deze bevraging als niet-werkgerelateerd te worden aangemerkt. Door het bevragen van en/of overnemen van genoemde informatie uit het politiesysteem met een ander doel dan waarvoor het wachtwoord en de gebruikersnaam aan verdachte zijn verstrekt, is sprake van computervredebreuk, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd. Dit feit kan dan ook worden bewezen. Ten aanzien van het verstrekken van informatie met betrekking tot ‘ [naam 4] ’ kan tevens de onder 2 ten laste gelegde schending van het ambtsgeheim worden bewezen, gelet op het voorgaande.

3.2 Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van feit 1: Verzocht is verdachte vrij te spreken van het haar onder 1 ten laste gelegde feit omdat niet kan worden bewezen dat sprake is van niet werkgerelateerde bevragingen van de politiesystemen. Onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam[1] is – kort weergegeven - aangegeven dat het uitgangspunt is dat de door de politieambtenaar verrichte bevragingen werkgerelateerd zijn, ook indien deze buiten werktijd vallen, tenzij sprake is van zodanige omstandigheden die maken dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij het doel van een bevraging. Daarvan is geen sprake. Verdachte heeft aangegeven dat zij alle bevragingen heeft gedaan in het kader van de uitvoering van haar politietaak en het Openbaar Ministerie heeft niet kunnen bewijzen dat dit niet het geval is. Het enkele feit dat haar bevragingen niet gekoppeld kunnen worden aan onderzoeken waar zij (formeel) bij betrokken was, is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Verdachte heeft verklaard nooit door iemand – anders dan collega’s – te zijn gevraagd om bepaalde informatie in het systeem na te trekken. Zij wist tot twee maanden na de aanhouding van [naam 1] ook niets van zijn criminele activiteiten.

Ten aanzien van feit 2: Verdachte erkent dat ze eenmalig haar ambtsgeheim heeft geschonden door aan [naam 1] door te geven dat een persoon, genaamd ‘ [naam 4] ’, samen met een ander was aangehouden wegens inbraak. Ten aanzien van alle andere onder feit 1 besproken gedragingen geldt dat om de daar aangevoerde gronden evenmin sprake is van schending van het ambtsgeheim. Ten aanzien van beide feiten is het verder van belang dat [naam 1] heeft verklaard nooit informatie van verdachte te hebben gekregen noch deze te hebben gevraagd. Dat informatie bij hem terecht is gekomen, betekent niet dat verdachte dit aan hem moet hebben doorgespeeld.

3.3 Het oordeel van de rechtbank

Aanleiding onderzoek In een strafrechtelijk onderzoek bleek dat één van de hoofdverdachten, [naam 1] , een relatie heeft of had met verdachte. Hij is aangehouden op verdenking van (in ieder geval) handel dan wel bezit van een grote hoeveelheid cocaïne. Samen hadden ze op dat moment twee jonge kinderen en tot aan zijn aanhouding hadden ze veelvuldig contact. Verdachte, werkzaam als hoofdagente bij de politie, had niet gemeld dat de vader van haar kinderen was aangehouden. Daarop is een intern integriteitsonderzoek (een logging onderzoek) gestart. Uit dit onderzoek bleek onder meer dat [naam 1] in bezit was van een EncroChat-telefoon waarmee een tekstbericht was verstuurd waaruit zou kunnen worden herleid dat hij de mogelijkheid had om kentekens na te laten trekken. Ook bleek dat verdachte een adres heeft bevraagd dat vermeld stond in de notities in de telefoon van [naam 1] . Daarop is een strafrechtelijk onderzoek naar verdachte gestart.

3.3.1 De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.[2]

Verdachte werkte tot haar aanhouding 15 jaar bij de politie en was hoofdagent bij het basisteam [team] .[3] Ingevolge artikel 6 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) wordt een systeem van autorisaties onderhouden op grond waarvan ambtenaren van politie worden geautoriseerd om politiegegevens te verwerken ter uitvoering van de onderdelen van de politietaak waarmee zij zijn belast. De autorisatie bevat een duidelijke omschrijving van de verwerkingen waartoe de betreffende ambtenaar wordt geautoriseerd en de onderdelen van de politietaak ter uitvoering waarvan de verwerkingen worden gedaan. De toegang tot politiesystemen wordt geregeld op basis van een persoonlijk inlogprofiel, bestaande uit een gebruikersnaam en een wachtwoord. Dit is een persoonlijk en geheim gegeven. Bij indiensttreding van een medewerker wordt (ten aanzien van het systeem BVI-IB) een username bepaald. Door toekenning van een BVI-IB-rol aan deze username worden de rechten voor de gebruiker bepaald. Politieambtenaren moeten voorts op grond van artikel 125a lid 3 van de Ambtenarenwet, nader uitgewerkt in artikel 9 van het Besluit algemene rechtspositie politie bij hun indiensttreding de ambtseed- of belofte afleggen, waarin zij onder andere verklaren dat zij geen informatie zullen openbaren waarvan zij het vertrouwelijke karakter moeten begrijpen.[4]

Er is onderzoek gedaan naar de loggingen (bevragingen) van verdachte in het systeem BVI-IB, in samenhang met de Whatsapp-communicatie tussen verdachte en [naam 1] .[5] Verdachte heeft verklaard bekend te zijn met het feit dat de politiesystemen alleen werkgerelateerd mogen worden gebruikt. Zij heeft aangegeven de bevragingen te verrichten/te hebben verricht in BVI-IB. Voor het gebruik daarvan moest ze eerst inloggen in het systeem. Voorts heeft verdachte verklaard van veel/vrijwel alle bevragingen aantekeningen te maken in haar notitieboekje, welk boekje ze ook mee naar huis nam.[6]

Verdachte had een relatie met [naam 1] , die een sleutel van haar huis had en met regelmaat bij haar thuis was.[7] [naam 1] is op 30 oktober 2020 aangehouden op verdenking van de handel dan wel het bezit van een grote hoeveelheid cocaïne. Hij is daarvoor inmiddels veroordeeld.[8]

Computervredebreuk (feit 1)

[adres] Op 3 juni 2020 om 10:41:33 uur bevraagt verdachte het adres ‘ [adres] ’. Op 3 juni 2020 om 10:42:13 uur ontvangt zij een Whatsappbericht van [naam 1] met de tekst ‘Papie heeft cadeautje weer voor ze meisje hor’.[9] In de telefoon die aan [naam 1] wordt toegeschreven wordt een notitie aangetroffen: ‘ [adres] ’, aangemaakt op 4 juni 2020.[10] [naam 1] bezoekt dit adres op 4 juni 2020.[11] Dit adres staat in het politiesysteem vermeld als een adres dat gelinkt is aan het vervaardigen van softdrugs of opslag van een Growshop.[12]

[naam 2] Op 1 juli 2020 om 09:56 uur bevraagt verdachte het kenteken van [naam 2] en vervolgens een mutatie (van 28 april 2020) over de vrouw van [naam 2] en [naam 5] die goederen uitwisselen vanuit de kofferbak langs de A4. Om 09.58 uur bevraagt ze de twee kentekens, genoemd in die mutatie en daarna [naam 2] en verschillende registraties van hem.[13] Op 1 juli 2020 vanaf 10:02 uur stuurt verdachte via Whatsapp de volgende berichten naar [naam 1] : ‘hou je tablet in de gaten’, ‘volgens mij is G weg’, ‘vast’, ‘vrouw doet alles nu’, ‘al een tijd dus’, ‘samen met die zus’ en ‘we hebben wat gemist’.[14] Op 2 juli 2020 stuurt verdachte [naam 1] een bericht ‘G is thuis’.[15] Op 5 juli 2020 en 24 juli 2020 bevraagt verdachte wederom het kenteken van [naam 2] en registraties met betrekking tot [naam 2] . [16]

Adressen in Aalsmeer Op 11 oktober 2020 om 22:22 uur stuurt verdachte [naam 1] een bericht dat ze alleen is en vraagt ‘Wil je ff nr sturen van die weg. Ff kijken’, waarop [naam 1] reageert met ‘Mweg was et toch’, en ‘Ik keek bij maps’, Aansluitend vraagt verdachte: ‘en die van oost’ waarop [naam 1] reageert met ‘Zag ‘k [nummer] staan’, verdachte: ‘Ja en die andere? Ik rij ook ff langs hun’, waarop [naam 1] reageert met: ‘Ma die van Oost kan ik niet vinden’, en ‘ [nummer] geloof ik’.[17] Op 11 oktober 2020 om 23:05 uur bevraagt verdachte het adres [adres] en op 12 oktober 2020 om 01:19 uur het adres [adres] . In de politiesystemen staan geen bijzonderheden/registraties vermeld over deze adressen.[18]

Schending ambtsgeheim (feit 2)

[naam 4] Op 9 september 2020 om 07:09 uur bevraagt verdachte [naam 6] en een aantal registraties in combinatie met de persoon [naam 7] . Op 9 september 2020 tussen 07:25 uur en 07:30 uur stuurt verdachte [naam 1] de volgende berichten: ‘Dit ga je niet geloven’, ‘ [naam 4] zit hier’, ‘met een mattie van hem’ (en op de vraag wie die mattie dan is): ‘ [naam 6] ’, ‘ [naam 6] ofzo’, ‘zijn 7 september in de nacht gekomen’, ‘hun zitten op cellencomplex’, ‘Zuid-Oost’, ‘ze zitten voor ons’, ‘omdat ze in zuid zijn gepakt’, en op de vraag van [naam 1] waar ze gepakt zijn, antwoordt verdachte: ‘Gerard Doustraat’, ‘ [naam Brasserie] gebroken’ en ‘peuken rollen kleingeld’, ‘bakjes met kleingeld’, en ‘we horen straks of ze voor moeten’.[19] Ter zitting heeft verdachte bekend de informatie omtrent de (reden van de) aanhouding van [naam 4] en zijn mattie ( [naam 7] en [naam 6] ) met [naam 1] te hebben gedeeld.[20]

3.3.2 Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van beide feiten:

Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte ten aanzien van de besproken onderdelen meermalen het politiesysteem BVI-IB heeft bevraagd. De vraag die voorligt is of deze bevragingen als werkgerelateerd moeten worden aangemerkt.

De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat het uitgangspunt is dat de door de politieambtenaar verrichte gedragingen werkgerelateerd zijn, ook indien deze bijvoorbeeld buiten werktijd vallen. In lijn met de door de raadsman aangehaalde rechtspraak van het gerechtshof meent de rechtbank dat slechts indien sprake is van omstandigheden die maken dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij het doel van een bevraging, van een politieambtenaar verwacht mag worden dat deze uitlegt waarom de betreffende bevraging is gedaan.

De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de onder 3.3.1 genoemde bevragingen sprake is van omstandigheden die om een uitleg over het doel van de bevragingen vragen. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat daarbij niet alleen naar de bevragingen als zodanig dient te worden gekeken maar dat deze ook in onderlinge samenhang en in verband met overige gegevens dienen te worden beoordeeld. De besproken gedragingen roepen in dit geval – zoals hierna nader wordt toegelicht - vragen op naar het doel van de bevraging.

De rechtbank stelt voorop dat uit het door de politie verrichte onderzoek niet blijkt van betrokkenheid van verdachte uit hoofde van haar werk bij onderwerpen die raken aan de genoemde bevragingen. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat verdachte processen-verbaal of mutaties heeft opgemaakt, die verband houden met de genoemde bevragingen. Het voorgaande betekent niet, dat de bevragingen niet werkgerelateerd kunnen zijn, maar maken wel, naar het oordeel van de rechtbank, dat van verdachte een toelichting mag worden verwacht, waarmee de gestelde werkgerelateerdheid wordt onderbouwd. Verdachte heeft zich ten aanzien van alle bevragingen op het standpunt gesteld dat deze werkgerelateerd moeten zijn geweest maar vrijwel geen concrete en verifieerbare uitleg gegeven over het doel van deze bevragingen. In het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden waarvan rond deze individuele bevragingen is gebleken, ook in hun onderlinge samenhang bezien, schiet die beperkte uitleg tekort. De stelling van verdachte op zitting dat het inmiddels lange tijd geleden is dat deze bevragingen zijn verricht, neemt niet weg dat zij ook ten tijde van haar verhoor in juni en augustus 2021 niet in staat was om een nadere uitleg te geven over deze bevragingen en het doel van haar bevragingen. Bij gebreke van een dergelijke uitleg en gelet op de hiervoor genoemde Whatsappberichten kunnen naar het oordeel van de rechtbank de bevragingen inzake de adressen in [plaats] , [naam 2] en de adressen in [plaats] niet als werkgerelateerd worden beschouwd, maar kan het niet anders dan dat zij deze bevragingen ten behoeve van [naam 1] heeft gedaan. Hieruit volgt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte deze gegevens uit de politiesystemen heeft overgenomen ten behoeve van een ander, te weten [naam 1] . Dit oordeel zal hierna nader worden toegelicht voor elk van de tenlastegelegde individuele bevragingen.

Ten aanzien van feit 1:

[plaats] Het bevraagde adres ligt buiten het directe werkgebied van verdachte. De bevraging op het adres in [plaats] wordt binnen een minuut gevolgd door het Whatsappbericht van [naam 1] dat papie weer een cadeautje voor zijn meisje heeft. Vervolgens is de dag na de bevraging een notitie in de aan [naam 1] toegeschreven telefoon gemaakt van dit adres en is [naam 1] die dag met zijn auto naar dit adres gereden. Dit adres staat in het politiesysteem vermeld als drugsgerelateerd, terwijl [naam 1] is opgepakt wegens de handel in/het bezit van een grote hoeveelheid drugs.

Verdachte zegt zich de bevraging van het adres ‘De [adres] ’ niet te kunnen herinneren maar in de periode juni 2020 veel onderzoeken op het CUBT te hebben gedraaid (ook onderzoeken die haar reguliere werkgebied overstegen). Mogelijk heeft zij het adres in dat verband in haar notitieboek geschreven. Niet kan worden uitgesloten dat [naam 1] het adres daar uit heeft gehaald en vervolgens een dag later naar het adres toe is gereden, zo heeft verdachte verklaard.

De enkele verklaring van verdachte dat deze bevraging werkgerelateerd was en dat [naam 1] dit adres dan wel uit haar notitieboekje zal hebben overgenomen, acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu [naam 1] daar niet over heeft verklaard en het enkele overnemen van een adres ook geen enkel doel dient, tenzij dit adres voor hem is bevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze bevraging niet als werkgerelateerd worden aangemerkt. Nu verdachte heeft verklaard dat zij vrijwel alle bevragingen in haar notitieboekje opnam, in combinatie met het feit dat deze informatie in de telefoon toegeschreven aan [naam 1] is opgenomen, acht de rechtbank dan ook ten aanzien van deze bevraging bewezen dat verdachte deze informatie voor een ander, namelijk [naam 1] , heeft overgenomen, in dit geval in haar notitieboekje.

[naam 2] Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen staat vast dat verdachte korte tijd nadat zij diverse bevragingen met betrekking tot [naam 2] heeft verricht (dan wel gelijktijdig met de doorgaande bevragingen), diverse Whatsappberichten, gerelateerd aan ‘G’ aan [naam 1] heeft gestuurd.

Ten aanzien van de bevragingen met betrekking tot [naam 2] heeft verdachte aangevoerd dat zij door een collega was gevraagd hem te observeren. Niet kan worden bewezen dat in de Whatsappberichten die zij vervolgens naar [naam 1] stuurde met ‘G’ [naam 2] wordt bedoeld. Zo is ze ook bevraagd over een andere bevraging van iemand wiens naam eveneens met een ‘G’ begint. Ook kan niet worden vastgesteld dat [naam 2] een contactpersoon of bekende van [naam 1] was.

De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat zij door een collega was gevraagd [naam 2] te observeren en dat niet kan worden aangenomen dat met ‘G’ ook [naam 2] wordt bedoeld, niet geloofwaardig. Verdachte heeft ook op geen enkele manier informatie gegeven op basis waarvan haar verklaring geverifieerd zou kunnen worden, nu zij niet heeft benoemd welke collega het zou betreffen, of om welk onderzoek het zou gaan. De tekst uit de Whatsappberichten komt wat inhoud betreft één op één overeen met de door verdachte bevraagde gegevens, zoals de vrouw van [naam 2] die – al langere tijd geleden – met haar zus goederen uitwisselt, welke gegevens bovendien in tijdslijn samenvallen met de doorgaande bevragingen en het verzenden van de Whatsappberichten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een direct verband bestaat tussen de bevragingen en de berichten en dat het niet anders kan dan dat met ‘G’ in de verzonden berichten [naam 2] bedoeld wordt. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de bevragingen heeft verricht ten behoeve van een ander, niet gerechtigde, te weten [naam 1] , en dat zij de informatie uit de politiesystemen heeft overgenomen door deze via de Whatsappberichten aan [naam 1] te verzenden.

[naam 3] De rechtbank constateert dat verdachte op 7 oktober 2020 bevragingen heeft verricht met betrekking tot [naam 3] . Een week later is door [naam 1] een notitie aangemaakt met de naam en het adres van [naam 3] . Verdachte heeft aangevoerd dat deze bevraging werkgerelateerd was.

Verdachte heeft hierover aangevoerd dat de bevraging van het kenteken dat op naam staat van [naam 3] en het vervolgens bevragen van deze persoon in haar werk niet ongebruikelijk is. Dat deze gegevens in de notities van (de telefoon toegeschreven aan) [naam 1] zijn aangetroffen, maakt nog niet dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde feiten: hij kan deze informatie ook op andere wijze hebben verkregen.

De rechtbank is van oordeel dat deze combinatie van gegevens weliswaar vragen op kan roepen over de reden van de bevraging, maar dat dit onvoldoende is om te oordelen dat deze bevraging niet-werkgerelateerd was. De rechtbank acht het feit ten aanzien van deze bevraging dan ook niet bewezen.

Deze bevraging verschilt van de hiervoor genoemde zaken, waarbij verdachte eveneens heeft aangevoerd dat de bevraging werkgerelateerd was, omdat daar meer bijkomende omstandigheden zijn, zoals de Whatsappberichten aan [naam 1] met betrekking tot [naam 2] , en het aantreffen van de notitie in de telefoon van [naam 1] en zijn reis naar Enkhuizen de dag na de bevraging.

Adressen in [plaats]

Op grond van hetgeen in 3.3.1 is opgenomen staat vast dat op 11 en 12 oktober 2020 Whatsappberichten tussen verdachte en [naam 1] hebben plaatsgevonden ten aanzien van de adressen in [plaats] ( [adres] en [adres] ).

Ten aanzien van deze bevragingen heeft verdachte verklaard dat ze hier in haar nachtdienst iets over had gezien en de adressen daarom had opgeschreven in haar notitieboek. Dat had ze thuis laten liggen en daarom heeft ze aan [naam 1] gevraagd of hij haar de nummers door wilde geven. Het nader willen onderzoeken van iets wat je tijdens de dienst opvalt, zonder dit in een mutatie of proces-verbaal neer te leggen, is niet ongebruikelijk binnen haar werkzaamheden. Bovendien blijkt dat er ook geen bijzonderheden zijn aangetroffen ten aanzien van deze adressen. De bevraging dient dan ook als werkgerelateerd te worden aangemerkt en het feit dat ze haar partner, niet wetend van diens eventuele criminele achtergrond, vroeg deze nummers door te geven, maakt niet dat sprake is van schending van het ambtsgeheim of computervredebreuk.

De rechtbank acht de stelling van verdachte dat zij [naam 1] gevraagd zal hebben in haar notitieboekje te kijken volstrekt ongeloofwaardig, gelet op de inhoud van de berichten. Verdachte vraagt hem niet in haar adresboekje te kijken, maar vraagt slechts om het nummer van de weg, waarop [naam 1] vraagt ‘Mweg was het toch’? en vervolgens op Google Maps kijkt. Kennelijk hebben verdachte en [naam 1] met elkaar over deze adressen gesproken en weet [naam 1] waar het over gaat als verdachte hem naar de adressen vraagt, die ze vervolgens vrijwel aaneengesloten in BVI-IB bevraagt. Gelet op het voorgaande, in combinatie met het feit dat geen politiemutaties zijn aangetroffen ten aanzien van deze adressen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze adressen heeft bevraagd ten behoeve van een ander, niet daartoe gerechtigde, te weten [naam 1] .

Nu het laatste adres op 12 oktober 2020 is bevraagd, zal de rechtbank ten aanzien van feit 1 bewezen verklaren dat alle bevragingen omstreeks de periode van 3 juni 2020 tot en met 11 oktober 2020 hebben plaatsgevonden.

Ten aanzien van feit 2:

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vertrouwelijke informatie omtrent [naam 7] en [naam 6] uit het opsporingsonderzoek met betrekking tot deze personen, met [naam 1] gedeeld, gelet op de aangetroffen Whatsapp-berichten en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting. De rechtbank acht niet bewezen dat de bevragingen omtrent deze personen ook een schending van het ambtsgeheim opleveren. Hoewel verdachte ten aanzien van alle verweten bevragingen heeft aangevoerd dat deze werkgerelateerd waren, en de rechtbank haar daar ten aanzien van de overige bevragingen – zoals hiervoor onder feit 1 is geoordeeld –niet in volgt, acht de rechtbank haar verklaring ten aanzien van de bevraging van deze personen voldoende aannemelijk gemaakt, nu ook uit de overige stukken blijkt dat de personen die ze bevraagd heeft daadwerkelijk zijn aangehouden en het, zoals ook ter zitting door de officier van justitie is bevestigd, niet ongebruikelijk is dat dergelijke informatie op een bord wordt geschreven zoals door verdacht is verklaard en het niet vreemd voorkomt dat verdachte vanuit hoofde van haar functie die avond op de hoogte is geraakt van de verstrekte informatie en ook activiteiten ten aanzien van dit onderzoek diende te verrichten.

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 3.3.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

ten aanzien van feit 1:

op meerdere tijdstippen omstreeks de periode van 3 juni 2020 tot en met 11 oktober 2020 in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk is binnengedrongen in een geautomatiseerd werk, te weten een computersysteem en/of een webserver van de politie waarop de applicatie Basis Voorziening Informatie Integrale Bevragingen (BVI-IB) wordt gehost, door met een valse sleutel, te weten door het (telkens) onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en wachtwoord voor dat systeem en/of die applicatie en zich toegang te verschaffen tot (delen van de) server van de politie, waarop informatie was geplaatst met (telkens) een ander doel dan waarvoor haar, verdachte, die gebruikersnaam en dat wachtwoord ter beschikking stonden en/of vervolgens gegevens die waren opgeslagen voor zichzelf en een ander (niet gerechtigde) over te nemen;

ten aanzien van feit 2:

op 9 september 2020 in Nederland opzettelijk een geheim waarvan zij, verdachte, wist dat zij uit hoofde van ambt, te weten als hoofdagent bij het basisteam [team] en wettelijk voorschrift (namelijk artikel 3 Wet Politiegegevens), verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door opzettelijk vertrouwelijke informatie omtrent een of meer personen en opsporingsonderzoeken uit een of meer politiesystemen aan daartoe niet-gerechtigde personen te verstrekken en openbaren.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6 De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 Motivering van de straffen en maatregelen

8.1. De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, en tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van 2 jaren. Voor zover er nog beslag rust op het saldo van de bankrekeningen van verdachte, is geen bezwaar tegen teruggave daarvan aan verdachte.

8.2. Het strafmaatverweer van de verdediging

De verdediging heeft verzocht om, indien tot een bewezenverklaring van de feiten (naast ‘ [naam 4] ’) wordt gekomen, te volstaan met toepassing van artikel 9a Srdan wel aan verdachte een lagere taakstraf op te legen dan is gevorderd. Hierbij is van belang dat de eventueel verstrekte informatie geen gevolgen heeft gehad en dat in soortgelijke zaken waarbij meermalen sprake was van computervredebreuk (waar in het geval van verdachte geen sprake van is) en schending van het ambtsgeheim een taakstraf voor beperkte duur is opgelegd. Daarnaast is verdachte ten gevolge van dit feit al ontslagen, heeft zij de zorg voor drie jonge kinderen en lijdt zij aan werkgerelateerde PTSS. Ook is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met 28 maanden, te weten vanaf de datum waarop zij is aangehouden voor verhoor op 17 juni 2021. Zij mocht vanuit haar functie vanaf dat moment de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat zij vervolgd zou worden. Ook dit dient te worden meegenomen bij het bepalen van de strafmaat. Tot slot is verzocht het beslag op de bankrekeningen van verdachte bij de SNS-bank op te heffen, nu zij niet voor witwassen wordt vervolgd.

8.3. Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Ernst van de feiten Verdachte heeft zich in haar hoedanigheid van hoofdagent bij de politie over een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan computervredebreuk en eenmaal aan schending van haar ambtsgeheim. Zij heeft meermalen informatie opgevraagd over anderen en hierover met [naam 1] , haar (toenmalige) partner die – blijkens het dossier - rond die tijd bezig was met het plegen van drugsgerelateerde delicten, gecommuniceerd. Daarnaast heeft zij hem informatie over de aanhouding van twee personen en het ten aanzien van deze personen lopende onderzoek gegeven. Verdachte heeft slechts laatstgenoemde gedraging erkend. Zelfs indien zij - hetgeen de rechtbank zoals hiervoor weergegeven niet aannemelijk heeft geacht - [naam 1] in één geval zou hebben gevraagd informatie uit haar werkgerelateerde notitieboekje te halen, heeft zij ter zitting geen besef getoond dat ook dit al schending van het in haar als politieambtenaar gestelde vertrouwen betreft. De rechtbank rekent verdachte aan dat zij achteloos is omgegaan met de systemen en vertrouwelijke informatie waar zij als hoofdagent toegang tot had. Verdachte heeft op die manier misbruik gemaakt van haar positie en het in haar gestelde vertrouwen, dat de maatschappij in de politie mag en moet kunnen hebben, geschonden. Een politieambtenaar neemt, gelet op diens taak en functie, een bijzondere plaats in de samenleving in. Om die reden wordt van een politieambtenaar een hoge mate van integriteit verwacht. Daarbij heeft verdachte met haar handelen schade toegebracht aan het imago van het politiekorps en het vertrouwen van haar mede politieambtenaren beschaamd. De rechtbank vindt dit ernstige feiten en rekent dat verdachte aan. Verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven of inzicht in haar motieven ten aanzien van de feiten getoond. De rechtbank kan daar dan ook niet in verzachtende zin rekening mee houden bij het opleggen van de straf.

Persoon van verdachte De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.

Verdachte is door deze zaak ontslagen bij de politie. Zij heeft de zorg voor drie jonge kinderen en lijdt aan werkgerelateerde PTSS waarvoor zij behandeling krijgt. Hoewel zij heeft aangegeven dat de relatie met [naam 1] is beëindigd, woont hij sinds zijn vrijlating bij verdachte.

Overschrijding redelijke termijn De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat verdachte gelet op de door haar beklede functie redelijkerwijs mocht verwachten te worden vervolgd toen zij voor de eerste keer werd gehoord voor onderhavige feiten, te weten op 17 juni 2021, hetgeen betekent dat de redelijke termijn met ruim twee jaar is overschreden.

Straf Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, die variëren van taakstraffen tot gevangenisstraffen, al naar gelang de feiten en omstandigheden van de zaak. De rechtbank weegt in deze zaak mee dat het gaat om meerdere bevragingen, waarbij over de bevraagde informatie is gecommuniceerd met iemand die zich bezig hield met ernstige criminele activiteiten. De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte op geen enkele wijze inzicht heeft gegeven in haar motieven ten aanzien van het plegen van de feiten, zodat daar niet in verzachtende zin rekening mee kan worden gehouden. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. De rechtbank ziet echter in de (forse) overschrijding van de redelijke termijn aanleiding om aan verdachte in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand in combinatie met een taakstraf voor de maximale duur op te leggen.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 138ab en 272 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10 Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

ten aanzien van feit 1:

computervredebreuk, meermalen gepleegd;

ten aanzien van feit 2:

enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een taakstrafvan240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 (één) maand.

Bepaalt dat laatstgenoemde straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Gelast – voor zover het ten laste van verdachte onder de Volksbank gelegde beslag op haar bankrekeningen nog niet is opgeheven – de opheffing van het beslag dan wel de teruggave van het vrije beheer over de bankrekeningen van verdachte met de nummers:

Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Spoel, voorzitter, mrs. M.F.A.M. Smeets en C.C.J. Maas-van Es rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Ettema, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2025.

Gerechtshof Amsterdam 14 maart 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:654

Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Proces-verbaal van verdenking, doorgenummerde pag. 12, verklaring van verdachte ter terechtzitting.

Bijlage algemene aspecten loggingen, als bijlage genoemd in het proces-verbaal van bevindingen van 7 mei 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , doorgenummerde pag. 66, welke bijlage als los document aan het dossier is gevoegd.

Proces-verbaal van verdenking, doorgenummerde pag. 52, 53.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting; proces-verbaal van relaas, doorgenummerde pag. II.

Proces-verbaal van relaas, doorgenummerde pag. II.

Proces-verbaal van verdenking, doorgenummerde pag. 53.

Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 21, 22, 24.

Proces-verbaal van verdenking, doorgenummerde pag. 53; proces-verbaal van bevindingen onderzoek 26Clemmons, doorgenummerde pag. 39.

Proces-verbaal van verdenking, pag. 58.

Proces-verbaal van bevindingen, inclusief bijlage, doorgenummerde pag. 63, 67, 68.

Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 63, 64, en bijlage 2 bij dit proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 68-72.

Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 87, 88, en bijlage bij dit proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 132.

Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 64, 67, 85.

Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 88, en bijlage bij proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 172-178.

Proces-verbaal van bevindingen onderzoek Whatsappgesprekken van 18 mei 2021, doorgenummerde pag. 88.

Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen onderzoek whatsappgesprekken van 18 mei 2021, doorgenummerde pag. 141-152, 156.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting.


Voetnoten

Gerechtshof Amsterdam 14 maart 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:654

Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Proces-verbaal van verdenking, doorgenummerde pag. 12, verklaring van verdachte ter terechtzitting.

Bijlage algemene aspecten loggingen, als bijlage genoemd in het proces-verbaal van bevindingen van 7 mei 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , doorgenummerde pag. 66, welke bijlage als los document aan het dossier is gevoegd.

Proces-verbaal van verdenking, doorgenummerde pag. 52, 53.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting; proces-verbaal van relaas, doorgenummerde pag. II.

Proces-verbaal van relaas, doorgenummerde pag. II.

Proces-verbaal van verdenking, doorgenummerde pag. 53.

Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 21, 22, 24.

Proces-verbaal van verdenking, doorgenummerde pag. 53; proces-verbaal van bevindingen onderzoek 26Clemmons, doorgenummerde pag. 39.

Proces-verbaal van verdenking, pag. 58.

Proces-verbaal van bevindingen, inclusief bijlage, doorgenummerde pag. 63, 67, 68.

Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 63, 64, en bijlage 2 bij dit proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 68-72.

Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 87, 88, en bijlage bij dit proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 132.

Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 64, 67, 85.

Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 88, en bijlage bij proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 172-178.

Proces-verbaal van bevindingen onderzoek Whatsappgesprekken van 18 mei 2021, doorgenummerde pag. 88.

Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen onderzoek whatsappgesprekken van 18 mei 2021, doorgenummerde pag. 141-152, 156.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting.