Uitspraak inhoud

vonnis

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummers: 13/147271-25 (zaak A), 13/117779-25 (zaak B), 13/131559-25 (zaak C), 13/137741-25 (zaak D), 13/139007-25 (zaak E), 13/140630-25 (zaak F) en 13/142211-25 (zaak G)

Datum uitspraak: 5 september 2025

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaken tegen:

[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1997, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2025.

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht (deels na verwijzing naar de meervoudige kamer), gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk als zaak A, zaak B, zaak C, zaak D, zaak E, zaak F en zaak G aangeduid.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van Veen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.D. Polat, naar voren hebben gebracht.

Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting [reclasseringsmedewerker] (reclasseringswerker bij Leger des Heils jeugdbescherming & reclassering) op de zitting als deskundige gehoord.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is– kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:

Zaak A

Feit 1 diefstal met geweld van een zonnebril van [aangever] , op 12 mei 2025;

Feit 2 overtreding van een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van één maand op 12 mei 2025;

Zaak B belediging van een ambtenaar in functie op 15 april 2025;

Zaak C

Feit 1 verrichten van handelingen die aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid op 28 april 2025;

Feit 2 belediging van twee ambtenaren in functie op 28 april 2025;

Zaak D overtreding van een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van 24 uur op 6 mei 2025;

Zaak E overtreding van een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van 24 uur op 7 mei 2025;

Zaak F overtreding van een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van 24 uur op 8 mei 2025;

Zaak G overtreding van een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van één maand op 10 mei 2025.

De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3 Waardering van het bewijs

3.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich in zaak A op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden. Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat uit het proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden volgt dat aangever de bril wil terugpakken en dat verdachte daarop een flinke klap uitdeelt. Verdachte heeft hiermee geprobeerd de diefstal te vergemakkelijken.

In zaak B heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard op grond van het proces-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie en ter zitting.

In zaak C heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard op grond van het proces-verbaal van bevindingen, de getuigenverklaringen en de verklaringen van verdachte bij de politie en ter zitting.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak D, zaak E, zaak F en zaak G ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden op grond van onder andere de bekennende verklaring van verdachte.

3.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van zaak A feit 2, zaak B, zaak C, zaak E, zaak F en zaak G gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Ten aanzien van zaak A, feit 1, heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak bepleit, omdat geen sprake was van geweld om de vlucht mogelijk te maken. Verdachte heeft enkel uitgehaald in reactie op aangever, die hardhandig met zijn hand in het gezicht van verdachte komt om de bril af te pakken

Ten aanzien van zaak D heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, omdat verdachte niet het opzet heeft gehad op het overtreden van het gebiedsverbod.

3.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II bij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.

3.3.1 Ten aanzien van het in zaak A, feit 1 (diefstal met geweld) en feit 2 (overtreding gebiedsverbod) ten laste gelegde

Feit 1 De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld. Uit de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte blijkt dat hij een zonnebril heeft weggenomen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of ook sprake is geweest van diefstal met geweld. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever heeft geslagen omdat aangever de zonnebril hardhandig van zijn gezicht afpakte.

Uit het proces-verbaal beschrijving camerabeelden blijkt dat aangever na de diefstal van de bril met versnelde pas achter verdachte aan loopt. Zodra aangever bij verdachte aankomt, komt hij met een uitgestoken arm en open hand in het gezicht van verdachte, waarbij de zonnebril op de grond valt. Verdachte reageert hier direct op door met kracht met zijn vuist in het gezicht van aangever te slaan. Door deze vuistslag valt aangever op de grond. De verdachte loopt weg. Wanneer aangever probeert een foto van verdachte te maken, stapt hij op aangever af waardoor aangever zijn telefoon omlaag doet.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door het slaan van aangever omdat deze probeert de eerder door verdachte gestolen bril terug te pakken, zijn vlucht mogelijk heeft gemaakt. Immers, na de door verdachte gegeven klap is waar te nemen dat aangever op gepaste afstand blijft van verdachte en dat hij niet direct durft te bellen omdat verdachte op hem afstapt. Naar de uiterlijke verschijningsvorm waren de handelingen van verdachte er op gericht om na de diefstal te ontkomen aan aangever, en daarmee aan betrapping op heterdaad. Dit betekent dat bij het door verdachte uitgeoefende geweld sprake is geweest van het oogmerk ‘om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken’.

Feit 2 De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 2 sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. Om die reden wordt voor dit feit in de bijlage volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.

3.3.2 Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde (belediging)

De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde in zaak B, de belediging, wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten. Verdachte ontkent dit feit niet en denkt dat hij het waarschijnlijk wel heeft gezegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de waarneming van de verbalisant, zodat de rechtbank alle beledigingen bewezen acht.

3.3.3 Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde (schending van de eerbaarheid)

Feit 1 De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1 sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. Om die reden wordt voor dit feit in de bijlage volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.

Feit 2 De rechtbank is van oordeel dat ook het tenlastegelegde onder feit 2, de belediging, wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten. Verdachte ontkent dit feit niet en geeft aan dat hij niet precies weet wat hij heeft gezegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de waarneming van de verbalisant, zodat de rechtbank alle beledigingen bewezen acht.

3.3.4 Ten aanzien van het in zaak D ten laste gelegde (overtreding gebiedsverbod)

Het 24-uursverbod is op 6 mei 2025 om 4.22 uur aan verdachte uitgereikt op het Leidseplein te Amsterdam. Verdachte werd vervolgens op 6 mei 2025 om 12.15 uur aangehouden op de Nieuwedijk te Amsterdam. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij wist dat hij zich toen in het overlastgebied bevond maar dat hij er niet bij stilstond dat hij daar niet mocht zijn. Hij was op zoek naar gezelligheid. Verdachte was dus op de hoogte van het gebiedsverbod, maar heeft zich desondanks opgehouden in het overlastgebied Centrum. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte opzettelijk het gebiedsverbod heeft overtreden.

3.3.5 Ten aanzien van het in zaken E, F en G ten laste gelegde (overtreding gebiedsverbod)

De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het tenlastegelegde in zaken E, F en G sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. Om die reden wordt voor die feiten in de bijlage volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte

Ten aanzien van zaak A:

Feit 1 op 12 mei 2025 te Amsterdam, een zonnebril, die aan [aangever] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen voornoemde [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, door:

  • met krachtmet gebalde vuist in het gezicht van voornoemde [aangever] te slaan, waardoor hij ten val is gekomen;

Feit 2 op 12 mei 2025 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 25/2921244, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 2.9, tweede lid, onder a van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 10 mei 2025 tot en met 9 juni 2025 niet mocht begeven in het overlastgebied Centrum, door zich op voornoemde datum, in voornoemd gebied te bevinden;

Ten aanzien van zaak B:

op 15 april 2025 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam agent 1] agent bij Politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen:

  • " Je moet je bek houden kankerhoer, ik ga kanker erg vermoorden!" en

  • " Weet je wat het betekent als ik mijn tanden laat zien? Dat ik ga doodmaken, kankerhoer!" en

  • " Je bent een kankerpsychopaat!",

Ten aanzien van zaak C:

Feit 1 op 28 april 2025 te Amsterdam opzettelijk in het openbaar, te weten op het Leidseplein, handelingen die aanstotelijk waren voor de eerbaarheid heeft verricht, door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en zijn geslachtsdeel vast te houden en te masturberen;

Feit 2 op 28 april 2025 te Amsterdam, opzettelijk ambtenaren, te weten [naam agent 2] agent Politie Eenheid Amsterdam) en [naam agent 3] (hoofdagent Politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met de aanhouding van verdachte belast, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door voornoemde ambtenaren de woorden toe te voegen: "Wat een kankerlijers zijn jullie! Je kankermoeder!";

Ten aanzien van zaak D:

op 6 mei 2025 te 12:15 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, namens de burgemeester van Amsterdam zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations, te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden;

Ten aanzien van zaak E:

op 7 mei te 02:09 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, namens de burgemeester van Amsterdam zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast gegeven bevel, inhoudende – zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden;

Ten aanzien van zaak F:

op 8 mei 2025 te 02:33 uur te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations, te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden;

Ten aanzien van zaak G: op 10 mei 2025 te 19:10 uur te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied Centrum Amsterdam te verwijderen en zich daar gedurende één maand niet meer te bevinden.

5 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7 Motivering van de straffen en maatregelen

7.1. De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.

7.2. Het strafmaatverweer van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de zachte criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel. Primair heeft zij de rechtbank dan ook verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijke deel kan dan worden opgenomen dat verdachte zich moet laten behandelen in een kliniek. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel moet worden opgelegd.

7.3. Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

De ernst van de feiten

Verdachte heeft verschillende misdrijven gepleegd. Op 12 mei 2025 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Een diefstal is een vervelend feit dat voor de gedupeerde, naast financiële schade, veel overlast en ergernis meebrengt. Wanneer diefstal bovendien gepaard gaat met geweld, in welke vorm dan ook, wordt nog een extra grens overschreden. Verdachte heeft hierdoor de lichamelijke integriteit van aangever [aangever] aangetast.

Ook heeft verdachte zich meerdere malen schuldig gemaakt aan het beledigen van agenten in functie. Verdachte heeft hiermee blijk gegeven geen respect te hebben voor politieambtenaren en hierdoor bijgedragen aan de ondermijning van het openbaar gezag. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid. Verdachte heeft ongevraagd omstanders op het Leidseplein geconfronteerd met zijn geslachtsdeel. Hij heeft daarmee de algemene eerbaarheid geschonden en bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid. Dergelijk gedrag is onacceptabel.

En tot slot heeft verdachte zich vijfmaal schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan een gebiedsverbod, driemaal opgelegd voor de duur van 24 uren en tweemaal opgelegd voor de duur van één maand. Gebiedsverboden hebben het doel om verstoring van de openbare orde en overlast aan bewoners, bedrijven en toeristen tegen te gaan. De door verdachte gepleegde misdrijven zijn ergerlijke en overlastgevende feiten.

Verdachte heeft met zijn gedrag getoond dat hij geen respect heeft voor het openbaar gezag, de eigendom en lichamelijke integriteit van anderen.

De persoon van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 15 augustus 2025, opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] .

Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:

Er is bij verdachte sprake van een toenemend delictpatroon. Sinds 2024 komt verdachte veelvuldig in beeld bij politie/justitie en hij voldoet aan de harde criteria van de ISD-maatregel. Verdachte kampt met complexe, meervoudige problematiek. Hij is gediagnosticeerd met een matig tot ernstige stoornis in cannabisgebruik en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Hij is sinds 2018 meermaals acuut met een zorgmachtiging opgenomen wegens psychiatrische ontregeling. Zijn structurele cannabisgebruik lijkt daarin een trigger te vormen. Het ontbreekt verdachte aan ziektebesef. Daarnaast is er sprake van sociale problematiek. Verdachte is dak- en thuisloos, wisselt regelmatig van verblijfplaats en lijkt geen postadres meer te hebben. Ook beschikt verdachte niet over dagbesteding en heeft hij problematische schulden. De risico’s op herhaling worden ingeschat als hoog. Eerdere gedwongen opnames waren van korte duur en hebben niet geleid tot voldoende stabiliteit om de maatschappelijke teloorgang te voorkomen en een delictvrij bestaan op te bouwen.

Een ambulant forensisch kader is volgens de reclassering nu geen optie. Eerdere reclasseringstoezichten zijn niet van de grond gekomen vanwege het ontbreken van contact met verdachte, het patroon van zorgmijding, het uitblijven van toezichtsopbouw ondanks meerdere kansen, de aanhoudende recidive en de meervoudige problematiek. Er is passende zorg nodig voor verdachte. Een langdurige klinische opname binnen een forensisch kader, met aansluitend daarop aanvullende interventies, lijkt vanwege de complexe problematiek en het hoge recidiverisico geïndiceerd. De reclassering heeft onderzocht of dit binnen een voorwaardelijk strafkader mogelijk is en deze vraag negatief beantwoord. Ook biedt een voorwaardelijk strafrechtelijk kader onvoldoende stok achter de deur. Bij een voortijdig negatieve beëindiging zal er immers geen forensisch kader meer zijn, wat mogelijk leidt tot een verslechtering van de persoonlijke omstandigheden. Gelet op het voorgaande schat de reclassering in dat een strakker ingestoken kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel meer kans van slagen heeft. Verdachte kan binnen deze maatregel ook naar een forensische kliniek.

Op de terechtzitting heeft reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] de inhoud van het reclasseringsadvies bevestigd en daar waar nodig toegelicht.

Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria

De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezenverklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (zaak A, feit 1). Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (hierna: strafblad) van 10 juli 2025 blijkt verder dat verdachte gedurende de vijf jaar voorafgaand aan 12 mei 2025 ten minste driemaal vanwege een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan.

Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de ‘Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers’ van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.

De rechtbank vindt ook dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist, gelet op de ernst en het aantal door verdachte begane delicten. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat is voldaan aan de ‘harde’ ISD-criteria.

Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria

De rechtbank is verder van oordeel dat ook is voldaan aan de ‘zachte’ ISD-criteria. Gelet op het advies van de reclassering, en de bevestiging daarvan ter zitting door [reclasseringsmedewerker] , komt de rechtbank tot de conclusie dat het opleggen van een ISD-maatregel op dit moment de enige mogelijkheid is om de maatschappij te beschermen tegen de delicten die verdachte pleegt en om het recidiverisico terug te brengen. Verdachte heeft (ook op zitting) geen bereidheid getoond om binnen een voorwaardelijk strafrechtelijk kader medewerking te verlenen aan hulpverlening. Binnen deze maatregel kan – afhankelijk van de medewerking van verdachte – hulp ten aanzien van zijn problematiek worden geboden.

Oplegging van de ISD-maatregel

Alles overwegend ziet de rechtbank reden om de ISD-maatregel op te leggen aan verdachte voor het bewezenverklaarde in zaak A. De rechtbank acht het wenselijk dat verdachte binnen de ISD-maatregel langdurig klinisch wordt opgenomen om op deze manier te werken aan zijn problematiek.

De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte, zoals gezegd, geen bereidheid heeft getoond om mee te werken aan een langdurige klinische opname. Op zitting heeft verdachte ook aangegeven dat hij hier niet aan mee wil werken.

Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat de oplegging van de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaar, zonder aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.

De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de zaken B tot en met G niet is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m, eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Omdat aan verdachte ten aanzien van zaak A de ISD-maatregel wordt opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om voor de overige zaken geen straf of maatregel op te leggen.

8 Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Verdachte is bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Amsterdam op 8 april 2025 in de zaak met parketnummer 13/100273-25 veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, waarvan 51 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 22 april 2025. Ook is verdachte bij vonnis van 26 maart 2025 van de politierechter van rechtbank Midden-Nederland in de zaak met parketnummer 16/055752-25 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 10 april 2025.

In beide zaken heeft de officier van justitie verzocht de vorderingen af te wijzen, gelet op de vordering om de ISD-maatregel op te leggen. De raadsvrouw heeft eveneens verzocht om de vorderingen af te wijzen.

Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank is echter van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de straffen zich niet verdragen met de op te leggen ISD-maatregel. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 184, 254b, 266, 267, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde in zaken A, B, C, D, E, F en G heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Zaak A onder 1 diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;

Zaak B: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;

Zaak C onder 1 opzettelijk in het openbaar handelingen die aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid verrichten;

Zaak C onder 2 eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;

Zaak A onder 2, Zaak D, zaak E, zaak F en zaak G telkens: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Ten aanzien van zaak A

Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaar.

Ten aanzien van zaak B, zaak C, zaak D, zaak E, zaak F en zaak G:

Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Ten aanzien van de vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling:

Wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/100273-25 en 16/055752-25.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.C. Langendoen, voorzitter, mrs. K. Oosterling – van der Maarel en J.C.E. Krikke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2025.

[…]

.