Vordering tot vestiging opstalrecht staat los van eigendomskwestie transformatoren
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
Een contractuele verplichting tot vestiging van een opstalrecht moet worden nagekomen, ongeacht wie eigenaar is van de betreffende opstallen. Het opstalrecht dient ook om het exclusieve gebruiksrecht van de grondeigenaar te doorbreken, wat een zelfstandig, rechtens te respecteren belang vormt.
Samenvatting feiten
Chemours en Stedin hebben een geschil over de eigendom van twee transformatoren op het terrein van Chemours. Naar aanleiding van dit geschil sluiten partijen een vaststellingsovereenkomst, waarin Chemours zich onder meer verplicht om mee te werken aan de vestiging van een opstalrecht ten behoeve van Stedin. Wanneer Stedin nakoming van deze verplichting vordert, weigert Chemours medewerking. Chemours stelt dat de transformatoren haar eigendom zijn geworden door natrekking en dat de eigendomskwestie eerst moet worden opgelost.
Cassatieberoep door
Chemours B.V. heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Den Haag.
Rechtsvraag
Is Chemours, op grond van de gesloten vaststellingsovereenkomst, verplicht mee te werken aan de vestiging van een recht van opstal voor Stedin met betrekking tot de transformatoren, ook als er onduidelijkheid bestaat over de eigendom van die transformatoren en er parallelle bestuursrechtelijke procedures lopen die de eigendomskwestie raken? Meer specifiek: staat een onopgeloste eigendomsvraag in de weg aan de nakoming van een contractuele verplichting tot vestiging van een opstalrecht?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad verwerpt het beroep. De contractuele verplichting van Chemours om mee te werken aan de vestiging van een opstalrecht staat vast. Voor de toewijsbaarheid van de vordering is de vraag wie eigenaar is van de transformatoren niet relevant. Stedin heeft een rechtens te respecteren belang bij het opstalrecht, namelijk het doorbreken van het exclusieve gebruiksrecht van grondeigenaar Chemours. Dit belang bestaat ook als Stedin zelf al eigenaar van de transformatoren zou zijn.
Rechtsregel
De vestiging van een recht van opstal (art. 5:101 BW) kan ook plaatsvinden indien de beoogd opstalhouder al eigenaar is van de opstallen. Er bestaat een zelfstandig, rechtens te respecteren belang bij een dergelijke vestiging. Dit belang is gelegen in het doorbreken van het in beginsel exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar van de grond waarop de opstallen zich bevinden. Het opstalrecht zorgt ervoor dat de bevoegdheid van de opstalhouder om de opstallen te hebben en te gebruiken ook werking heeft tegen rechtsopvolgers van de grondeigenaar.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Het onderdeel faalt. De hiervoor in 3.3.1 vermelde bestuursrechtelijke procedures zijn gericht op besluiten met een andere inhoud dan de beslissingen die in het onderhavige geding van de burgerlijke rechter worden gevorderd. Indien die bestuursrechtelijke procedures leiden tot besluiten met formele rechtskracht, dient de burgerlijke rechter weliswaar uit te gaan van de rechtsgeldigheid en rechtmatigheid van die besluiten, maar is hij niet gebonden aan de inhoudelijke overwegingen die aan de besluiten ten grondslag zijn gelegd (vgl. HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:661, NJ 2015/361, rov. 4.5.2 en HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128, NJ 2015/266). Reeds hierom was het hof niet gehouden tot aanhouding van de behandeling van het hoger beroep in afwachting van het resultaat van de bestuursrechtelijke procedures.
(r.o. 3.4.2)Voor de toewijsbaarheid van de hiervoor in 3.5.3 bedoelde vordering is niet van belang wie – Stedin, Desco of Chemours – op grond van art. 5:20 lid 2 BW in verbinding met art. 3:4 BW moet worden aangemerkt als de (huidige) eigenaar van de transformatoren. Die transformatoren bevinden zich op grond die aan Chemours in eigendom toebehoort, en Chemours heeft ten aanzien van deze grond en de ruimte daarboven het in art. 5:21 BW bedoelde, aan haar eigendomsrecht ontleende gebruiksrecht. Stedin heeft reeds belang bij de vestiging van het haar toegezegde recht van opstal teneinde – met werking tegen rechtsopvolgers van Chemours – dit in beginsel exclusieve gebruiksrecht te doorbreken. In verband hiermee is vestiging van een recht van opstal ten laste van Chemours ook mogelijk indien Stedin zelf eigenaar van de transformatoren zou zijn (op de grond dat deze deel uitmaken van haar openbaar net, dan wel op de grond dat deze zelf een net vormen, dan wel anderszins).
(r.o. 3.5.4)Deze overwegingen zijn belangrijk voor studenten om twee redenen:
-
Verhouding civiel recht en bestuursrecht (r.o. 3.4.2): Deze overweging illustreert een fundamenteel leerstuk. De burgerlijke rechter is gebonden aan de formele rechtskracht van een bestuursrechtelijk besluit (het dictum), maar niet aan de overwegingen die daartoe hebben geleid. Dit is cruciaal voor het begrijpen van de scheiding der machten en de competentieverdeling tussen verschillende rechtsgebieden.
-
Functie van het opstalrecht (r.o. 3.5.4): Deze overweging legt de kern van het opstalrecht bloot. Het recht dient niet alleen om de verticale natrekking (art. 5:20 lid 1 sub e BW) te doorbreken, maar ook om een zakelijk, tegen derden werkend gebruiksrecht op andermans grond te creëren. De Hoge Raad benadrukt dat dit een zelfstandig belang is, los van de eigendomsvraag. Dit verdiept het inzicht in de werking en het nut van beperkte rechten in het goederenrecht.
Arrest inhoud
5 januari 2018
Eerste Kamer
16/03556
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
CHEMOURS NETHERLANDS B.V., voorheen handelend onder de naam Du Pont de Nemours (Nederland) B.V.,gevestigd te Dordrecht, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. M.W. Scheltema,
t e g e n
STEDIN NETBEHEER B.V.,gevestigd te Rotterdam, VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Chemours en Stedin.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/10/439381/HA ZA 13-1242 van de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2014 en 10 september 2014;
b. de arresten in de zaak 200.162.589/01 van het gerechtshof Den Haag van 8 september 2015 en 5 april 2016.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft Chemours beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Stedin heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor Stedin mede door mr. S.W. van Kasbergen. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van 5 april 2016. De advocaat van Chemours en de advocaat van Stedin hebben ieder bij brief van 3 november 2017 op die conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1 en 1.2. Samengevat gaat het om het volgende.
( i) Chemours heeft fabrieken op een bedrijventerrein in de gemeente Dordrecht. Op dat terrein staan twee transformatoren op aan Chemours in eigendom toebehorende grond. Deze zijn in 1970 geplaatst door de gemeente Dordrecht, die toen voor de distributie van de elektriciteit zorgdroeg. In het leveringscontract was onder meer bepaald dat de transformatoren eigendom van de gemeente bleven en dat zij door de gemeente zouden worden onderhouden.
(ii) De distributie van elektriciteit is overgenomen door (thans) N.V. Eneco. Stedin beheert in onder meer Dordrecht het openbare elektriciteits- en gasnet. (iii) Over het door Stedin beheerde openbare net wordt vanuit een station elektriciteit met een spanning van 50 kV aangevoerd naar het hiervoor onder (i) bedoelde bedrijventerrein. Gezien vanuit het station is even vóór de transformatoren – de ‘primaire zijde’ van de transformatoren – een beveiliging aangebracht. In de transformatoren wordt de spanning teruggebracht tot 12,5 kV. De elektriciteit met verlaagde spanning wordt vanuit de transformatoren – de ‘secundaire zijde’ van de transformatoren – over twee railsystemen van ongeveer 15 meter vervoerd naar een ‘Power Purchase Station’ (PPS), van waaruit de elektriciteit via kabels en leidingen over het bedrijventerrein wordt getransporteerd naar Chemours en een ander bedrijf. (iv) In 1997 is op initiatief van Chemours de commanditaire vennootschap Dordrecht Energy Supply Company (hierna: Desco) opgericht met het doel om in een warmtekrachtcentrale (WKC) ten behoeve van Chemours elektriciteit op te wekken en om zorg te dragen voor de distributie van elektriciteit op het bedrijventerrein via een op dat terrein aanwezig net van kabels en leidingen. Op basis van een door Chemours aan Desco verleend opstalrecht behoren in elk geval het PPS, de WKC en de daartussen gelegen leidingen in eigendom toe aan (de vennoten van) Desco.
( v) In de loop van 2009 is met betrekking tot de transformatoren een geschil ontstaan tussen enerzijds Chemours en Desco en anderzijds Stedin. Eerstgenoemden stelden zich op het standpunt dat de transformatoren als gevolg van natrekking aan Chemours toebehoren. Overleg heeft uiteindelijk geresulteerd in het sluiten van drie overeenkomsten:
-
een overeenkomst van verhuur met betrekking tot de transformatoren tussen Stedin als verhuurster en Chemours als huurster (hierna: de Verhuurovereenkomst). In die overeenkomst verbindt Chemours zich jegens Stedin tot medewerking aan de vestiging van een opstalrecht voor Stedin met betrekking tot de transformatoren;
-
een overeenkomst tussen Stedin en Chemours betreffende de aansluiting op het door Stedin beheerde openbare elektriciteitsnet en de levering door Stedin van elektriciteit (hierna: de Aansluit/Transportovereenkomst);
-
een vaststellingsovereenkomst (hierna: de Vaststellingsovereenkomst). Deze is mede ondertekend door Desco. In art. 1 van de Vaststellingsovereenkomst is onder meer bepaald dat Chemours en Desco niet langer het eigendomsrecht van Stedin op de transformatoren en toebehoren betwisten en op het eerste verzoek zullen meewerken aan het vestigen van een zakelijk recht.
(vi) Omdat het in de bedoeling lag Desco te liquideren, is Chemours op haar verzoek zelf als contractspartij bij de drie overeenkomsten opgetreden. Van het liquideren van Desco is later afgezien. Met betrekking tot de Aansluit/Transportovereenkomst en de Verhuurovereenkomst is terugwerkende kracht tot het jaar 2000 overeengekomen.
3.2 De kern van het onderhavige geding wordt gevormd door de vordering van Stedin tot veroordeling van Chemours tot het meewerken aan de vestiging van een opstalrecht met betrekking tot de twee transformatoren overeenkomstig een aan de dagvaarding gehechte concept-akte met de bepaling dat, indien Chemours geen uitvoering aan de veroordeling geeft, Stedin gemachtigd zal zijn om het vonnis met de veroordeling te laten inschrijven in de openbare registers. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen.
3.3.1 Chemours heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Tegelijk met het indienen van haar grieven heeft zij in een incident gevorderd dat de behandeling van het hoger beroep wordt aangehouden totdat een onherroepelijke beslissing is verkregen in de volgende twee procedures:
-
een op de voet van art. 15 Elektriciteitswet 1998 (hierna: Ew) bij de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) ingediend verzoek van Desco om haar te ontslaan van de verplichting om een netbeheerder aan te wijzen voor het door haar op het bedrijventerrein verzorgde gesloten distributiesysteem (GDS). Daarbij heeft Desco zich onder meer op het standpunt gesteld dat de twee transformatoren deel uitmaken van het GDS en haar in eigendom toebehoren. De ACM heeft het verzoek afgewezen. Desco is daartegen in beroep gegaan bij het CBb;
-
een door Chemours op de voet van art. 51 Ew aan de ACM voorgelegd geschil met Stedin over de verschuldigdheid van het systeemdienstentarief over de periode 2002 tot 1 juli 2011. Volgens Stedin is Chemours het systeemdienstentarief verschuldigd, omdat Chemours een aansluiting op het door Stedin beheerde openbare net heeft en elektriciteit van haar afneemt. Volgens Chemours is zij het systeemdienstentarief niet verschuldigd omdat niet zij, maar Desco een aansluiting op het openbare netwerk heeft en deze de elektriciteit afneemt via haar achter de aansluiting gelegen net. De ACM heeft Chemours in het gelijk gesteld, onder meer op de grond dat Chemours haar elektriciteit aangeleverd krijgt via het particuliere net van Desco en niet via het openbare net van Stedin. Stedin is van dit besluit van de ACM in beroep gegaan bij het CBb.
3.3.2 Het hof heeft bij tussenarrest de hiervoor in 3.3.1 vermelde vordering in het incident afgewezen. Daartoe heeft het overwogen dat de in de hoofdzaak te beantwoorden vragen uitsluitend de civielrechtelijke verhouding tussen partijen betreffen, waarover noch de ACM, noch het CBb een beslissend oordeel kan vellen. De rechtmatigheid van eventuele besluiten van de ACM of uitspraken van het CBb is niet aan de orde. Mede gelet op het belang dat Stedin heeft bij voortgang van de procedure, is voor aanhouding geen plaats, aldus het hof. (rov. 7)
3.3.3 In de hoofdprocedure heeft het hof bij eindarrest het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Kort samengevat heeft het daartoe het volgende overwogen. Krachtens de Vaststellingsovereenkomst is Stedin (dan wel een andere tot het Eneco-concern behorende rechtspersoon) eigenaar van de transformatoren. Deze zijn door Chemours gehuurd. (rov. 4) De transformatoren zijn noch krachtens art. 5:20 lid 2 BW, noch krachtens art. 3:4 BW bestanddeel geworden van een net van kabels en leidingen als bedoeld in art. 5:20 lid 2 BW (rov. 5). De begripsomschrijving van ‘net’ in de Ew is slechts van toepassing binnen de reikwijdte van de Ew (rov. 6). Ook vormen de transformatoren zelf geen net in de zin van art. 5:20 lid 2 BW, zodat zij niet als net in aanmerking komen voor inschrijving door middel van een notariële akte in de openbare registers. Stedin heeft mede hierdoor belang bij de vestiging van het overeengekomen opstalrecht. Met de vestiging van het opstalrecht wordt niet alleen tegenover Chemours en Desco, maar ook tegenover derden een einde gemaakt aan de eigendomspretenties van eerstgenoemden. (rov. 7) Blijkens het bij de Aansluit/Transportovereenkomst behorende principeschema zijn partijen overeengekomen dat het overdrachtspunt van de elektriciteit zich na de elektriciteitsmeter bevindt. De transformatoren behoren niet tot het net van Stedin. De Ew verzet zich niet tegen deze overeenkomst. (rov. 8) Er is geen reden om voor de vestiging van het opstalrecht een canon (retributie) vast te stellen. Het is redelijk dat elke partij de helft van de notariskosten draagt. Die kosten zijn niet onredelijk hoog. (rov. 9)
3.4.1 Onderdeel 6 van het middel is gericht tegen de hiervoor in 3.3.2 vermelde afwijzing van de vordering in het incident. Volgens het onderdeel levert reeds de weigering tot aanhouding een grond op voor vernietiging van het arrest in de hoofdzaak.
3.4.2 Het onderdeel faalt. De hiervoor in 3.3.1 vermelde bestuursrechtelijke procedures zijn gericht op besluiten met een andere inhoud dan de beslissingen die in het onderhavige geding van de burgerlijke rechter worden gevorderd. Indien die bestuursrechtelijke procedures leiden tot besluiten met formele rechtskracht, dient de burgerlijke rechter weliswaar uit te gaan van de rechtsgeldigheid en rechtmatigheid van die besluiten, maar is hij niet gebonden aan de inhoudelijke overwegingen die aan de besluiten ten grondslag zijn gelegd (vgl. HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:661, NJ 2015/361, rov. 4.5.2 en HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128, NJ 2015/266). Reeds hierom was het hof niet gehouden tot aanhouding van de behandeling van het hoger beroep in afwachting van het resultaat van de bestuursrechtelijke procedures.
3.5.1 De onderdelen 2-4 bevatten uiteenlopende klachten tegen de oordelen van het hof met betrekking tot de eigendom van de transformatoren en de daaraan te verbinden mogelijkheden tot vestigen van een opstalrecht. Onderdeel 2 klaagt vanuit verschillende invalshoeken over de rov. 5 en 6. Het betoogt onder meer dat de Ew (mede)bepalend kan zijn voor de eigendom van de transformatoren als behorend tot een net en dat de transformatoren ook een zelfstandig net kunnen vormen. Onderdeel 3 is gericht tegen rov. 7 en klaagt onder meer dat het niet mogelijk is om Stedin een opstalrecht te laten krijgen op de transformatoren, tenzij deze door inschrijving in de registers een zelfstandige zaak zijn geworden. Onderdeel 4 is gericht tegen rov. 8. Het betoogt dat voor het onderhavige geschil niet relevant is dat partijen zijn overeengekomen dat het aansluitpunt zich na de elektriciteitsmeter bevindt.
3.5.2 De hiervoor in 3.5.1 vermelde klachten kunnen, wat daarvan verder zij, niet tot cassatie leiden in verband met het volgende.
3.5.3 De onderhavige zaak betreft de hiervoor in 3.2 vermelde vordering van Stedin. Deze strekt tot veroordeling van Chemours tot het meewerken aan de vestiging van een recht van opstal met betrekking tot de transformatoren. De vordering betreft niet de (mogelijk achterliggende) vraag of Stedin aansluit-, transport- en systeemdienstentarieven aan Chemours in rekening mag brengen. Uit het heden uitgesproken arrest ECLI:NL:HR:2018:1 volgt dat het beroep van Chemours op nietigheid van de hiervoor in 3.1 onder (v) vermelde overeenkomsten faalt. Daarmee staat vast dat Chemours jegens Stedin verplicht is tot medewerking aan de vestiging van een recht van opstal.
3.5.4 Voor de toewijsbaarheid van de hiervoor in 3.5.3 bedoelde vordering is niet van belang wie – Stedin, Desco of Chemours – op grond van art. 5:20 lid 2 BW in verbinding met art. 3:4 BW moet worden aangemerkt als de (huidige) eigenaar van de transformatoren. Die transformatoren bevinden zich op grond die aan Chemours in eigendom toebehoort, en Chemours heeft ten aanzien van deze grond en de ruimte daarboven het in art. 5:21 BW bedoelde, aan haar eigendomsrecht ontleende gebruiksrecht. Stedin heeft reeds belang bij de vestiging van het haar toegezegde recht van opstal teneinde – met werking tegen rechtsopvolgers van Chemours – dit in beginsel exclusieve gebruiksrecht te doorbreken. In verband hiermee is vestiging van een recht van opstal ten laste van Chemours ook mogelijk indien Stedin zelf eigenaar van de transformatoren zou zijn (op de grond dat deze deel uitmaken van haar openbaar net, dan wel op de grond dat deze zelf een net vormen, dan wel anderszins). Dat in zodanig geval de vestiging van een opstalrecht mogelijk is en dat daarbij een rechtens te respecteren belang bestaat, volgt ook uit rov. 3.6.2 van HR 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0727, NJ 2014/522. De vestiging van een opstalrecht ten laste van Chemours is eveneens mogelijk indien de transformatoren (nog) eigendom zouden zijn van Desco. Art. 5:101 BW sluit immers niet uit dat een opstalrecht wordt gevestigd met het oog op zaken die de opstalhouder nog zal verkrijgen. Indien de transformatoren deel uitmaken van het net van Desco – zijnde een zelfstandige, aan Desco toebehorende onroerende zaak –, kan de verkrijging door Stedin plaatsvinden door middel van een afzonderlijk door Desco (ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst) ten behoeve van Stedin te vestigen recht van opstal op dat net ter zake van die transformatoren. Ook dan behoudt Stedin het in de vorige alinea vermelde belang bij de vestiging van een opstalrecht door Chemours. Voor zover de hiervoor in 3.5.1 vermelde klachten niet afstuiten op het bovenstaande, heeft Chemours gelet op het voorgaande geen belang bij de beoordeling ervan. De klachten kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.
3.6 Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt Chemours in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Stedin begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 5 januari 2018.