Zalco/Glencore: Misbruik van bevoegdheid door curator en ingangsdatum wettelijke rente
Arrest
Rechtsgebieden
Essentie
Een curator handelt onrechtmatig als hij misbruik maakt van zijn bevoegdheid onder art. 58 Fw door onredelijke voorwaarden te stellen die executie door de pandhouder feitelijk onmogelijk maken. De rechter moet ambtshalve toetsen of de feiten een vordering kunnen dragen, ook als er geen verweer is.
Samenvatting feiten
Glencore heeft een pandrecht op aluminium van het failliete Zalco. Na faillissement stolt het aluminium in de ovens. De curatoren stellen Glencore op grond van art. 58 Fw een termijn om haar pandrecht te executeren, maar stellen daarbij onredelijke voorwaarden. Bovendien verkopen de curatoren de fabriek, waardoor Glencore feitelijk geen toegang meer heeft tot het aluminium en executie onmogelijk wordt. Hierop start Glencore een procedure tegen de curatoren wegens onrechtmatig handelen.
Cassatieberoep door
De curatoren in het faillissement van Zeeland Aluminium Company N.V. hebben beroep in cassatie ingesteld.
Rechtsvraag
De centrale vragen zijn of de curatoren onrechtmatig hebben gehandeld jegens pandhouder Glencore door misbruik te maken van hun bevoegdheid onder art. 58 Fw, door voorwaarden te stellen die executie onmogelijk maakten. Daarnaast is de vraag of de wettelijke rente over de schadevergoeding kan ingaan op een datum die ligt vóór het moment waarop de schadeveroorzakende onrechtmatige daad is gepleegd, met name als de gedaagde partij die ingangsdatum niet heeft betwist.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht heeft geoordeeld dat de curatoren onrechtmatig hebben gehandeld. Het stellen van onredelijke voorwaarden die executie door de pandhouder onmogelijk maken, levert misbruik van bevoegdheid op. De klacht over de ingangsdatum van de wettelijke rente slaagt echter. Wettelijke rente kan pas verschuldigd zijn vanaf het moment dat de schade is ontstaan. De rechter moet dit ambtshalve toetsen, ook als de gedaagde de gevorderde ingangsdatum niet betwist. De Hoge Raad vernietigt het arrest op dit punt.
Rechtsregel
De rechter heeft de plicht om ambtshalve te controleren of de feiten die aan een vordering ten grondslag zijn gelegd, die vordering kunnen dragen. Dit geldt ook als de gedaagde partij de gestelde feiten niet heeft betwist. Zo kan wettelijke rente over een schadevergoeding niet worden toegewezen vanaf een datum die ligt vóór het moment waarop de schade daadwerkelijk is ontstaan, zelfs als de gedaagde geen verweer voert tegen de gevorderde ingangsdatum.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Uit de rov. 4.37 en 4.38 van het bestreden arrest volgt dat het onrechtmatig handelen van de curatoren naar het oordeel van het hof onder meer erin bestaat dat zij misbruik van bevoegdheid hebben gemaakt door de op de voet van art. 58 Fw gestelde termijn te handhaven en door in het kader van die termijnstelling aan Glencore dusdanige voorwaarden voor de uitoefening van haar pandrecht te stellen dat het Glencore in redelijkheid niet mogelijk was om binnen de gestelde termijn haar recht van parate executie uit te oefenen. Het oordeel van het hof in rov. 4.67 dat de curatoren onrechtmatig hebben gehandeld door geen medewerking te verlenen aan de executie van het pandrecht, moet in het licht van de rov. 4.37 en 4.38 kennelijk zo worden begrepen dat de in het kader van de termijnstelling door de curatoren gestelde onredelijke voorwaarden eraan hebben bijgedragen dat Glencore niet tot verwijdering en veiling van het aluminium heeft kunnen overgaan en dat Glencore daardoor schade heeft geleden. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Daarop stuiten de hiervoor in 3.2.1 genoemde klachten af.
(r.o. 3.2.2)Deze klacht slaagt. Het oordeel van het hof moet aldus worden begrepen dat de schade die Glencore heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van de curatoren, is ontstaan doordat de op 10 september 2012 geplande veiling geen doorgang kon vinden. Dit betekent dat de wettelijke rente over de schadevergoeding niet op een eerder moment verschuldigd kan zijn dan met ingang van 10 september 2012. Daaraan doet niet af dat de volgens het hof door Glencore gestelde eerdere ingangsdatum voor de wettelijke rente door de curatoren niet is bestreden. De rechter dient immers ambtshalve na te gaan of de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten het gevorderde kunnen dragen.
(r.o. 3.3.2)De overwegingen zijn belangrijk voor studenten. Rechtsoverweging 3.2.2 illustreert hoe het leerstuk van misbruik van bevoegdheid concreet wordt toegepast op de handelingen van een curator in een faillissement. Het toont aan dat de bevoegdheid uit art. 58 Fw niet onbegrensd is en dat het frustreren van de executie door een separatist kan leiden tot persoonlijke of boedelaansprakelijkheid.
Rechtsoverweging 3.3.2 is van fundamenteel procesrechtelijk belang. Het benadrukt de actieve rol van de rechter en de grenzen van de partijautonomie. Studenten leren hieruit dat een rechter niet zomaar alles kan toewijzen wat niet wordt betwist; hij moet zelfstandig nagaan of de feitelijke grondslag van de vordering de juridische conclusie kan dragen. Dit is een kernprincipe van het burgerlijk procesrecht.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/00271
Datum 13 november 2020
ARREST
In de zaak van
2. Peter Ernst BUTTERMAN,kantoorhoudende te Breda,
beiden in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van Zeeland Aluminium Company N.V.,
EISERS tot cassatie,
hierna gezamenlijk: de curatoren,
advocaten: B.I. Kraaipoel en M.A.J.G. Janssen,
tegen
GLENCORE AG,gevestigd te Zug, Zwitserland,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Glencore ,
advocaten: G.C. Nieuwland en J.W.H. van Wijk.
het vonnis in de zaak C/13/532537/HA ZA 12-1524 van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2013, 17 juli 2013, 11 september 2013, 16 juli 2014, 29 oktober 2014 en 15 juli 2015;
de arresten in de zaak 200.185.196/01 van het gerechtshof Amsterdam van 20 december 2016 en 16 oktober 2018.
De curatoren hebben tegen het arrest van het hof van 16 oktober 2018 beroep in cassatie ingesteld.
Glencore heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 oktober 2018 en tot verwijzing.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1. Deze komen, samengevat, op het volgende neer.
(i) Zeeland Aluminium Company N.V. (hierna Zalco) hield zich bezig met de productie van aluminium en exploiteerde daartoe onder meer een aluminiumsmelterij (hierna: de elektrolysefabriek). Het aluminium werd geproduceerd door elektrolyse van aluinaarde. Aluinaarde werd bij hoge temperaturen opgelost in vloeibaar kryoliet. Deze oplossing werd door middel van elektrolyse gesplitst, een proces waarbij onder andere vloeibaar aluminium vrijkomt.
(ii) Zalco was eigenaar van de elektrolysefabriek en van het perceel grond waarop de elektrolysefabriek was gebouwd (de ondergrond en het omliggende fabrieksterrein). In 2007 heeft Zalco het perceel grond verkocht en geleverd aan North Sea Port Netherlands N.V. (voorheen genaamd N.V. Zeeland Seaports, hierna: ZSP), onder voorbehoud van een recht van erfpacht en opstal. Dit betekende dat Zalco uit hoofde van het opstalrecht eigenaar bleef van de elektrolysefabriek en op grond van het erfpachtrecht gerechtigd bleef tot het gebruik van het terrein.
(iii) AmTrust International Underwriters DAC (voorheen genaamd N.V. Nationale Borg-Maatschappij, hierna: NB, tezamen met ZSP ook: NB c.s.) heeft aan Zalco een kredietfaciliteit verstrekt. Het in 2007 door NB verstrekte krediet van ongeveer € 20.000.000 was ongedekt. Nadat Zalco in 2009 financiële moeilijkheden kreeg, heeft NB een pandrecht bedongen op de voorraden van Zalco. Daarnaast is ten behoeve van NB een eerste hypotheekrecht gevestigd op Zalco’s opstalrecht en erfpachtrecht.
(iv) Glencore heeft met een moeder- en zustervennootschap van Zalco een overeenkomst gesloten op grond waarvan Glencore aluinaarde leverde aan Zalco.
(v) Zalco heeft met een onderhandse pandakte van 21 november 2011, geregistreerd op 23 november 2011, een derdenpandrecht (hierna: het pandrecht) ten gunste van Glencore gevestigd op, kort gezegd, het aluminium waarvan Zalco eigenaar is of zou worden.
(vi) Op 13 december 2011 is Zalco in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van de curatoren in die hoedanigheid.
(vii) Ten tijde van de faillietverklaring van Zalco bevond zich aluminium in vloeibare toestand in 427 van de in totaal 512 elektrolysebakken/-ovens (hierna: ovens) van de elektrolysefabriek. Kort na het uitspreken van het faillissement, in de periode van 16 tot en met 19 december 2011, is het productieproces bij Zalco door de curatoren gefaseerd stilgelegd. Gedurende de periode van stillegging is aluminium uit 10 ovens getapt. Het vloeibare aluminium dat zich toen nog in de overige 417 ovens bevond, is gestold. Het gestolde aluminium zal hierna het aluminium worden genoemd.
(viii) Op 23 december 2011 hebben de curatoren met Glencore een overeenkomst gesloten, waarin de curatoren onder meer het pandrecht van Glencore op het aluminium in de ovens hebben erkend.
(ix) Bij e-mail van 26 april 2012 hebben de curatoren Glencore op de voet van art. 58 Fw een termijn gesteld tot 15 juni 2012 voor het executeren van haar pandrecht. Glencore heeft bij verzoekschrift van 18 mei 2012 de rechter-commissaris verzocht de termijn te verlengen tot 15 juni 2014.
(x) Op 11 juni 2012 is tussen de curatoren en ZSP, NB en UTB Holding B.V. (hierna: UTB Holding) en een derde een overeenkomst tot stand gekomen ter zake van de verkoop van een aantal bedrijfsonderdelen van Zalco. ZSP is daardoor onbezwaard eigenaar geworden van de elektrolysefabriek, terwijl het perceel waarop deze fabriek staat niet langer was bezwaard met beperkte rechten. In de overeenkomst van 11 juni 2012 is voorts onder meer bepaald dat UTB Holding de elektrolysefabriek – waar zich op dat moment het aluminium bevond – volledig zal slopen en het gehele terrein zal saneren.
(xi) In mei of juni 2012 hebben NB en ZSP een overeenkomst gesloten waarin zij hebben afgesproken dat NB zal delen in de opbrengst van het aluminium.
(xii) Met daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter heeft Glencore op 30 juni 2012 pandhoudersbeslag (derdenbeslag tot afgifte) gelegd op het aluminium in de ovens op het (voormalige) terrein van Zalco.
(xiii) Glencore heeft op 17 augustus 2012 UTB Holding, ZSP en de curatoren in kort geding gedagvaard en in conventie gevorderd UTB Holding te verbieden het aluminium uit de ovens te halen (althans niet zonder dat is voldaan aan een aantal voorwaarden), om te smelten, te verkopen en/of anderszins daarover te beschikken, alsmede te gehengen en te gedogen dat Glencore het aluminium uit de ovens laat verwijderen. In reconventie hebben UTB Holding en ZSP onder meer opheffing van het pandhoudersbeslag gevorderd.
(xiv) Op 5 september 2012 heeft Glencore aangekondigd het aluminium te gaan veilen. De door Glencore georganiseerde veiling was vastgesteld tegen 10 september 2012.
(xv) NB c.s. hebben Glencore en de curatoren vervolgens in kort geding gedagvaard en gevorderd Glencore te verbieden om de executie van het aluminium voort te zetten. Bij vonnis van 10 september 2012 heeft de voorzieningenrechter de vordering van NB c.s. toegewezen en Glencore verboden de executie van (haar pandrecht op) het aluminium voort te zetten.
(xvi) Bij beschikking van 10 september 2012 heeft de rechter-commissaris op het hiervoor onder (ix) genoemde verzoek van Glencore om verlenging van de termijn van art. 58 Fw, de termijn verlengd tot en met 10 september 2012 en iedere verdere verlenging afgewezen. Glencore heeft tegen deze beschikking cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. Dit cassatieberoep heeft de Hoge Raad bij uitspraak van 20 december 2013 verworpen.
2.2 Glencore vordert ten aanzien van de curatoren, na wijziging van eis en voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat de boedel van Zalco onrechtmatig heeft gehandeld jegens Glencore, en veroordeling van de boedel tot vergoeding van de door Glencore ten gevolge van de onrechtmatige daad geleden schade, namelijk een bedrag van USD 7.825.499,40, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.3 De rechtbank heeft de vorderingen van Glencore tegen de curatoren afgewezen.
2.4 Het hof heeft dit vonnis vernietigd en onder meer, voor zover in cassatie van belang, de curatoren (tezamen met UTB Holding, hoofdelijk) veroordeeld om USD 6.068.963,88 aan Glencore te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2011.
3 Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie worden niet bestreden de oordelen van het hof dat het in de ovens gestolde aluminium geen bestanddeel is geworden van de ovens, dat het aluminium dus roerend is gebleven en dat Glencore een pandrecht had op het aluminium dat zich in de ovens heeft gevormd.
3.2.1 Onderdeel IV van het middel klaagt onder meer dat het oordeel van het hof (in rov. 4.67-4.68) dat de curatoren onrechtmatig jegens Glencore hebben gehandeld door aan de executie van het pandrecht door Glencore geen medewerking te verlenen, niet voldoende begrijpelijk is gemotiveerd. De curatoren hebben Glencore niet gehinderd bij de executie van haar pandrecht. Zonder nadere motivering valt niet in te zien dat voldoende causaal verband bestaat tussen het volgens het hof bestaande misbruik van bevoegdheid door de curatoren enerzijds en het niet doorgaan van de door Glencore geplande executieveiling en de door Glencore in verband daarmee geleden schade anderzijds, aldus het onderdeel.
3.2.2 Uit de rov. 4.37 en 4.38 van het bestreden arrest volgt dat het onrechtmatig handelen van de curatoren naar het oordeel van het hof onder meer erin bestaat dat zij misbruik van bevoegdheid hebben gemaakt door de op de voet van art. 58 Fw gestelde termijn te handhaven en door in het kader van die termijnstelling aan Glencore dusdanige voorwaarden voor de uitoefening van haar pandrecht te stellen dat het Glencore in redelijkheid niet mogelijk was om binnen de gestelde termijn haar recht van parate executie uit te oefenen. Het oordeel van het hof in rov. 4.67 dat de curatoren onrechtmatig hebben gehandeld door geen medewerking te verlenen aan de executie van het pandrecht, moet in het licht van de rov. 4.37 en 4.38 kennelijk zo worden begrepen dat de in het kader van de termijnstelling door de curatoren gestelde onredelijke voorwaarden eraan hebben bijgedragen dat Glencore niet tot verwijdering en veiling van het aluminium heeft kunnen overgaan en dat Glencore daardoor schade heeft geleden. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Daarop stuiten de hiervoor in 3.2.1 genoemde klachten af.
3.3.1 Onderdeel V is gericht tegen het oordeel van het hof (in rov. 4.88) dat de wettelijke rente over de schadevergoeding verschuldigd is vanaf 19 december 2011. Het klaagt onder meer dat het hof met dit oordeel heeft miskend dat wettelijke rente niet verschuldigd wordt voordat de onrechtmatige daad op grond waarvan de veroordeling tot schadevergoeding is uitgesproken, is gepleegd.
3.3.2 Deze klacht slaagt. Het oordeel van het hof moet aldus worden begrepen dat de schade die Glencore heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van de curatoren, is ontstaan doordat de op 10 september 2012 geplande veiling geen doorgang kon vinden. Dit betekent dat de wettelijke rente over de schadevergoeding niet op een eerder moment verschuldigd kan zijn dan met ingang van 10 september 2012. Daaraan doet niet af dat de volgens het hof door Glencore gestelde eerdere ingangsdatum voor de wettelijke rente door de curatoren niet is bestreden. De rechter dient immers ambtshalve na te gaan of de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten het gevorderde kunnen dragen.
3.4 De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.5 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door het eindarrest te vernietigen voor zover het de ingangsdatum van de wettelijke rente over de door de curatoren aan Glencore te betalen hoofdsom betreft, en door te bepalen dat de ingangsdatum van de wettelijke rente 10 september 2012 is. De Hoge Raad ziet aanleiding de proceskosten in cassatie te compenseren.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
-
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 oktober 2018, maar uitsluitend voor zover het de ingangsdatum van de wettelijke rente over de door de curatoren aan Glencore te betalen hoofdsom van USD 6.068.963,88 betreft;
-
bepaalt de ingangsdatum van de wettelijke rente over deze hoofdsom op 10 september 2012;
-
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter, de vicepresident M.V. Polak, en de raadsheren G. Snijders, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 13 november 2020.
HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2051.
Rechtbank Amsterdam 15 juli 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:4761.
Gerechtshof Amsterdam 16 oktober 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3709.