Uitspraak inhoud

vonnis

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13/101923-25

Datum uitspraak: 29 juli 2025

Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] , geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] , ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , thans gedetineerd te: [naam PI] , hierna: verdachte.

1 Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van Veen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, naar voren hebben gebracht.

Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij [benadeelde partij] en zijn gezinsleden [gezinslid 1] en [gezinslid 2] naar voren is gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 2 april 2025 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:

feit 1 het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing bij de woning aan de [adres woning] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;

feit 2 het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen of beschadigen van de woning aan de [adres woning] ;

feit 3 het voorhanden hebben van een wapen, te weten een explosieve constructie, van categorie II, onder 7, van de Wet wapens en munitie.

De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Waardering van het bewijs

3.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.

3.2. Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel, omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen vaststellen dat door de ontploffing levensgevaar is te duchten. De raadsvrouw heeft gewezen op het proces-verbaal van onderzoek, waarin vermeld staat dat de exacte gevaarzetting van de ontploffing van deze geïmproviseerde explosieven constructie niet exact te duiden is. Het NFI heeft geen onderzoek gedaan naar de gevaarzetting en er is verder ook geen rapportage van bijvoorbeeld de brandweer voorhanden, waaruit concreet kan blijken wat het gevaarzettende karakter is geweest. De raadsvrouw verzoekt subsidiair om hier in de strafmaat rekening mee te houden.

3.3. Oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft op de zitting de ten laste gelegde feiten bekend. Hij heeft verklaard via Snapchat een opdracht te hebben gekregen om een explosief voor de deur van de woning aan de [adres woning] tot ontploffing brengen, zonder te weten wie de opdrachtgever was of wat hij ervoor betaald zou krijgen. Verdachte dacht dat het bedrag rond de € 1.500,- zijn. De instructies over het ophalen en plaatsen van het explosief kreeg hij telefonisch door van degenen die hem de opdracht hebben gegeven. Verdachte verklaarde verder dat hij van de opdrachtgevers had begrepen dat het explosief bedoeld was als waarschuwing en de bewoners niet thuis zouden zijn.

Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte en de inhoud van de bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte de explosie aan de [adres woning] op 2 april 2025 omstreeks 01:15 uur opzettelijk teweeg heeft gebracht met schade aan de woning als gevolg en tevens dat hij het explosief voorhanden heeft gehad. De betrokkenheid van verdachte bij de drie tenlastegelegde feiten staat hiermee vast en wordt ook niet betwist door verdachte en/of zijn raadsvrouw.

De rechtbank dient, mede gelet op het verweer dat door de raadsvrouw is gevoerd, nog wel te beoordelen welke mate van gevaar door de explosie is veroorzaakt. Dat er gemeen gevaar voor goederen heeft bestaan door de explosie, staat vast en wordt niet betwist.

Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel? De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of van de ontploffing ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. De rechtbank dient daarvoor te beoordelen of dat gevaar ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.

De ontploffing vond plaats in een woonwijk rond 01:15 uur. Het is algemeen bekend dat op dit tijdstip de kans zeer groot is dat bewoners thuis zijn. De rechtbank stelt vast dat dit ook daadwerkelijk het geval is geweest. Zo waren de drie bewoners aanwezig in de woning toen de explosie door verdachte tot ontploffing is gebracht. Proces-verbaal van 2 april 2025 van de forensische opsporing In een proces-verbaal van onderzoek van 2 april 2025 van de forensische opsporing is beschreven dat door de druk van de explosie de voordeur is ontzet en de tegels van het portiek kapot zijn geblazen. Deze tegels hebben een scherfwerking gehad tegen de voordeur aan en zijn verder weggeslagen de voortuin in. De verlichting aan het plafond van het portiek is kapot gegaan door de drukgolf van het explosief. De drukgolf heeft tevens in de voortuin schade aangericht. De exacte gevaarzetting van de ontploffing van het explosief is niet exact te duiden. Dit is volgens het proces-verbaal afhankelijk van diverse factoren zoals de wijze van gebruik zoals gooien, neerleggen, wel of niet aan elkaar vastzitten. Met betrekking tot de algemene gevaarzetting bij dit soort explosieven constructies wordt opgemerkt: “Als een dergelijke geïmproviseerde explosieve constructie tot ontploffing komt, treden hitte en eventueel een schokgolf op en kan er sprake zijn van scherfwerking. Naast materiële schade kan ook voor personen (zwaar) lichamelijk ontstaan zoals oogletsel en gehoorschade of verwondingen die zonder hulp leiden tot blijvend ernstige gevolgen.

Proces-verbaal van 2 april 2025 van het team explosieven en veiligheid In een proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2025 van het team explosieven en veiligheid hebben de verbalisanten onder het kopje ‘Zwaar lichamelijk letsel’ aangegeven dat, aangezien het een woning betreft die werd bewoond, het aannemelijk is dat bij deze explosie levensgevaar kan ontstaan voor en/of zwaar lichamelijk letsel kan worden toegebracht aan eventuele bewoners. De tegels die los zijn gekomen uit het portiek hadden iemand kunnen verwonden als een bewoner de woning zou verlaten via de voordeur.

De rechtbank is op basis van de bovenstaande bevindingen van oordeel dat sprake is geweest van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Dat in dit concrete geval tevens sprake was van levensgevaar kan niet worden vastgesteld. In het proces-verbaal van de forensische opsporing wordt dit niet geconcludeerd. In het proces-verbaal van het team explosieven en veiligheid wordt dit gevaar wel benoemd, maar de feitelijke onderbouwing daarvan lijkt alleen te zien op verwondingen. Het verweer van de raadsvrouw dat er geen sprake is van levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel wordt dus deels verworpen. Gelet hierop heeft de rechtbank onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen dat levensgevaar te duchten was als gevolg van de explosie. De verdachte zal ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Opzet Gelet op de verklaring van verdachte waarbij hij erkent dat hij wist dat hij een explosief moest plaatsen en dat hij ook de gevaren daarvan kende had verdachte ook opzet op het plegen van het strafbaar feit.

Conclusie Gelet op voorgaande was het naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezigen in de woning zou ontstaan. De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de drie tenlastegelegde feiten, te weten het teweegbrengen van een explosie terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was (feit 1), het beschadigen van de woning waar de ontploffing is teweeggebracht (feit 2) en het voorhanden hebben van een explosief (feit 3).

Eendaadse samenloop De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1, feit 2 en feit 3 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde feiten hebben betrekking op hetzelfde explosief en de gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, zodat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:

feit 1: op 2 april 2025 te Amsterdam, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door één explosief aan de woning gelegen aan de [adres woning] te bevestigen, en

  • vervolgens die tot ontploffing te brengen,

terwijl daarvan

  • gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning gelegen aan de [adres woning] , en naastgelegen woningen, en

  • gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten één of meer personen die zich bevonden in de woning gelegen aan de [adres woning] en één of meer personen die zich bevonden in de nabijheid van de [adres woning] te duchten was;

feit 2: op 2 april te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk de woning gelegen aan de [adres woning] , die aan Stichting Stadgenoot, in elk geval aan een ander toebehoorde, heeft beschadigd;

feit 3: op 2 april 2025 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosieve constructie, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.

5 Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en de bekennende verklaring van verdachte. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6 Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 Motivering van de straffen en maatregelen

8.1. Eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering is geadviseerd in haar rapport van 1 juli 2025, met de aanvulling dat het contactverbod wordt opgelegd ten aanzien alle inwonende gezinsleden van [benadeelde partij] , te weten dochter [gezinslid 2] en moeder [gezinslid 1] .

8.2. Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, rekening dient te worden gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte. Een forse gevangenisstraf is, gelet op diverse onderzoeken naar het brein en gedrag van jongvolwassenen, niet passend. De raadsvrouw heeft naar uitspraken in naar haar ogen vergelijkbare zaken verwezen waar (deels) voorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd die lager zijn dan de eis van de officie van justitie. Gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn wil om een positieve omslag te maken en het feit dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, heeft de raadsvrouw de rechtbank gevraagd om het advies van de reclassering te volgen en is het met de reclassering eens dat dat een (deels) voorwaardelijke straf passend kan zijn, mits er juist een zo groot mogelijk deel voorwaardelijk wordt opgelegd. Verdachte verblijft op dit moment al een aantal maanden in voorlopige hechtenis. Naar het oordeel van de verdediging zou een eventueel onvoorwaardelijk deel zich kunnen beperken tot de duur van de voorlopige hechtenis, zodat verdachte daarna direct met passende begeleiding aan de slag kan.

8.3. Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Ernst van de feiten Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een explosief en het teweeg brengen van een ontploffing door middel van dit explosief bij de woning aan de [adres woning] . De ontploffing had een harde knal en flinke schade tot gevolg. De bewoners zijn enorm geschrokken van de ontploffing en voelen zich niet langer veilig in hun eigen huis en ook niet op straat. Het aantal gerichte ontploffingen (bij woningen) in Nederland loopt steeds verder op. In het bijzonder worden de grote steden en vooral Amsterdam daardoor geteisterd. Dit soort ontploffingen zijn uiterst bedreigend en beangstigend voor de bewoners en omwonenden van het bewuste pand en voor eventuele voorbijgangers. Het is een vorm van intimidatie die heel dreigend is. Dat verdachte zich door financieel gewin heeft laten leiden en hierdoor onverantwoorde risico’s heeft genomen ten aanzien van de veiligheid en gezondheid van de bewoners en passanten op straat, rekent de rechtbank verdachte aan. Verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de veiligheid van deze mensen en hun gevoelens van angst en onveiligheid.

Uitgangspunten voor de strafoplegging De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Er is geen specifiek oriëntatiepunt voor het veroorzaken van ontploffingen bij woningen, zodat de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij het oriëntatiepunt voor ramkraken. Daarbij is het uitgangspunt bij een bewezenverklaring van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel een gevangenisstraf van drie jaar. Het uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een explosief in de openbare ruimte betreft een gevangenisstraf van vijftien maanden. De rechtbank houdt verder rekening met de samenloop van de bewezenverklaarde feiten en het feit dat verdachte is vrijgesproken voor het onderdeel levensgevaar.

De persoon van verdachte De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 22 mei 2025. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte eerder, in 2021, is veroordeeld voor een poging tot doodslag (betrokken bij een steekpartij) en in januari 2025 in Duitsland voor handel in hennep (met een proeftijd van drie jaar).

De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 1 juli 2025. De reclassering heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat bij verdachte de financiën, het psychosociaal functioneren en zijn houding delictgerelateerde factoren zijn. In het reclasseringsadvies is verder vermeld dat hoewel er momenteel beperkt zicht is op het sociaal netwerk van verdachte hierin wel risico’s worden gesignaleerd en dat verdachte heeft aangegeven afstand te willen nemen van negatieve contacten, waaronder van personen uit zijn detentieperiode in het verleden. Verdere monitoring en begeleiding op het gebied van het sociaal netwerk, wat ook in het verleden al een aandachtspunt binnen de ambulante behandeling was, blijft volgens de reclassering van belang. De reclassering constateert momenteel geen aanwijzingen voor problematisch gebruik van middelen, maar vanwege het alcoholgebruik in het verleden en het huidige cannabisgebruik vindt de reclassering het belangrijk alert te blijven. Gelet op het delictverleden van verdachte en het feit dat hij eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten, schat de reclassering het risico op recidive en het risico op letselschade hoog in. Het risico op onttrekken aan voorwaarden schat de reclassering in op gemiddeld. Ondanks dat verdachte zich ontvankelijk opstelt ten aanzien van reclasseringsinterventies en hij in het verleden ook in vrijwillig kader hulpverlening heeft gezocht, is het vorige toezicht negatief retour gegaan omdat hij zich onvoldoende aan afspraken hield.

Bij een bewezenverklaring wordt geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, locatieverbod (zonder elektronische monitoring), contactverbod en dagbesteding.

Op de zitting heeft verdachte aangegeven zijn leven te willen verbeteren en bereid te zijn mee te werken aan voorwaarden die de reclassering nodig acht.

De op te leggen straf Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat zowel aan de maatschappij als aan verdachte een signaal dient te worden gegeven dat dergelijke gedragingen niet kunnen worden getolereerd en een gevangenisstraf de enige passende straf is. De rechtbank ziet in de jonge leeftijd van verdachte en het reclasseringsadvies aanleiding om een deel van die straf voorwaardelijk op te leggen en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden hieraan te verbinden, waarbij het contactverbod naast de vader [benadeelde partij] ook zal gelden voor het contact met dochter [gezinslid 2] en moeder [gezinslid 1] .

Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de bovengenoemde bijzondere voorwaarden, passend en geboden. De rechtbank acht uit het oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij deze straf op zijn plaats.

De rechtbank zal hiermee een gevangenisstraf opleggen van kortere duur dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf. De rechtbank heeft er bij het bepalen van de straf rekening mee gehouden dat zij, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat levensgevaar te duchten was. De rechtbank is verder van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

9 Beslag

Verbeurdverklaring Onder verdachte is een voorwerp inbeslaggenomen, te weten een Apple iPhone 13 pro max, dat aan verdachte toebehoort. De officier van justitie heeft verzocht om voornoemd voorwerp verbeurd te verklaren. De raadsvrouw heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.

De rechtbank is van oordeel dat het voornoemd voorwerp in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezenverklaarde is begaan.

10 10. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen [benadeelde partij] , [gezinslid 1] en [gezinslid 2] vorderen per persoon € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De officier van justitie heeft gevraagd de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen. De verdediging heeft de vordering niet betwist en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als diegene als gevolg van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in de persoon is aangetast. Daarvan kan onder meer sprake zijn bij psychisch letsel. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.

Ten aanzien van de vordering van [gezinslid 1] stelt de rechtbank vast dat uit het overgelegde huisartsen journaal blijkt dat bij [gezinslid 1] een acute stressreactie na de ontploffing is vastgesteld waardoor zij niet kan slapen, eten of drinken, heftige dromen, en slachtofferhulp en slaaptabletten krijgt. Ten aanzien van de vorderingen van de vader [benadeelde partij] en de dochter [gezinslid 2] stelt de rechtbank vast dat deze de geleden, met name psychische, schade niet met concrete stukken hebben onderbouwd. De rechtbank komt niettemin tot het oordeel dat sprake is van een aantasting van de persoon en overweegt daartoe als volgt.

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit – namelijk het teweegbrengen van een explosie waardoor (onder meer) zwaar lichamelijk letsel te duchten is – en de omstandigheid dat de benadeelde partijen midden in de nacht in hun eigen woning aanwezig waren, liggen de nadelige gevolgen voor hen zo voor de hand, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen ook zonder concrete onderbouwing door middel van stukken. Verdachte heeft een explosie teweeg gebracht voor de deur van de woning van de benadeelde partijen. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat de benadeelde partijen door de explosie zijn geconfronteerd met gevoelens van angst en onveiligheid en dat zij nog altijd met de gevolgen van de explosie leven. Zij lagen ten tijde van de explosie thuis in bed te slapen, bij uitstek een plek waar zij zich veilig zou moeten voelen. Verdachte heeft hiermee de gezondheid en de veiligheid van de familie [benadeelde partij] in gevaar gebracht. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zijn handelen een dusdanig ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partijen dat daardoor sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 sub b BW.

Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 1.500,- in redelijkheid kan worden toegewezen. De vordering zal daarom geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 april 2025, het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken, tot dusver begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel In het belang van de benadeelde partijen voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 55, 157, 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3:

eendaadse samenloop van

opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor levensgevaar/ zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;

en

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen;

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7º.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte **[verdachte]**daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstrafvoor de duur van 30 (dertig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Bepaalt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.

Stelt daarbij een proeftijdvan2 (twee) jaar vast.

De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

Meldplicht bij reclassering Veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij de reclassering van Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

Ambulante behandeling Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling richt zich tenminste op diagnostiek en de daaruit voortkomende aandachtspunten. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

Dagbesteding Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.

Contactverbod Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de heer [benadeelde partij] , mevrouw [gezinslid 1] en mevrouw [gezinslid 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.

Locatieverbod (zonder elektronische monitoring) Veroordeelde bevindt zich niet in de [adres woning] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.

Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd

Beslag

Verklaart verbeurd:

1 Apple iPhone 13 pro max, goednummer 6638488.

Beslissing op vordering van benadeelde partij [benadeelde partij] Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.500,-(duizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij voornoemd.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Beslissing op vordering van benadeelde partij [gezinslid 1] : Wijst de vordering van de benadeelde partij [gezinslid 1] toe tot een bedrag van € 1.500,-(duizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij voornoemd.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [gezinslid 1] aan de Staat € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Beslissing op vordering van benadeelde partij [gezinslid 2] : Wijst de vordering van de benadeelde partij [gezinslid 2] toe tot een bedrag van € 1.500,-(duizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij voornoemd.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [gezinslid 2] aan de Staat € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Vaandrager, voorzitter, mrs. J.M.R. Vastenburg en M. Smayel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.T. Lo Dico, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2025.

Bijlage I - tenlastelegging

Tenlastelegging [verdachte]

Aan verdachte [verdachte] is ten laste gelegd dat

hij, op of omstreeks 2 april 2025 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door één of meer explosieven, in elk geval enig explosief materiaal, op/aan de woning/het pand gelegen aan de [adres woning] te bevestigen, en/of

  • ( vervolgens) die explosieven/dat explosieve materiaal tot ontploffing te brengen

en/of te laten brengen, terwijl daarvan

  • gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning/het pand gelegen aan de

[adres woning] , en/of naastgelegen en/of tegenovergelegen panden/woningen, en/of

  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten

één of meer personen die zich bevonden in de woning/het pand gelegen aan de [adres woning] , en/of één of meer personen die zich bevonden in de nabijheid/omgeving van de [adres woning] te duchten was;

( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

2 hij, op of omstreeks 2 april 2025 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk de woning/het pand gelegen aan de [adres woning] 39C, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] en/of Stichting Stadgenoot, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt; ( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

3 hij, op of omstreeks 2 april 2025 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief/explosieve constructie, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;

( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )