Uitspraak inhoud

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13.101923.25 [verdachte] Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13/363869-24 (promis)

Datum uitspraak: 14 augustus 2025

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [adres] , hierna: verdachte.

1 Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 juli 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.I.P Hofstee, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.C. van Klaveren, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 13 november 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan

feit 1 zware mishandeling (subsidiair poging tot zware mishandeling, meer subsidiair bedreiging) van [slachtoffer] door met zijn auto op hoge snelheid op hem in te rijden;

en

feit 2 verlaten van de plaats van het ongeval terwijl hij wist dat bij dat ongeval letsel en/of schade was toegebracht.

De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Waardering van het bewijs

3.1. Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte veroordeeld dient te worden voor een poging tot zware mishandeling en het verlaten van de plaats van het ongeval.

3.2. Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte dient te vrijgesproken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling nu uit het dossier niet is gebleken dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair onder feit 1 ten laste gelegde en het onder feit 2 ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.

3.3. Oordeel van de rechtbank

3.3.1. Zwaar lichamelijk letsel Onder feit 1 is primair ten laste gelegd dat verdachte het slachtoffer zwaar heeft mishandeld. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat het letsel van het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel betreft.

Onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt in ieder geval begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing biedt, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel van belang.

Op basis van het dossier staat vast dat het slachtoffer twee gebroken jukbeenderen, een gebroken oogkas, een gebroken tand en schaafwonden op de beide schenen heeft opgelopen als gevolg van de gedragingen van verdachte. Hoewel dit letsel ernstig is, is hetgeen uit het dossier is gebleken ontoereikend om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Uit de letselverklaring van 31 december 2024 volgt dat het letsel binnen zes weken hersteld zou zijn. Uit het dossier blijkt verder niet hoe het herstel van dit letsel daadwerkelijk is verlopen en hoe het nu gaat met het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling.

3.3.2. Opzet Subsidiair is feit 1 ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting is niet gebleken dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Vervolgens dient de rechtbank dan te beoordelen of bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. Daarvan is sprake als verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen) dat zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.

Op de beelden is te zien dat verdachte met zijn auto vanuit stilstand optrekt en in de richting van het slachtoffer rijdt die zich korte afstand voor zijn auto bevindt. Verdachte is binnen seconden met zijn auto vanuit stilstand bij het slachtoffer. Getuige [getuige] heeft verklaard dat de auto de kant van het slachtoffer opreed, gas bijgaf en het slachtoffer raakte. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij dacht dat het slachtoffer uit de weg zou gaan, waardoor hij het slachtoffer niet met zijn auto zou raken. Hij verklaart wel iets te hebben uitgeweken, maar niet ver genoeg

De rechtbank is van oordeel dat wanneer iemand met een auto plotseling vanaf korte afstand en met (flinke) vaart op een persoon afrijdt en er vanuit gaat dat de persoon uit de weg zal gaan of van plan is op het laatste moment uit te wijken, er de aanmerkelijke kans bestaat dat diegene de persoon met diens auto raakt en dat daaruit zwaar lichamelijk letsel volgt. Op een dergelijke plotselinge en onverwachte situatie kan die persoon niet/amper anticiperen. Verdachte wist dat die kans bestond maar dit heeft hem er niet van weerhouden om toch op deze wijze te handelen. Verdachte heeft aldus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met zijn handelen zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer zou toebrengen. Hiermee is sprake van voorwaardelijk opzet op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Gelet hierop zal de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van een poging tot zware mishandeling zoals subsidiair onder feit 1 is ten laste gelegd.

3.3.3. Verlaten plaats ongeval De rechtbank komt ook tot een bewezenverklaring voor het onder feit 2 ten laste gelegde feit. Verdachte wist dat hij het slachtoffer had geraakt en moest redelijkerwijs vermoeden dat hij in ieder geval enig letsel en/of schade aan het slachtoffer had toegebracht. Desondanks is verdachte zonder te stoppen doorgereden. Hij heeft hiermee het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten. Dat verdachte bij de politie en ter zitting heeft verklaard dat hij dacht dat hij het slachtoffer alleen met de autospiegel had geraakt, doet hier niet aan af.

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

feit 1 op 13 november 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een auto op snelheid tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

feit 2 als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam aan de Gooiseweg op 13 november 2024 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan [slachtoffer] letsel en/of schade was toegebracht en [slachtoffer] , aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5 Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6 Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7 Motivering van de straffen en maatregelen

7.1. Eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren. Hierbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals de reclassering heeft geadviseerd. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 200 uur wordt opgelegd en een ontzegging van de rijbevoegdheid (hierna: OBM) voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds ingetrokken is geweest.

7.2. Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Verder verzoekt de raadsman te volstaan met oplegging van een OBM voor de duur dat het rijbewijs van verdachte reeds ingetrokken is geweest.

7.3. Oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Ernst van het feit Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en het verlaten van de plaats van het ongeval. Verdachte is opzettelijk met zijn auto richting het slachtoffer gereden, heeft hem aangereden en heeft het slachtoffer hiermee ernstig letsel toegebracht. Vervolgens is verdachte weggereden en naar huis gegaan. Op geen van deze momenten heeft verdachte zich bekommerd om het welzijn van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat een voetganger ten opzichte van een auto een veel kwetsbaardere verkeersdeelnemer is. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan heeft hij zijn auto feitelijk ingezet als wapen tegen het slachtoffer. Dit is bijzonder ernstig. Verdachte maakte op dat moment deel uit van het verkeer. Wanneer mensen zich in het verkeer bevinden moeten zij er vanuit kunnen gaan dat iedereen zijn best doet om zo veilig mogelijk van punt A naar punt B te komen. Verdachte heeft met zijn handelen het gevoel van veiligheid in de samenleving aangetast. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.

Persoonlijke omstandigheden De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 juli 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 22 juli 2025. Hieruit blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van (vermoedens van) een licht verstandelijke beperking dan wel zwakbegaafdheid. Daarbij zijn er signalen dat er problemen zijn op het gebied van emotie- dan wel agressieregulatie. Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte in dit kader met de reclassering meegewerkt aan gedragsinterventie. De reclassering heeft aangegeven dat deze interventie toch niet bij verdachte lijkt te passen. Desondanks heeft hij wel aan deze interventie meegewerkt en staat hij open voor andere interventies die beter bij hem zouden moeten aansluiten. De rechtbank zal in haar straf meewegen dat verdachte zich ontvankelijk heeft getoond voor behandeling, zelfs toen dit niet bij hem aansloot.

Straf De rechtbank acht het van belang dat verdachte een flinke stok achter de deur heeft om hem ervan te weerhouden opnieuw enig strafbaar feit te plegen. De rechtbank ziet echter ook dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Een gevangenisstraf zou betekenen dat verdachte zijn baan zou verliezen bij de werkgever waar hij al lang werkzaam is. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf opleggen met een groot voorwaardelijk deel. Wel dient verdachte een forse taakstraf uit te voeren gelet op de ernst van de feiten. Tot slot zal ook een OBM worden opgelegd nu de feiten in het verkeer en met zijn auto zijn gepleegd. Hoewel de rechtbank ziet dat verdachte zijn rijbewijs gebruikt in zijn werk als vuilnisman, is niet aannemelijk geworden dat hij bij oplegging van een OBM zijn werk zou verliezen. Ter zitting is aan de orde geweest dat hij zijn werk ook kan uitvoeren zonder het gebruik van zijn rijbewijs, namelijk wanneer een collega met wie hij die dag op pad is de auto bestuurt.

Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek, opleggen waarvan 118 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uur opleggen. Tot slot zal aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd voor de duur van twaalf maanden met aftrek, waarvan zes maanden voorwaardelijk.

8 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994.

9 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Spreekt vrij voor de onder feit 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

feit 1

poging tot zware mishandeling;

feit 2

overtreding van artikel 7 lid 1 Wegenverkeerswet 1994.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 120 (honderdtwintig) dagen.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Bepaalt dat een gedeelte, groot 118 (honderdachttien) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.

Stelt als bijzondere voorwaarden: Meldplicht bij reclassering (na afspraak) Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.

Ambulante behandeling Veroordeelde laat zich behandelen door Indaad of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.

Ontzegt verdachte ter zake van het onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van veroordeelde in deze zaak reeds ingetrokken is geweest.

Bepaalt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.G. Bertsch, voorzitter, mrs. R.A. Sipkens en A.K. Glerum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.T. Lo Dico, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 augustus 2025.