Verklaring voor recht als executoriale titel voor conservatoir beslag
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
Een verklaring voor recht kan een executoriale titel opleveren voor een conservatoir beslag. Dit is het geval als met die vaststelling duidelijk is dat de beslaglegger daadwerkelijk aanspraak kan maken op betaling, bijvoorbeeld door vaststelling van hoofdelijke aansprakelijkheid voor een reeds bestaande veroordeling.
Samenvatting feiten
Lisman heeft conservatoir beslag gelegd op een pand van [eiser 1], bestuurder van huurder Rentec. De kantonrechter veroordeelt Rentec tot betaling maar wijst de vordering tegen [eiser 1] af. In hoger beroep vordert Lisman enkel een verklaring voor recht dat [eiser 1] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld van Rentec, welke vordering wordt toegewezen. Het beslagen pand wordt verkocht. In de daaropvolgende renvooiprocedure over de verdeling van de overwaarde, betwist [eiser 1] dat de verklaring voor recht een executoriale titel is en stelt dat de vordering is verjaard.
Cassatieberoep door
[eisers] hebben het principale cassatieberoep ingesteld.
Rechtsvraag
Levert een rechterlijke uitspraak die slechts een verklaring voor recht inhoudt – specifiek, dat een partij hoofdelijk aansprakelijk is voor een bedrag waartoe een ander is veroordeeld – een executoriale titel op voor een eerder gelegd conservatoir beslag? En leidt het enkel vorderen van zo'n verklaring tot verval van het beslag of verjaring van de onderliggende vordering, omdat geen veroordeling tot betaling is verkregen?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat het arrest met de verklaring voor recht een executoriale titel oplevert. Het was voor de beslagdebiteur ([eiser 1]) voldoende duidelijk dat de eis van Lisman strekte tot het verkrijgen van een betalingsaanspraak. Daarmee is de vordering niet verjaard, omdat de executieverjaringstermijn van artikel 3:324 BW van toepassing is. De cassatieklachten falen en het beroep wordt verworpen.
Rechtsregel
Een beslaglegger kan voor een conservatoir beslag een executoriale titel verkrijgen, niet alleen via een veroordeling tot betaling, maar ook via een vordering tot vaststelling van zijn vorderingsrecht (een verklaring voor recht). Een dergelijke vaststellingsuitspraak levert een executoriale titel op indien hieruit voldoende duidelijk blijkt dat de beslaglegger daadwerkelijk aanspraak kan maken op betaling. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de uitspraak de hoofdelijke aansprakelijkheid van de beslagdebiteur vaststelt voor een reeds bestaande veroordeling van een derde.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Deze opvattingen zijn onjuist. Wanneer conservatoir beslag is gelegd voor een vordering, wordt een executoriale titel verkregen doordat de beslagdebiteur wordt veroordeeld tot voldoening van die vordering. Niet uitgesloten is echter dat de beslaglegger volstaat met een eis in de hoofdzaak die strekt tot vaststelling van de gegrondheid en de omvang van zijn vorderingsrecht.
Het hof heeft in rov. 4.4 onbestreden vastgesteld dat [eiser 1] uit de resterende eis in de hoofdzaak in redelijkheid niet mocht concluderen dat Lisman haar eis en beslagvordering niet langer handhaafde of introk. Daarmee heeft het hof kennelijk tot uitdrukking gebracht dat het [eiser 1] duidelijk moet zijn geweest dat de eis van Lisman strekte tot vaststelling dat Lisman daadwerkelijk aanspraak kan maken op betaling van de vordering waarvoor zij ten laste van [eiser 1] beslag had gelegd. In het licht van hetgeen hiervoor in 3.2.3 is overwogen brengt dit mee dat het arrest in de hoofdzaak een executoriale titel oplevert voor de vordering waarvoor Lisman ten laste van [eiser 1] beslag heeft gelegd. Die vordering heeft, gelet op de verjaringstermijn voor de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken (art. 3:324 lid 1 BW), haar afdwingbaarheid nog niet verloren.
(r.o. 3.2.4)Deze overwegingen zijn cruciaal omdat zij het toepassingsbereik van een executoriale titel verduidelijken. Rechtsoverweging 3.2.3 formuleert de algemene rechtsregel dat een verklaring voor recht onder omstandigheden kan volstaan als executoriale titel voor een conservatoir beslag. Dit is een fundamentele precisering voor de proces- en beslagpraktijk. Rechtsoverweging 3.2.4 is de concrete toepassing hiervan en laat studenten zien hoe de abstracte regel werkt: de 'vereiste duidelijkheid' wordt getoetst aan wat de beslagdebiteur redelijkerwijs moest begrijpen over de intentie van de vordering.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/02317
Datum 25 februari 2022
ARREST
In de zaak van
EISERS tot cassatie, verweerders in het incidentele cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: [eisers],
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
LISMAN EN LISMAN B.V.,gevestigd te Zeist,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
hierna: Lisman,
advocaat: R.L.M.M. Tan.
de vonnissen in de zaak C/05/318181 / HZ ZA 17-176 van de rechtbank Gelderland van 26 juli 2017 en 20 december 2017;
de arresten in de zaak 200.237.852 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 oktober 2019 en 28 april 2020.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof van 28 april 2020 beroep in cassatie ingesteld.
Lisman heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor [eisers] mede door J.M. Moorman.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt zowel in het principale cassatieberoep als in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.
De advocaat van [eisers] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Lisman heeft in 2004 een kantoorpand verhuurd aan Rentec B.V. (hierna: Rentec). [eiser 1] was enig bestuurder van Rentec. (ii) Lisman heeft in 2004 conservatoir beslag gelegd op een pand van [eiser 1] voor een vordering op [eiser 1] die voorlopig was begroot op € 260.000,--. (iii) Bij vonnis van 17 januari 2007 heeft de kantonrechter te Harderwijk in een procedure tussen Lisman enerzijds en Rentec en [eiser 1] anderzijds (hierna ook: de hoofdzaak) de huurovereenkomst ontbonden verklaard. In die procedure heeft Lisman tevens gevorderd Rentec en [eiser 1] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van achterstallige huur. De kantonrechter heeft de vorderingen tegen [eiser 1] afgewezen. Het dictum luidt verder – voor zover van belang – als volgt: “5.2 Veroordeelt Rentec om aan Lisman tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 260.397,82, vermeerderd met de contractuele rente van 2% per maand over dit bedrag vanaf 7 oktober 2004 tot aan de dag van algehele voldoening.
5.3 Veroordeelt Rentec tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Lisman, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 4.190,--, waarin begrepen € 4.000,-- aan salaris gemachtigde.
5.4 Veroordeelt Rentec tot betaling van de beslagkosten groot € 1.761,84, waarin begrepen € 1.000,-- aan salaris gemachtigde.”
(iv) Rentec heeft niet aan het vonnis voldaan.
(v) Lisman heeft van het vonnis hoger beroep ingesteld, waarin zij alleen [eiser 1] heeft betrokken. Lisman heeft in hoger beroep gevorderd om [eiser 1] hoofdelijk aansprakelijk te verklaren voor al hetgeen waartoe Rentec in eerste aanleg is veroordeeld.
(vi) Begin 2008 is het pand van [eiser 1] op verzoek van de hypotheekhoudster met toestemming van de voorzieningenrechter ondershands verkocht. Van de opbrengst resteerde na aflossing van de hypothecaire geldlening ruim € 100.000. Dit bedrag is bij een notaris in depot gebleven.
(vii) Het gerechtshof Arnhem heeft bij arrest
2.2 In deze renvooiprocedure vordert Lisman een verklaring voor recht dat Lisman een vordering heeft op [eiser 1] op grond van het arrest in de hoofdzaak, en toelating tot de rangregeling voor haar vordering.
2.3 De rechtbank
2.4 Het hof
3 Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
3.1 Onderdeel 1 van het middel in het principale beroep klaagt onder meer dat onjuist is het oordeel van het hof in rov. 4.4 dat Lisman het beslag vervolgd heeft door het appelexploot van 16 april 2007, hoewel het hof vaststelt dat de gewijzigde eis van Lisman in het appelexploot en de memorie van grieven (slechts) gericht is op een verklaring voor recht en dat dit minder is dan een rechtsvordering tot veroordeling en in feite neerkomt op een vermindering van eis. Eveneens onjuist, aldus het onderdeel, is het oordeel van het hof dat de resterende eis in de hoofdzaak geen verval van het conservatoire beslag meebrengt. Onderdeel 2 klaagt onder meer dat het hof in rov. 4.9-4.10 ten onrechte het door [eisers] gedane beroep op verjaring van de rechtsvordering waarvan Lisman toelating tot de rangregeling verzoekt, heeft verworpen. Lisman tracht in dit renvooigeding haar door verjaring sinds 22 september 2010 niet langer afdwingbare vordering af te dwingen. Weliswaar is in het algemeen geen executoriale titel noodzakelijk om als rechthebbende tot de verdeling van een restant-executieopbrengst te worden toegelaten, maar wel is nodig dat de beslagvordering bij de aanvang van het renvooigeding rechtens afdwingbaar is, aldus de klacht.
3.2.1 De hiervoor in 3.1 weergegeven klachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2.2 Aan de klachten ligt de opvatting ten grondslag dat, als gevolg van de wijze waarop Lisman in het hoger beroep in de hoofdzaak haar petitum heeft geformuleerd en de daarop door het hof gegeven beslissing, de in eerste aanleg ingestelde eis tot veroordeling van [eiser 1] tot betaling niet is toegewezen en dat de door het instellen van die eis gestuite verjaring van de rechtsvordering, bij gebreke van het instellen van een nieuwe eis, op 22 september 2010 is verjaard. Voorts berusten de klachten op de opvatting dat het arrest in de hoofdzaak voor de vordering van Lisman op [eiser 1] geen executoriale titel oplevert, nu het arrest geen veroordeling tot betaling van die vordering inhoudt.
3.2.3 Deze opvattingen zijn onjuist. Wanneer conservatoir beslag is gelegd voor een vordering, wordt een executoriale titel verkregen doordat de beslagdebiteur wordt veroordeeld tot voldoening van die vordering. Niet uitgesloten is echter dat de beslaglegger volstaat met een eis in de hoofdzaak die strekt tot vaststelling van de gegrondheid en de omvang van zijn vorderingsrecht.
3.2.4 Het hof heeft in rov. 4.4 onbestreden vastgesteld dat [eiser 1] uit de resterende eis in de hoofdzaak in redelijkheid niet mocht concluderen dat Lisman haar eis en beslagvordering niet langer handhaafde of introk. Daarmee heeft het hof kennelijk tot uitdrukking gebracht dat het [eiser 1] duidelijk moet zijn geweest dat de eis van Lisman strekte tot vaststelling dat Lisman daadwerkelijk aanspraak kan maken op betaling van de vordering waarvoor zij ten laste van [eiser 1] beslag had gelegd. In het licht van hetgeen hiervoor in 3.2.3 is overwogen brengt dit mee dat het arrest in de hoofdzaak een executoriale titel oplevert voor de vordering waarvoor Lisman ten laste van [eiser 1] beslag heeft gelegd. Die vordering heeft, gelet op de verjaringstermijn voor de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken (art. 3:324 lid 1 BW), haar afdwingbaarheid nog niet verloren.
3.2.5 Uit hetgeen hiervoor in 3.2.2-3.2.4 is overwogen, volgt dat de hiervoor in 3.1 weergegeven klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
3.3 De overige klachten in het principale beroep en de klachten van het middel in het incidentele beroep kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad: in het principale beroep:
-
verwerpt het beroep;
-
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Lisman begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eisers] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan;
-
verwerpt het beroep;
veroordeelt Lisman in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, F.J.P. Lock en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 25 februari 2022.
Gerechtshof Arnhem 22 december 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BM1524.
Rechtbank Gelderland 20 december 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:6615.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 april 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3417.
Vgl. HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3299, rov. 3.5.6; HR 11 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:164, rov. 3.2.3.