Medisch beroepsgeheim: toestemming patiënt is vereist voor inzage door jurist ziekenhuis
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
In de buitengerechtelijke fase van een medische aansprakelijkheidszaak is expliciete toestemming van de patiënt vereist voor een jurist om het medisch dossier in te zien. Weigert de patiënt, dan hoeft de hulpverlener geen inhoudelijk standpunt over de aansprakelijkheid in te nemen.
Samenvatting feiten
Een patiënte stelt een ziekenhuis aansprakelijk na een darmperforatie tijdens een operatie. De patiënte geeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis toestemming om haar medische gegevens uitsluitend te delen met een medisch adviseur. Zij weigert expliciet toestemming voor inzage door andere personen, zoals schaderegelaars of juristen. Omdat het ziekenhuis de aansprakelijkheid niet kan beoordelen zonder juridische advisering, ontstaat een impasse. Het ziekenhuis vordert een verklaring voor recht dat het de gegevens zonder machtiging mag delen met zijn jurist, of dat het geen standpunt hoeft in te nemen zolang de machtiging wordt geweigerd.
Cassatieberoep door
Deze zaak betreft geen cassatieberoep. De rechtbank Rotterdam heeft op grond van artikel 392 Rv prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
Rechtsvraag
De kernvraag is of een jurist, die een ziekenhuis bijstaat in een medische aansprakelijkheidszaak, in de buitengerechtelijke fase het medisch dossier van de patiënt mag inzien zonder diens uitdrukkelijke toestemming. Daarnaast wordt gevraagd aan welke eisen die toestemming moet voldoen en wat de consequentie is als de patiënt deze toestemming weigert; kan van het ziekenhuis dan nog worden verlangd dat het een standpunt inneemt over de aansprakelijkheid?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat een hulpverlener zonder expliciete toestemming van de patiënt geen inzage mag geven in het medisch dossier aan een jurist. Een dergelijke toestemming moet specifiek zijn: de gegevens, functionarissen en het doel moeten duidelijk worden benoemd. Als de patiënt weigert een machtiging te verstrekken die aan deze criteria voldoet, kan van de hulpverlener niet worden verlangd dat hij een inhoudelijk standpunt inneemt over de aansprakelijkheid in de buitengerechtelijke fase.
Rechtsregel
Voor de verstrekking van medische gegevens aan een jurist in de buitengerechtelijke fase van een aansprakelijkheidszaak is, op grond van art. 7:457 BW, art. 88 Wet BIG en art. 9 AVG, expliciete en specifieke toestemming van de patiënt vereist. De machtiging moet de functionarissen, de gegevens, het doel en het specifieke voorval benoemen. Indien de patiënt een dergelijke machtiging weigert, is de hulpverlener niet gehouden een inhoudelijk standpunt over de aansprakelijkheid in te nemen, omdat van hem niet verlangd kan worden dit te doen zonder juridische beoordeling.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Uit het voorgaande volgt dat zowel art. 9 lid 1 AVG als art. 88 Wet BIG alsook art. 7:457 lid 1 BW een verbod bevat om medische gegevens over een patiënt te verstrekken aan een ander dan de patiënt. Deze geheimhoudingsplicht staat niet in de weg aan de verstrekking van medische gegevens aan een ander dan de patiënt, indien deze verstrekking berust op de expliciete en rechtsgeldige toestemming van de patiënt.
Deze wettelijke grondslag kan niet worden gevonden in art. 9 lid 2, aanhef en onder f, AVG, dat bepaalt dat lid 1 niet van toepassing is wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de instelling, uitoefening of verdediging van een rechtsvordering of wanneer gerechten handelen in het kader van hun rechtsprekende taken. In de buitengerechtelijke fase van een zaak over medische beroepsaansprakelijkheid is de verstrekking van medische gegevens, mede gezien hetgeen hierna in 4.17 wordt overwogen, niet noodzakelijk voor de uitoefening van de processuele bevoegdheden als bedoeld in art. 9 lid 2, aanhef en onder f, AVG. Deze bepaling biedt daarom geen rechtvaardiging voor het in die fase doorbreken van het medisch beroepsgeheim.
(r.o. 4.9)Indien de patiënt zich ertegen verzet dat zijn medische gegevens aan een ander worden verstrekt (zie hiervoor in 4.2-4.7) en weigert een machtiging te verstrekken die voldoet aan de hiervoor in 4.14 genoemde criteria, behoeft de aansprakelijk gestelde hulpverlener geen inhoudelijk standpunt in te nemen over de aansprakelijkstelling. Van de hulpverlener kan niet worden verlangd dat hij een inhoudelijk standpunt inneemt zonder in de gelegenheid te zijn geweest dit standpunt met de jurist te bepalen. Daarmee is vraag 3 beantwoord.
(r.o. 4.17)Deze overwegingen zijn cruciaal. R.o. 4.7 bevestigt de sterke wettelijke basis van het medisch beroepsgeheim (BW, Wet BIG, AVG) en benadrukt dat alleen expliciete toestemming dit kan doorbreken. R.o. 4.9 is belangrijk omdat de Hoge Raad hier een veelgebruikt argument van tafel veegt: het recht op verdediging (art. 9 lid 2f AVG) is in de buitengerechtelijke fase onvoldoende grond om het beroepsgeheim te doorbreken. Ten slotte biedt r.o. 4.17 een pragmatische en evenwichtige oplossing voor de impasse: het recht op privacy van de patiënt wordt gerespecteerd, maar de hulpverlener wordt beschermd tegen de onredelijke eis om een standpunt in te nemen zonder juridische analyse.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/03690 Datum 1 december 2023
PREJUDICIËLE BESLISSING
In de zaak van
STICHTING ALBERT SCHWEITZER ZIEKENHUIS, gevestigd te Dordrecht, EISERES in eerste aanleg, hierna: het ziekenhuis, advocaat: M.E. Franke,
tegen
[de patiënte], wonende te [woonplaats], GEDAAGDE in eerste aanleg, hierna: [de patiënte] dan wel ‘de patiënte’, advocaat: K. Aantjes.
1 De prejudiciële procedure
Bij tussenvonnis van 21 september 2022 in de zaak C/10/632407/ HA ZA 22-68 heeft de rechtbank Rotterdam op de voet van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. Het ziekenhuis heeft in deze prejudiciële procedure schriftelijke opmerkingen ingediend. De patiënte heeft van het indienen van schriftelijke opmerkingen afgezien.De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot beantwoording van de prejudiciële vragen zoals onder paragraaf 6 in de conclusie vermeld.
2 Inleiding
Deze prejudiciële procedure betreft vragen die zijn gerezen bij de buitengerechtelijke afwikkeling van vorderingen uit hoofde van medische beroepsaansprakelijkheid van ziekenhuizen. Het gaat er allereerst om of een jurist die is betrokken bij de behandeling van de vordering, in de buitengerechtelijke fase zonder de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt inzage kan krijgen in het medisch dossier van de patiënt en daarover kan overleggen met de betrokken artsen of andere beroepsbeoefenaren met BIG-registratie. Verder is aan de orde of van het ziekenhuis kan worden verlangd dat het in de buitengerechtelijke fase een standpunt inneemt over zijn aansprakelijkheid indien de patiënt zich ertegen verzet dat een ten behoeve van het ziekenhuis of diens aansprakelijkheidsverzekeraar ingeschakelde jurist kennis neemt van relevante medische gegevens.
3 Uitgangspunten en feiten
3.1 Bij de beantwoording van de prejudiciële vragen gaat de Hoge Raad uit van de volgende feiten: (i) In april 2018 is de patiënte in het ziekenhuis door een chirurg geopereerd, waarbij haar darm is geperforeerd. (ii) De patiënte heeft het ziekenhuis in december 2018 aansprakelijk gesteld wegens verwijtbaar medisch handelen. (iii) Het ziekenhuis heeft de patiënte verzocht de medisch directeur en het medisch en paramedisch personeel van het ziekenhuis te machtigen de bij hen berustende medische en paramedische gegevens met betrekking tot de aansprakelijkstelling over te leggen aan de medisch adviseur van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis, alsmede ter zake inlichtingen te verstrekken aan die medisch adviseur. De machtiging houdt voorts in dat de patiënte ermee instemt dat de medisch adviseur aan de betrokken medewerkers, adviseurs, schaderegelaars en arbeidsdeskundigen die ten behoeve van de aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis werken, de medische gegevens verstrekt die voor behandeling van de schadekwestie van belang kunnen zijn. (iv) De advocaat van de patiënte heeft de medische stukken van het ziekenhuis en de huisarts in gesloten enveloppe aan de aansprakelijkheidsverzekeraar gezonden en daarbij geschreven:
“(...) wil ik u wijzen op het feit dat cliënte hierbij alleen toestemming geeft om de medische informatie ter beschikking te stellen aan uw medisch adviseur en aan niemand anders. Indien u de medische informatie wilt laten verwerken door andere personen (schaderegelaars en/of andersoortige artsen/experts), dan verneem ik dat graag als eerste en enige, zodat cliënte al dan niet haar toestemming daarvoor kan geven.” (v) Uiteindelijk heeft de advocaat van het ziekenhuis aan de advocaat van de patiënte bericht dat het standpunt van het ziekenhuis is dat het niet heeft kunnen vaststellen dat de verwijten terecht zijn.
3.2 In deze procedure vordert het ziekenhuis onder meer te verklaren voor recht, primair dat het aan het ziekenhuis en de chirurg is toegestaan zonder machtiging van de patiënte en met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit aan de hand van de relevante medische gegevens in samenspraak met uitsluitend de zaaksbehandelaar van de aansprakelijkheidsverzekeraar en diens medisch adviseur tot een medisch-juridische beoordeling van de aansprakelijkstelling te komen en, subsidiair, kort gezegd, dat het ziekenhuis niet gehouden is een standpunt in te nemen over de aansprakelijkheid zolang de patiënte voor een dergelijk overleg met de zaaksbehandelaar en medisch adviseur geen machtiging heeft verstrekt.
3.3 De rechtbank
4 Beantwoording van de prejudiciële vragen
4.1 De eerste twee vragen stellen aan de orde of toestemming van de patiënt is vereist opdat een ten behoeve van de medische hulpverlener ingeschakelde jurist of schadebehandelaar die met de behandeling van het dossier is belast – zoals een bij het ziekenhuis of de aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis werkzame jurist of schadebehandelaar – (hierna gezamenlijk aangeduid als: de jurist), in de buitengerechtelijke fase van een medische aansprakelijkheidszaak inzage kan hebben in het medisch dossier van de patiënt, en zo ja, waarop die toestemming dan betrekking dient te hebben. De derde vraag stelt aan de orde of van een aansprakelijk gestelde hulpverlener kan worden verwacht dat hij een standpunt inneemt over de aansprakelijkstelling indien de patiënt toestemming weigert om aan de hiervoor bedoelde jurist inzage te geven in zijn medisch dossier. De vragen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2 Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy) is onder meer neergelegd in art. 10 Grondwet, art. 8 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en art. 17 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
4.3 Verder bepaalt art. 8 lid 1 EVRM onder meer dat een ieder recht heeft op eerbiediging van zijn privéleven en familie- en gezinsleven. Art. 8 EVRM beschermt de vertrouwelijkheid van medische gegevens. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft daaromtrent overwogen:
“(…) the protection of personal data, not least medical data, is of fundamental importance to a person’s enjoyment of his or her right to respect for private and family life as guaranteed by Article 8 of the Convention, bearing in mind that respect for the confidentiality of health data is a vital principle in the legal systems of all the Contracting Parties to the Convention. Consequently, domestic law must therefore afford appropriate safeguards to prevent any communication or disclosure of personal health data as may be inconsistent with the guarantees in Article 8 of the Convention.”
4.4 Art. 9 lid 1 Algemene Verordening Gegevensbescherming
4.5 Art. 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) brengt mee dat de beoefenaar van een ingevolge die wet gereguleerd beroep verplicht is geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te zijner kennis is gekomen of wat daarbij te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen. Hoewel art. 88 Wet BIG dit niet met zoveel woorden bepaalt, is uitgangspunt dat de daarin opgenomen geheimhoudingsplicht – evenals het geval is bij de in art. 7:457 lid 1 BW bedoelde geheimhoudingsplicht (zie hierna in 4.6) – niet in de weg staat aan de verwerking van medische gegevens indien deze berust op de expliciete en rechtsgeldige toestemming van de patiënt.
4.6 Art. 7:457 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de hulpverlener zorg draagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de gegevens uit het dossier worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. De verstrekking kan geschieden zonder inachtneming van deze beperking indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht. Met de ‘hulpverlener’ is, zo volgt uit art. 7:446 lid 1 BW, bedoeld de natuurlijke persoon of rechtspersoon die zich in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf tegenover een ander, de opdrachtgever, verbindt tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbende op de persoon van de opdrachtgever of van een bepaalde derde (de patiënt). In het geval van ziekenhuiszorg zal het ziekenhuis veelal de hulpverlener zijn.
4.7 Uit het voorgaande volgt dat zowel art. 9 lid 1 AVG als art. 88 Wet BIG alsook art. 7:457 lid 1 BW een verbod bevat om medische gegevens over een patiënt te verstrekken aan een ander dan de patiënt. Deze geheimhoudingsplicht staat niet in de weg aan de verstrekking van medische gegevens aan een ander dan de patiënt, indien deze verstrekking berust op de expliciete en rechtsgeldige toestemming van de patiënt.
4.8 De vragen stellen aan de orde of, in de buitengerechtelijke fase van een zaak over medische beroepsaansprakelijkheid, de jurist inzage mag hebben in het medisch dossier van de patiënt zonder diens toestemming. Ingevolge het bepaalde in art. 8 lid 2 EVRM en art. 7:457 lid 1, derde volzin, BW dient daarvoor een wettelijke grondslag te bestaan.
4.9 Deze wettelijke grondslag kan niet worden gevonden in art. 9 lid 2, aanhef en onder f, AVG, dat bepaalt dat lid 1 niet van toepassing is wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de instelling, uitoefening of verdediging van een rechtsvordering of wanneer gerechten handelen in het kader van hun rechtsprekende taken. In de buitengerechtelijke fase van een zaak over medische beroepsaansprakelijkheid is de verstrekking van medische gegevens, mede gezien hetgeen hierna in 4.17 wordt overwogen, niet noodzakelijk voor de uitoefening van de processuele bevoegdheden als bedoeld in art. 9 lid 2, aanhef en onder f, AVG. Deze bepaling biedt daarom geen rechtvaardiging voor het in die fase doorbreken van het medisch beroepsgeheim.
4.10 Evenmin kan die grondslag worden gevonden in art. 7:941 lid 2 BW, dat bepaalt dat de verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde verplicht zijn binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen. Deze bepaling bevat een algemene regeling in de verhouding tussen de verzekeringnemer en de verzekerde enerzijds en de verzekeraar anderzijds. Zij is onvoldoende specifiek als rechtvaardiging voor het doorbreken van de medische geheimhoudingsplicht van de verzekeringnemer of de verzekerde jegens de patiënt in zaken over medische beroepsaansprakelijkheid. De patiënt staat immers buiten de verzekeringsovereenkomst tussen het ziekenhuis en diens aansprakelijkheidsverzekeraar.
4.11 Ten slotte kan die grondslag evenmin worden gevonden in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz). Weliswaar kan een aansprakelijkstelling met een daaraan gekoppelde vordering tot schadevergoeding ook worden gegoten in de vorm van een klacht als bedoeld in art. 14 Wkkgz en moet op een dergelijke klacht ingevolge art. 17 Wkkgz binnen maximaal tien weken worden beslist, maar dat brengt niet mee dat het medisch beroepsgeheim mag worden doorbroken. De wetgever heeft onderkend dat het niet altijd mogelijk is dat de zorgaanbieder binnen de termijn van maximaal tien weken van art. 17 Wkkgz een definitief inhoudelijk standpunt inneemt over de gegrondheid van de klacht. In die gevallen kan worden volstaan met een voorlopig oordeel binnen de termijn van art. 17 Wkkgz, welk voorlopig oordeel kan inhouden dat nog extra tijd voor nader onderzoek nodig is.
4.12 Uit het voorgaande volgt dat het de hulpverlener (veelal het ziekenhuis) en de beroepsbeoefenaar op wie het medisch beroepsgeheim rust, niet vrijstaat om in het kader van de buitengerechtelijke afhandeling van een aansprakelijkstelling zonder toestemming van de patiënt inzage in diens medisch dossier te geven aan de jurist. Daarmee is vraag 1 beantwoord. Uit het voorgaande (zie hiervoor in 4.7) volgt voorts het antwoord op de bij vraag 2 opgenomen vraag waarom toestemming van de patiënt is vereist.
4.13 Vraag 2 stelt vervolgens aan de orde aan welke criteria de toestemming van de patiënt moet voldoen.
4.14 In het algemeen volstaat voor doorbreking van het medisch beroepsgeheim, de geheimhoudingsplicht van de hulpverlener en het verwerkingsverbod van art. 9 lid 1 AVG een medische machtiging waarin de patiënt toestemming verleent voor het delen van (i) relevante medische gegevens met (ii) in die machtiging genoemde functionarissen zoals een ziekenhuisjurist en/of een schadebehandelaar of jurist van de verzekeraar (iii) ten behoeve van de buitengerechtelijke afhandeling (iv) van een in die machtiging aangeduid voorval, terwijl (v) die machtiging vergezeld gaat van een toelichting waarin wordt uiteengezet waarom een medische machtiging wordt verlangd. Daarmee is de tweede vraag van vraag 2 beantwoord.
4.15 De derde vraag van vraag 2 leent zich niet voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing.
4.16 Vraag 3 stelt aan de orde of van een aansprakelijk gestelde hulpverlener kan worden verwacht dat hij een standpunt inneemt over de aansprakelijkstelling indien de patiënt toestemming weigert om het medisch dossier met de jurist te delen.
4.17 Indien de patiënt zich ertegen verzet dat zijn medische gegevens aan een ander worden verstrekt (zie hiervoor in 4.2-4.7) en weigert een machtiging te verstrekken die voldoet aan de hiervoor in 4.14 genoemde criteria, behoeft de aansprakelijk gestelde hulpverlener geen inhoudelijk standpunt in te nemen over de aansprakelijkstelling. Van de hulpverlener kan niet worden verlangd dat hij een inhoudelijk standpunt inneemt zonder in de gelegenheid te zijn geweest dit standpunt met de jurist te bepalen. Daarmee is vraag 3 beantwoord.
5 Beslissing
De Hoge Raad:
- beantwoordt de vragen op de hiervoor in 4.12, 4.14 en 4.17 weergegeven wijze;
- begroot de kosten van deze procedure op de voet van art. 393 lid 10 Rv op € 1.800,-- aan de zijde van het ziekenhuis en op € 1.800,-- aan de zijde van [de patiënte].
Deze beslissing is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 1 december 2023.
Rechtbank Rotterdam 21 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8103.
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, New York, 16 december 1966, Trb. 1969, 99.
EHRM 10 oktober 2006, nr. 7508/02 (L.L./Frankrijk), punt 44.
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), PbEU 2016, L 119/1.
Vgl. HR 1 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3053, rov. 5.2.8.
Vgl. HR 1 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3053, rov. 5.2.8.
Kamerstukken I 2014/15, 32402, O, p. 8.