Essentie

In een procedure tot wijziging van een eerder vastgestelde geboortedatum (art. 1:25d BW) mag een aanbod om getuigen te horen, zoals de moeder, niet worden gepasseerd. De rechter moet, net als bij de oorspronkelijke vaststelling, rekening houden met alle bewijzen, inclusief getuigenverklaringen.

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 24/00884 Datum 8 november 2024

BESCHIKKING

In de zaak van

[verzoekster] , wonende te [woonplaats] , Groot-Brittannië, VERZOEKSTER tot cassatie, hierna: verzoekster, advocaat: J. van Weerden,

tegen

DE AMBTENAAR VAN DE BURGERLIJKE STAND VAN DE GEMEENTE DEN HAAG, zetelende te Den Haag, VERWEERDER in cassatie, hierna: de ambtenaar, niet verschenen.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de beschikking in de zaak C/09/625150 / FA RK 22-878 van de rechtbank Den Haag van 26 augustus 2022; b. de beschikking in de zaak 200.318.790/01 van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2023. Verzoekster heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. De ambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal L.M. Coenraad strekt tot vernietiging van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2023 en tot terugwijzing.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Verzoekster is in Somalië geboren. Zij is in 1994 in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen. (ii) Verzoekster heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft haar gewone verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk. (iii) Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 21 januari 2013 is op de voet van art. 1:25c BW vastgesteld dat verzoekster op [geboortedatum 1] 1987 in [geboorteplaats], Somalië, is geboren. (iv) Van de hiervoor onder (iii) genoemde beschikking is op 2 mei 2013 een akte van inschrijving van rechterlijke uitspraak als bedoeld in art. 1:25f lid 2 BW opgemaakt (hierna: de vervangende geboorteakte).

2.2 In dit geding verzoekt verzoekster dat haar geboortedatum op haar vervangende geboorteakte wordt gewijzigd van [geboortedatum 1] 1987 in [geboortedatum 2] 1987.

2.3 De rechtbank[1] heeft het verzoek afgewezen en, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:

“Door verzoekster is geen begin van bewijs geleverd waaruit zou moeten blijken dat de destijds door de rechtbank in de beschikking van 21 januari 2013 vastgestelde geboortedatum onjuist is. Verzoekster heeft zelfs niet met stukken onderbouwd dat zij in Groot-Brittannië met de [geboortedatum 2] 1987 staat geregistreerd. In de procedure tot vaststelling van de geboortegegevens van verzoekster is aan de orde gekomen dat in het rapport van eerste gehoor van de moeder van verzoekster als geboortedatum van verzoekster [geboortedatum 3] 1987 wordt vermeld. Op de videozitting heeft de advocaat van verzoekster hierover verklaard dat de moeder van verzoekster waarschijnlijk een verkeerde geboortedatum heeft genoemd omdat zij in een stressvolle situatie zat. De rechtbank kan dit echter niet nagaan. Verzoekster heeft ook niet, althans onvoldoende onderbouwd dat zij er in het dagelijkse leven hinder van ondervindt dat in haar geboorteakte als [geboortedatum 1] 1987 is opgenomen. Al met al ziet de rechtbank geen aanleiding om de beschikking van 21 januari 2013 te wijzigen en vast te stellen dat de fictieve [geboortedatum 1] 1987 moet worden verbeterd in de [geboortedatum 2] 1987. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.”

2.4 Het hof[2] heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:

“5.12 Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft overwogen en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze – na eigen afweging – tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing zullen leiden. Het hof neemt daarbij het volgende nog in aanmerking. Door verzoekster is geen bewijs geleverd dat de in de akte opgenomen geboortedatum onjuist is en dat de datum van [geboortedatum 2] 1987 de juiste datum is. Het bewijsaanbod van verzoekster is niet ter zake doende, nu dit uitsluitend ziet op stukken die zijn opgesteld in Groot-Brittannië en – gelet op de wijze van registratie in Groot-Brittannië – deze zijn gebaseerd op de door verzoekster aangeleverde (persoons)gegevens. Het hof ziet dan ook geen grond om te concluderen dat de vastgestelde gegevens van verzoekster onjuist of onvolledig zijn.

5.13 Voor zover verzoekster hinder ondervindt van het feit dat op in Groot-Brittannië opgemaakte documenten een andere geboortedatum is vermeld dan op de akte, ligt het op haar weg hierover duidelijkheid te verschaffen aan de hand van de akte van 21 januari 2013. Zoals ter zitting besproken bestaat voor verzoekster ook de mogelijkheid haar Nederlandse paspoort, waarin nu alleen een geboortejaar is opgenomen, aan te laten vullen met de op deze akte vermelde datum.

5.14 Ten aanzien van het beroep van verzoekster op artikel 7 IVRK, artikel 8 IVRK en artikel 8 EVRM, waaruit het recht op identiteit respectievelijk het recht op respect voor een ieders privéleven voortvloeit, overweegt het hof als volgt. Het belang van verzoekster, te weten dat de discrepantie tussen de Nederlandse en de Britse registratie wordt opgeheven om op die manier onbegrip, verwarring en hinder in het vervolg te voorkomen alsook om recht te doen aan haar werkelijke identiteit, prevaleert niet boven het openbaar belang. Het beroep van verzoekster op deze artikelen zal het hof daarom passeren en leidt niet tot een ander oordeel.”

3 Beoordeling van het middel

3.1.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het oordeel van het hof (in rov. 5.12) dat het bewijsaanbod van verzoekster niet ter zake doende is, miskent dat verzoekster in hoger beroep heeft aangeboden haar moeder als getuige te laten horen en heeft aangevoerd dat haar moeder kan verklaren dat verzoekster op [geboortedatum 2] 1987 is geboren. Het hof heeft ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, het aanbod van verzoekster gepasseerd om haar moeder in hoger beroep als getuige te horen, terwijl haar moeder bij uitstek degene is die over het exacte moment van de geboorte van verzoekster kan verklaren, aldus de klacht.

3.1.2 In een procedure op de voet van art. 1:25d BW, waarin wordt verzocht om een krachtens art. 1:25c BW gegeven beschikking te wijzigen op grond dat de vastgestelde gegevens onjuist of onvolledig zijn, dient de rechter – overeenkomstig hetgeen art. 1:25c lid 2 BW bepaalt voor het vaststellen van de gegevens die noodzakelijk zijn voor het opmaken van een vervangende geboorteakte – rekening te houden met alle bewijzen en aanwijzingen omtrent de omstandigheden waaronder, en het tijdstip waarop de geboorte moet hebben plaatsgehad. Hiermee strookt dat in een procedure op de voet van art. 1:25d BW ook betekenis kan toekomen aan hetgeen de belanghebbende aanbiedt door middel van het horen van getuigen te bewijzen omtrent de omstandigheden waaronder, en het tijdstip waarop de geboorte moet hebben plaatsgehad. Noch de tekst noch de wetsgeschiedenis van art. 1:25d BW bevat enige aanwijzing dat de aard van deze procedure zich verzet tegen overeenkomstige toepassing van art. 166 Rv (vgl. art. 284 lid 1 Rv).

3.1.3 Verzoekster heeft in hoger beroep aangeboden om haar moeder als getuige te doen horen ten bewijze van verzoeksters stelling dat zij op [geboortedatum 2] 1987 is geboren en dat in haar in 2013 opgemaakte vervangende geboorteakte een onjuiste geboortedatum is vermeld. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.1.2 is overwogen, kan het oordeel van het hof dat het bewijsaanbod van verzoekster niet ter zake doende is, niet in stand blijven. Dat oordeel is onjuist voor zover het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat een procedure op de voet van art. 1:25d BW zich niet leent voor het leveren van bewijs door het horen van getuigen, zoals voorzien in art. 166 Rv, en is onvoldoende gemotiveerd voor zover het hof heeft geoordeeld dat het door verzoekster in hoger beroep gedane bewijsaanbod onvoldoende specifiek is of de door haar te bewijzen aangeboden feiten niet tot de beslissing van de zaak kunnen leiden.

3.1.4 Gelet op het vorenstaande slaagt de hiervoor in 3.1.1 weergegeven klacht.

3.2 De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

  • vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2023;
  • wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, A.E.B. ter Heide, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 8 november 2024.

Rechtbank Den Haag 26 augustus 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:15718.

Gerechtshof Den Haag 20 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2855.


Voetnoten

Rechtbank Den Haag 26 augustus 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:15718.

Gerechtshof Den Haag 20 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2855.