ECLI:NL:RBAMS:2025:6421 - Rechtbank Amsterdam - 11 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/096223-25 (A), 13/030548-25 (B) en 23/003435-22 (vordering tul)
Datum uitspraak: 11 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1983, ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] , thans gedetineerd te: [detentieadres] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de twee als eerste bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C. Padberg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.F.R. Ketwaru, naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in zaak A op 31 januari 2025 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
-
mishandeling van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] );
-
diefstal van meerdere flessen alcohol gevolgd van geweld;
-
diefstal van meerdere flessen alcohol gevolgd van bedreiging met geweld;
-
diefstal van meerdere flessen alcohol;
-
opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een raam.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in zaak B op 20 maart 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
- opzet)heling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3 Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden. Zo heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd in zaak A voor de feiten 2, 3, 4 en 5. Ten aanzien van het eerste feit, de mishandeling, weegt de officier van justitie mee dat de verklaring van aangeefster geloofwaardig is en voldoende gesteund wordt door de overige bewijsmiddelen. Voor zaak B is van belang dat niet anders kon dat verdachte de goederen in het mandje heeft gezien, dit volgt immers uit het proces-verbaal van bevindingen van de motoragent. De verklaring van verdachte dat hij die goederen niet heeft gezien vindt de officier van justitie daarmee ongeloofwaardig, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte had moeten weten dat de goederen van diefstal afkomstig waren.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor zaak A, feit 1 vrijgesproken dient te worden omdat de verklaring van [slachtoffer 1] inconsistent is, terwijl zij bovendien niet direct nadat zij op straat politieagenten tegenkwam over de mishandeling heeft verteld. Niet is vast te stellen dat verdachte het letsel bij [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank, alhoewel voor feit 2 geldt dat verdachte slechts een afwerende beweging heeft gemaakt. In zaak B heeft de raadsman verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van de goederen die in de fietsmand lagen omdat verdachte in zijn roes vanwege zijn behoefte aan drugs daar niet op heeft gelet.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. In zaak A
Feit 1: mishandeling van [slachtoffer 1] De rechtbank stelt op basis van de aangifte, de verklaring van getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en het geconstateerde letsel door de verbalisanten, vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een mishandeling. De rechtbank ziet onder ogen dat aangeefster haar verklaring blijkens het daarover opgemaakte proces-verbaal meermaals heeft gewijzigd en dat zij daarbij aangaf het moeilijk te vinden zich te herinneren wat er precies is gebeurd. Met haar verklaring moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook behoedzaam worden omgegaan. De rechtbank komt niettemin tot een bewezenverklaring van dit feit. Daarvoor is van belang dat de verklaring van [slachtoffer 1] op essentiële punten wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1] . Deze verklaring biedt een bevestiging van de door aangeefster geschetste toedracht van haar letsel. Deze getuige, een buurman die de stem van de verdachte heeft herkend, heeft de verdachte agressief horen schreeuwen tegen een vrouw, heeft een voor hem onbekende vrouw “laat me los” horen schreeuwen en gehoord dat spullen kapotgeslagen werden. Dit alles past, ook gelet op het tijdstip waarop hij dit heeft gehoord, precies bij het scenario waarin de verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld. Ook vindt de verklaring van [slachtoffer 1] ondersteuning in het letsel dat verbalisanten bij haar waarnemen als zij haar straat tegenkomen, namelijk onder andere een kleine hoeveelheid bloed dat uit haar neus kwam. Tegen die achtergrond moet het door de verdachte geschetste scenario, kort gezegd inhoudende dat [slachtoffer 1] al was mishandeld toen zij bij hem aankwam en hij haar slechts het huis uit heeft willen zetten omdat hij bang was zelf de schuld te krijgen van die mishandeling, als onaannemelijk worden beoordeeld. Het dossier biedt bovendien geen aanknopingspunten dat het letsel door een ander dan verdachte is veroorzaakt.
Feit 2: diefstal welke werd gevolgd van geweld De rechtbank stelt op basis van de aangifte, de camerabeelden en de (deels) bekennende verklaring van verdachte vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal welke werd gevolgd door geweld. De rechtbank is, anders dan de raadsman suggereerde, van oordeel dat uit de beelden blijkt dat verdachte de winkelmedewerker een duw geeft waardoor hij op de grond viel. Daarbij is voldoende vast komen te staan dat geweld jegens de winkelmedewerker is gebruikt om de goederen veilig te kunnen stellen en vervolgens met de buit te vluchten.
Feit 3: diefstal welke werd gevolgd van bedreiging met geweld De rechtbank stelt op basis van de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte en het verhoor van getuige [getuige 2] vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal welke werd gevolgd van bedreiging met geweld.
Feit 4: diefstal De rechtbank stelt op basis van de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van meerdere flessen alcohol.
Feit 5: vernieling De rechtbank stelt op basis van de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van de ruit van de [benadeelde partij] .
Omdat verdachte feit 3, 4 en 5 ter zitting heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit kan op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
3.3.2. In zaak B
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de onder verdachte in beslag genomen fiets uit misdrijf, te weten van diefstal, afkomstig was. Er is aangifte van diefstal gedaan door [persoon 1] en het slot van de fiets was doorgeslepen. Verdachte heeft verklaard dat hij de fiets van ‘iemand’ heeft gekregen en van A naar B moest brengen in ruil voor drugs. Over de identiteit van deze persoon kan verdachte geen nadere verklaring geven. In de mand voorop de fiets lagen accu’s en tassen met inhoud. Ook deze goederen waren van diefstal afkomstig, gelet op de aangifte van [persoon 2] . Verdachte heeft verklaard dat hij deze goederen niet heeft gezien omdat er iets over de mand heen lag. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaring van verdachte in het licht van de overige onderzoeksbevindingen ongeloofwaardig is. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte probeerde te vluchten op het moment dat de agent verdachte aan wilde spreken. Onder deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets met inhoud wist dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzetheling van fiets, accu’s en tassen met inhoud.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
1op 31 januari 2025 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door:
-
die [slachtoffer 1] aan de haren te trekken, en;
-
die [slachtoffer 1] te duwen, en;
-
die [slachtoffer 1] in het gezicht, althans tegen het hoofd en/of lichaam, te schoppen;
2op 31 januari 2025 te Amsterdam, flessen alcoholhoudende drank, die aan [benadeelde partij] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen winkelmedewerker [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 2] tegen de arm, althans het lichaam, te slaan en/of te duwen;
3op 31 januari 2025 te Amsterdam, flessen alcoholhoudende drank, die aan [bedrijf] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen winkelmedewerker [getuige 2] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door te zeggen dat hij die [getuige 2] zal steken en/of slaan;
4op 31 januari 2025 te Amsterdam, flessen alcoholhoudende drank, die aan [bedrijf] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5op 31 januari 2025 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een raam, dat aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft vernield;
ten aanzien van zaak B: op 20 maart 2024 te Amsterdam, een fiets, meerdere accu's en tassen met inhoud, verworven, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
5 De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6 De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7 Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in zaak B onder 1, bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest. Gelet op het advies van de reclassering is geen voorwaardelijke straf gevorderd.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, mede gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zijn straf heeft uitgezeten en de rechtbank verzocht te volstaan met een resterend voorwaardelijk strafdeel. Het is van belang dat verdachte langdurig klinisch wordt opgenomen, maar de zaak waarin die bijzondere voorwaarde is opgenomen is nog niet onherroepelijk.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten Verdachte heeft zich op 31 januari 2025 schuldig gemaakt aan vijf feiten. Die dag heeft zich een incident in de woning van verdachte afgespeeld waarna verdachte op een rooftocht door de stad is gegaan om flessen drank te stelen zodat hij deze kon verkopen en van de winst drugs kon kopen. De agressieve en brutale wijze waarop verdachte te werk is gegaan, rekent de rechtbank verdachte aan. Het in zijn huis mishandelen van [slachtoffer 1] beschouwt de rechtbank als een ernstig feit. De overige feiten zijn minst genomen hinderlijke feiten die voor alle betrokkenen hinder, schade en overlast veroorzaken. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het helen van een fiets met meerdere gestolen goederen. Ook dit is een ernstig feit, gezien hij zo heeft bijgedragen aan het bevorderen voor het plegen van diefstallen van waardevolle goederen. Volgens de landelijke oriëntatiepunten kunnen voor winkeldiefstallen met geweld 3 maanden gevangenisstraf worden opgelegd. Verdachte heeft zich echter ook nog schuldig gemaakt aan mishandeling, vernieling, diefstal en opzetheling.
Persoon van de verdachte De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 mei 2025 en het reclasseringsrapport van 12 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte recidive heeft ten aanzien van heling. Verder staan er nog enkele (recente) openstaande zaken op het strafblad van verdachte en is artikel 63 Sr van toepassing. De rechtbank weegt dit laatste in straf verlagende zin mee. Verdachte dient (langdurig) te worden behandeld voor zijn verslaving en staat daar ook voor open. Echter ziet de reclassering op dit moment geen aanleiding om verdachte opnieuw aan toezicht te onderwerpen in onderhavige zaak omdat verdachte momenteel al in een schorsing loopt met bijzondere voorwaarden en de reclassering dit toezicht voldoende vindt. Dit betreft nu (nog) een schorsingstoezicht, omdat verdachte in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van de Rechtbank Amsterdam d.d. 3 april 2025 (parketnummer 13.290301-23). In die zaak is door de rechtbank weliswaar als bijzondere voorwaarde een (langdurige) klinische behandeling opgelegd, alleen gelet op het hoger beroep in die zaak kan de reclassering verdachte nu slechts kort klinisch behandelen (aangezien een (langdurige) klinische behandeling geen bijzondere voorwaarde in het kader van die schorsing is). De rechtbank ziet de zorgen omtrent de verslaving van verdachte en vindt dat deze verslaving aangepakt moet worden om het recidiverisico te verlagen. Dat zal dan evenwel in het lopende traject moeten gebeuren, omdat de rechtbank tegen de hiervoor geschetste achtergrond daarvoor in het kader van deze zaak geen handvatten ziet. Gelet hierop ziet de rechtbank geen mogelijkheid een andere straf dan een ‘kale’ gevangenisstraf op te leggen.
Straf De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank houdt daarbij rekening met de eerdere veroordeling van april 2025 en legt op een gevangenisstraf van 6 maanden.
8 De vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [persoon 3] vordert namens [benadeelde partij] € 421,34 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 150,- aan proceskosten.
8.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade toegewezen dient te worden omdat sprake is van rechtstreekse schade en deze schade goed onderbouwd is. De kosten gevorderd als proceskosten zijn geen proceskosten en dienen daarom afgewezen te worden.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gezien sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding. De vordering is onvoldoende onderbouwd.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is betwist.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Immers, uit de vordering blijkt onder meer niet dat [persoon 3] gemachtigd is om namens [benadeelde partij] op te treden als vertegenwoordiger. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
9 Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 2 juni 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/003435-22, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 5 september 2025 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 20 september 2025 bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 6 weken te gelasten. De rechtbank ziet – in het licht van wat is aangevoerd door de verdediging – geen reden om de vordering af te wijzen en de proeftijd te verlengen.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 300, 312, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1: mishandeling.
ten aanzien van zaak A, feit 2: diefstal, gevolgd van geweld, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
ten aanzien van zaak A, feit 3: diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
ten aanzien van zaak A, feit 4: diefstal.
ten aanzien van zaak A, feit 5: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
ten aanzien van zaak B: opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 5 september 2023 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf van 6 (zes) weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter, mrs. D. Bode en L. Noyon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2025. [...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]