Arrest inhoud

Parketnummer : 20-001672-24

Uitspraak : 7 oktober 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 19 juni 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-257006-21 en 02-271383-20, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 02-047638-20, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982, wonende te [adres] .

Hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van: (parketnummer 02-257006-21)

  1. mishandeling, meermalen gepleegd;

  2. een ander door geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;

  3. opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;

(parketnummer 02-271383-20) mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 52 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van een gedeelte van de in de zaak met parketnummer 02-047638-20 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, te weten tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van

2 maanden.

Tot slot heeft de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opgeheven.

Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

De raadsvrouw van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 02-271383-20 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 02-257006-21 onder 1 tenlastegelegde en heeft vrijspraak bepleit van het in die zaak onder 2 en 3 tenlastegelegde. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging heeft de raadsvrouw bepleit om in geval van een (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 02-047638-20 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, deze straf om te zetten in een werkstraf.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering in de zaak met parketnummer 02-257006-21 ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:

Zaak met parketnummer 02-257006-21: 1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 mei 2021 tot 14 augustus 2021, althans op 8 juni 2021, te Terneuzen, althans in Nederland, (telkens) zijn levensgezel, althans een persoon, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die (krachtig en/of gewelddadig) (telkens) in het gezicht en/of op overige delen van het hoofd en/of lichaam te slaan en/of te stompen;

  1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 oktober 2021, te Terneuzen, althans in Nederland, (telkens) [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, te weten het intrekken van aangiftes en/of het bijstellen van verklaringen en/of het verkopen van haar woning en/of het opnemen en vervolgens afgeven van 20.000 euro, in elk geval een hoeveelheid geld en/of het meegaan op vakantie en/of het verwijderen van afbeeldingen en/of geluidsopnames van haar telefoon, door:
  • die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te duwen en/of aan de haren te trekken en/of
  • die [slachtoffer] aan te geven dat zij haar kinderen niet meer ziet als hij, verdachte, vast komt te zitten, of instanties zich met de kinderen gaan bemoeien, en/of
  • die [slachtoffer] te controleren door haar te (laten) volgen om te zien waar zij verblijft en/of die [slachtoffer] (veelvuldig) te bellen op haar werk en/of door derden te benaderen om uitlatingen van [slachtoffer] te checken;
  • die [slachtoffer] te zeggen en/of in woord en/of gebaar en/of door zijn, verdachtes, (agressieve en/of bedreigende en/of intimiderende) manier van handelen duidelijk te maken (zakelijk weergegeven) dat als zij, [slachtoffer] , niet doet wat hij, verdachte, wil, dat hij, verdachte, haar kinderen mee zou nemen naar Turkije zodat zij ze nooit meer zou zien, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
  1. hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 15 november 2021, te Terneuzen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, telkens opzettelijk (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en) heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad en/of telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/deze echt en onvervalst,

immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)

  1. (vervalste) facturen met de kenmerken 2017-0176 en/of 2017-0203 en/of 2018- 163 en/of 2018-183 en/of
  2. (vervalste) offertes met de kenmerken 2017-076 en/of 2018-110,

zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,

als bewijsstuk(ken) gevoegd in een door hem, verdachte, aangespannen civiele procedure bij de kantonrechter en/of als bewijsstuk(ken) gevoegd bij een door hem, verdachte, gedane aangifte bij de politie (kenmerk PL2000-2021259472-2)

en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat op die facturen en/of offertes niet overeenkomstig de waarheid hij, verdachte, als opdrachtgever en/of ontvanger en/of klant en/of geadresseerde staat vermeld en/of staat vermeld dat hij, verdachte, deze facturen heeft voldaan.

Zaak met parketnummer 02-271383-20: hij op of omstreeks 27 oktober 2020 te Terneuzen zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen haar oor en/of gezicht en/of hoofd te slaan en/of te stompen en/of tegen het lichaam en/of het hoofd te duwen en/of (daarbij) ten val te brengen en/of door de haren van die vast te pakken en/of (met kracht) aan de haren van die [slachtoffer] te trekken.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 02-257006-21 onder 2 tenlastegelegde

Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in de zaak met parketnummer 02-257006-21 onder 2 tenlastegelegde, te weten (kort gezegd) dwang, strafbaar gesteld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-257006-21 onder 1 en 3 en het in de zaak met parketnummer 02-271383-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

Zaak met parketnummer 02-257006-21:1.hij op tijdstippen in de periode van 15 mei 2021 tot 14 augustus 2021 te Terneuzen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (krachtig en gewelddadig) (telkens) in het gezicht en/of op overige delen van het hoofd en/of lichaam te slaan en/of te stompen;

3.hij op tijdstippen in de periode van 1 december 2020 tot en met 15 november 2021 te Terneuzen, telkens opzettelijk vervalste geschriften voorhanden heeft gehad en telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften, terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware deze echt en onvervalst, immers heeft verdachte

  1. vervalste facturen met de kenmerken 2017-0176 en 2017-0203 en 2018-163 en 2018-183 en

  2. vervalste offertes met de kenmerken 2017-076 en 2018-110,

zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als bewijsstukken gevoegd in een door hem, verdachte, aangespannen civiele procedure bij de kantonrechter en als bewijsstukken gevoegd bij een door hem, verdachte, gedane aangifte bij de politie (kenmerk PL2000-2021259472-2)

en bestaande die vervalsing daarin dat op die facturen en offertes niet overeenkomstig de waarheid hij, verdachte, als opdrachtgever en ontvanger en klant en geadresseerde staat vermeld en staat vermeld dat hij, verdachte, deze facturen heeft voldaan.

Zaak met parketnummer 02-271383-20:hij op 27 oktober 2020 te Terneuzen zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op haar oor en/of hoofd te slaan en/of te stompen en/of tegen het lichaam en/of het hoofd te duwen en/of (daarbij) ten val te brengen en/of door aan de haren van die [slachtoffer] te trekken.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Omwille van de leesbaarheid van dit arrest worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.

Bewijsoverwegingen

Algemene bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-257006-21

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de in de zaak met parketnummer 02-257006-21 onder 3 tenlastegelegde valsheid in geschrifte. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.

De verdachte had geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het plegen van valsheid in geschrifte. De verdachte wist niet dat de facturen en offertes vervalst waren toen hij deze stukken als bewijsstukken toevoegde in een door hem aangespannen civiele procedure bij de kantonrechter en aan een door hem gedane aangifte bij de politie. Ook heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op de valsheid van deze geschriften niet bewust aanvaard. Daarnaast ontbreekt volgens de verdediging het oogmerk bij de verdachte om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

De verdediging is van mening dat voor de beoordeling van dit feit moet worden uitgegaan van de verklaring die [slachtoffer] op 17 oktober 2023 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. In deze verklaring wordt volgens de verdediging over diverse zaken anders verklaard, waardoor bepaalde feiten in een ander daglicht komen te staan. Ten aanzien van de overige verklaringen van [slachtoffer] die zich in het dossier bevinden is naar de mening van de verdediging voorzichtigheid geboden, nu die verklaringen sterk variëren wat betreft inhoud en beleving en gezien de problematische relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] die als een rode draad door het dossier loopt.

De verklaringen van de ouders van [slachtoffer] en van de zwager van de verdachte [aangever] zijn volgens de verdediging niet onafhankelijk en kunnen dan ook niet zonder meer dienen als steunbewijs, omdat de ouders en de zwager een familieband hebben met [slachtoffer] , de verdachte bij hen in een kwaad daglicht staat en zij de meeste informatie waarover zij verklaren van [slachtoffer] hebben ontvangen.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Het hof stelt vast dat [slachtoffer] meerdere verklaringen heeft afgelegd, waaronder de verklaring bij de rechter-commissaris op 17 oktober 2023. Die verklaringen bevatten verschillende inconsistenties. De aangiftes van [slachtoffer] daarentegen merkt het hof als betrouwbaar aan nu zij deze aangiftes steeds heeft gedaan vlak na de volgens haar plaatsgevonden feiten en deze aangiftes worden ondersteund door objectieve bewijsmiddelen in het dossier. Het hof zal de aangiftes van [slachtoffer] dan ook voor het bewijs gebruiken en niet de verklaring die door [slachtoffer] is afgelegd bij de rechter-commissaris op 17 oktober 2023 zoals door de raadsvrouw is bepleit.

In hetgeen door de raadsvrouw dienaangaande is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om de verklaringen die de ouders van [slachtoffer] en de zwager van de verdachte hebben afgelegd, als niet onafhankelijk te beschouwen. Het hof merkt deze verklaringen dan ook aan als betrouwbaar, zodat ook deze verklaringen voor het bewijs worden gebruikt.

Hetgeen overigens door de raadsvrouw als verweer is aangevoerd vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen.

De tot vrijspraak strekkende verweren worden mitsdien verworpen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 02-257006-21 onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd: mishandeling, meermalen gepleegd.

Het in de zaak met parketnummer 02-257006-21 onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd: opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

Het in de zaak met parketnummer 02-271383-20 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen straf

De raadsvrouw heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest. Indien de verdachte terug de gevangenis in zou moeten, zou dit grote gevolgen hebben voor met name de zorg voor zijn twee minderjarige kinderen.

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Het hof acht bewezen dat de verdachte zich meerdere keren schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner [slachtoffer] , zowel tijdens als na de relatie met haar. Aldus heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een voor haar angstige situatie in het leven geroepen. Zij heeft door toedoen van de verdachte pijn en letsel bekomen. Daarbij komt dat haar dit deels is aangedaan in de tijd dat zij een relatie had met de verdachte en in de woning waar zij met hem samenleefde, terwijl zij zich daar en bij de verdachte in die tijd bij uitstek veilig had moeten kunnen voelen. Bovendien kunnen feiten als de onderhavige bijdragen aan gevoelens van onrust in de samenleving.

Voorts heeft de verdachte zich meerdere keren schuldig gemaakt aan het opzettelijk gebruik maken van vervalste geschriften als ware deze echt en onvervalst door deze geschriften als bewijsstukken te voegen in een door hem aangespannen civiele procedure bij de kantonrechter en bij een door hem gedane aangifte bij de politie. Hiermee wordt het vertrouwen beschaamd dat men in dergelijke geschriften moet kunnen hebben. De verdachte heeft zich hieraan niets gelegen laten liggen en heeft kennelijk enkel gehandeld met het oog op zijn eigen financieel gewin. Het hof neemt de verdachte de gepleegde mishandelingen en valsheid in geschrifte kwalijk.

Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 mei 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan de bewezenverklaarde mishandelingen al eens eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van (zware) mishandeling van zijn ex-partner [slachtoffer] , waarvoor hem toen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden is opgelegd. Ten tijde van de bewezenverklaarde mishandelingen liep de verdachte in de proeftijd van deze voorwaardelijke veroordeling. Deze omstandigheden hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw en meermaals schuldig te maken aan mishandeling van hetzelfde slachtoffer, zijn ex-partner [slachtoffer] . Het hof weegt dit ten nadele van de verdachte mee bij de strafoplegging.

Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij, deels samen met [slachtoffer] , in behandeling is geweest bij Epicurus om te werken aan persoonlijke ontwikkelpunten en een betere onderlinge communicatie als ouders van hun twee minderjarige kinderen, dat hij en [slachtoffer] een co-ouderschap hebben en dat hij het grootste deel van de zorg voor de kinderen heeft. De verdachte werkt niet in verband met een beknelde zenuw in zijn schouder en ontvangt een ziektewetuitkering.

Het hof heeft voorts – met instemming van de verdediging – acht geslagen op de inhoud van de op 19 maart 2022 door drs. [psycholoog] (klinisch psycholoog) en op 10 november 2022 door [psychiater 1] (psychiater) in samenwerking met [psychiater 2] (psychiater in opleiding) opgemaakte rapportages Pro Justitia omtrent de persoon van de verdachte.

Uit beide rapportages blijkt dat er bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheids- stoornis, meer specifiek een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale en psychopathische trekken. Gelet op het structurele karakter van de geconstateerde problematiek was hiervan volgens beide deskundigen ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Daarnaast is volgens beide deskundigen denkbaar dat de verdachte door de geconstateerde problematiek minder dan de gemiddelde mens in staat was zijn impulsen te reguleren, waardoor de tenlastegelegde geweldsdelicten hem in verminderde mate toe te rekenen (zouden kunnen) zijn. Het gebruikmaken van vervalste geschriften betreft een bewuste actie, waardoor het naar het oordeel van de psycholoog minder aannemelijk is dat dit feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen is. De psychiater adviseert om dezelfde reden om de verdachte dat feit volledig toe te rekenen.

Volgens de psycholoog is het klinisch oordeel dat het risico op recidive van een geweldsdelict hoog is en volgens de psychiater is het klinisch oordeel dat er bij de verdachte een matig risico op delictrecidive bestaat als hem een passende behandeling en begeleiding kan worden geboden. Als het daaraan ontbreekt, dan stijgt het recidiverisico naar matig tot hoog.

Een reclasseringstoezicht kan volgens de psycholoog worden gerealiseerd met opgelegde voorwaarden bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij gelet op de complexiteit en het verloop van het eerdere toezicht, kan worden gedacht aan een toezicht voor de maximale duur van drie jaar, waarbij ook zou kunnen worden overwogen om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.

Voor wat betreft het juridische kader, waarbinnen een op verandering gerichte psychotherapeutische behandeling zou kunnen worden geboden, gaat de gedachte van de psychiater uit naar een voorwaardelijke straf dan wel een voorwaardelijk strafdeel met een zo lang mogelijke proeftijd en met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich moet gedragen naar de aanwijzingen die hem door of namens de reclassering worden gegeven, ook als dit inhoudt een ambulante behandeling en begeleiding binnen de forensische zorg van Emergis of een andere, soortgelijke behandelinstelling. Een behandeling binnen het kader van bijzondere voorwaarden wordt door de psychiater passender geacht dan een behandeling binnen het kader van een terbeschikkingstelling. Verder slaat het hof acht op de inhoud van het rapport van Reclassering Nederland van 29 mei 2024. Daarin is geconcludeerd dat er bij de verdachte in totaal bijna vier jaar sprake is geweest van reclasseringstoezicht. In de afgelopen periode zijn de voorwaarden met betrekking tot het contact- en locatieverbod beëindigd. In het kader van de veroordeling van de verdachte in 2020 wegens zware mishandeling van zijn inmiddels ex-partner [slachtoffer] heeft hij een behandeling doorlopen en had hij reclasseringstoezicht. Hij heeft zich goed aan de voorwaarden van het reclasseringstoezicht en de behandeling gehouden, zodat het risico op onttrekking aan voorwaarden door de reclassering als laag wordt ingeschat. De behandeling is inmiddels afgerond en er is weer contact tussen de verdachte en [slachtoffer] in het kader van co-ouderschap. De reclassering heeft geen zorgelijke signalen ontvangen over dit contact. Gelet op het huidige contact tussen de verdachte en [slachtoffer] lijkt een mogelijke nieuwe escalatie niet voor de hand te liggen. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat vanwege de ontkennende houding van de verdachte. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Zij acht interventies of toezicht niet langer nodig.

Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, in beginsel niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

Hoewel de verdachte, volgens de conclusies van de deskundigen in de Pro Justitia rapportages, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht voor de bewezenverklaarde mishandelingen en het hof de verdachte vrijspreekt van de tenlastegelegde dwang, acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde en door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 52 dagen voorwaardelijk in beginsel passend en geboden.Een lagere straf zou onvoldoende recht doen aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de ernst van de gevolgen hiervan voor het slachtoffer. Het hof acht termen aanwezig om, in afwijking van de vordering van de advocaat-generaal en de straf die door de rechtbank is opgelegd, aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van 3 jaren te verbinden.

Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak als volgt.

Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.

In beginsel heeft in eerste aanleg als redelijke termijn te gelden dat de rechtbank binnen 2 jaren nadat de termijn een aanvang heeft genomen – in dit geval de datum van de inverzekeringstelling van de verdachte op 28 oktober 2020 (in de zaak met parketnummer 02-271383-20) respectievelijk op 15 november 2021 (in de zaak met parketnummer 02-257006-21) – vonnis wijst. Nu de rechtbank op 19 juni 2024 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn bij de behandeling in eerste aanleg geschonden met ongeveer 1 jaar en 8 maanden (in de zaak met parketnummer 02-271383-20) respectievelijk met ongeveer 7 maanden (in de zaak met parketnummer 02-257006-21). Van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen is het hof niet gebleken.

Zoals hiervoor overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 52 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn in beide in eerste aanleg gevoegde zaken is geschonden, zal het hof volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 220 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 32 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.

Volgens de berekening van het hof heeft de verdachte in totaal 188 dagen in voorarrest doorgebracht. Het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf is van dezelfde duur. Dat betekent dat de verdachte na het onherroepelijk worden van dit arrest niet terug in detentie hoeft, tenzij hij zich gedurende de proeftijd opnieuw schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 27 mei 2020 onder parketnummer 02-047638-20. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.

Nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, is het hof van oordeel dat gedeeltelijke tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf, te weten tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, op zijn plaats is. Echter, op grond van hetgeen omtrent de actuele persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, zal het hof in plaats van het bevelen van de tenuitvoerlegging van genoemd gedeelte van de voorwaardelijke gevangenisstraf, de tenuitvoerlegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf gelasten voor het hierna te vermelden aantal uren. Het hof heeft bij het bepalen van de duur van die taakstraf gelet op de LOVS-tabel ‘omzetting vrijheidsstraf in taakstraf (TUL)’.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 225, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-257006-21 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-257006-21 onder 1 en 3 en het in de zaak met parketnummer 02-271383-20 tenlastegelegde heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het in de zaak met parketnummer 02-257006-21 onder 1 en 3 en in de zaak met parketnummer 02-271383-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 220 (tweehonderdtwintig) dagen;

bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 32 (tweeëndertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

gelast in plaats van het bevelen van de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 mei 2020 met parketnummer 02-047638-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.

Aldus gewezen door: mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. R.A.T.M. Dekkers en mr. J.J. Peters, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes, griffier, en op 7 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

BIJLAGE BEWIJSMIDDELEN

Algemene overwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Ten aanzien van parketnummer 02-271383-20

Hierna wordt, tenzij anders vermeld, steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Zeeuws-Vlaanderen, registratienummer PL2000-2020292453, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, gesloten d.d. 6 november 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, genummerde dossierpagina’s 1 t/m 65.

Feit: eenvoudige mishandeling Plaats delict: [adres] Pleegdatum: 27 oktober 2020

Ik heb al 13 jaar een relatie met [verdachte] . Sinds wij samen kinderen hebben, ben ik regelmatig bij hem. Ik kreeg een klap op mijn kop. Hij sloeg mij bovenop mijn hoofd met zijn vuist. Hij gaf mij even later een duw. Ik zag en voelde dat hij zijn linkerarm helemaal achter zijn schouder bracht en mij daarna sloeg op mijn rechter oor. Hij duwde mij de woonkamer in en daarna duwde hij mij tegen de armleuning van de bank aan. Door het geduw viel ik op de grond en zat ik op mijn knieën. Ik zat tegen de armleuning van de bank aan. Op dat moment trok hij aan mijn haar. Toen ik later boven in de slaapkamer zat, kwam hij de kamer in lopen en sloeg hij mij meerdere malen op mijn hoofd. Hij sloeg mij vier tot vijf keer met zijn vuisten.

Op 28 oktober 2020 heb ik, verbalisant [verbalisant 2] , een gesprek gehad met het slachtoffer [slachtoffer] . Ik zag tijdens dit gesprek dat zij een zwelling en een blauwe plek dwars over haar neus had, onder de neusbrug. Voorts toonde zij mij een zwelling, die rood was gekleurd op de linkerzijde van haar voorhoofd, onder de haarlijn. [slachtoffer] verklaart mij dat dit nog het zichtbare letsel was, hetgeen haar partner, verdachte [verdachte] , haar gistermiddag 27 oktober 2020 thuis had toegebracht, door haar met zijn vuisten op haar hoofd te slaan. Voorts verklaarde zij mij dat zij ook nog een keiharde klap met de vlakke hand van verdachte [verdachte] op haar rechter oor had gekregen, ten gevolge waarvan ze nu pijn ondervond aan haar oor en dat het aanvoelde alsof ze met haar oren onder water zat.

Ik heb ruzie met [slachtoffer] gehad en ik heb haar geduwd.

Ten aanzien van parketnummer 02-257006-21

Hierna wordt, tenzij anders vermeld, steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2021268403, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , brigadier van politie, gesloten d.d. 7 april 2022, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, genummerde dossierpagina’s 1 t/m 740.

Ten aanzien van feit 1:

Eind mei/begin juni 2021 had ik ruzie met [verdachte] . Toen ik thuiskwam van mijn werk, was hij kwaad en stompte hij mij met zijn vuisten keihard op mijn linkerarm. Het gevolg was een grote bloeduitstorting. Op 8 juni 2021 hadden [verdachte] en ik ruzie. Ik was in de woning [adres] . Hij werd kwaad. Hij sloeg mij hard met zijn vuisten, zeker tien keer, op mijn lichaam en op mijn gezicht, pakte mij vast en gooide mij tegen het keukenblok aan. Dit deed pijn en ik heb redelijk wat blauwe plekken opgelopen. Later zag ik mijn kans om uit de woning te vluchten. Ik ben toen op blote voeten de woning uitgerend naar de woning van mevrouw [getuige 1] . Ik heb toen mijn moeder gebeld en zij heeft mij opgehaald en foto’s gemaakt van het letsel dat ik had opgelopen door de mishandeling.

Begin juni 2021 werd ik gebeld door [slachtoffer] . Zij belde mij dat zij was gevlucht en nu bij mevrouw [getuige 1] zat. [slachtoffer] was op haar blote voeten komen aanlopen bij [getuige 1] . [slachtoffer] vertelde tegen mij dat ze kort daarvoor in de woning van [verdachte] was mishandeld en dat zij daarom was weggevlucht. Ik zag toen ook letsel bij [slachtoffer] . Ik heb hiervan foto’s gemaakt. Ik zag dat [slachtoffer] letsel had in haar gezicht. Ik zag dat haar rechterwang rood was en een soort krabsporen had. Ook zag ik dat haar linkerwang rood was. Ook zag ik dat er een klein wondje op haar bovenlip zat. Ook liet zij mij haar linker bovenarm zien. Hierop zat een donker verkleurde bloeduitstorting. Dit moet al wat ouder zijn geweest.

Op maandag 14 juni 2021 heb ik telefonisch contact opgenomen met getuige [getuige 2] en zij vertelde mij dat [slachtoffer] afgelopen week wederom was mishandeld door haar ex-partner [verdachte] en dat zij weer uit diens woning [adres] was gevlucht. Zij vertelde mij voorts dat ze foto's had gemaakt van het letsel van [slachtoffer] en dat zij mij deze foto's digitaal zou toesturen. Op maandag 14 juni 2021, omstreeks 15.18 uur heeft zij mij via haar e-mail 4 digitale foto's toegezonden van het recent opgelopen letsel van haar dochter [slachtoffer] .

Een kopie van deze 4 foto's wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.

van aangeefster [slachtoffer] op dossierpagina 47 tot en met 50: Het hof heeft op deze foto’s onder meer het volgende letsel bij [slachtoffer] waargenomen:

  • een wondje op de bovenlip;

  • een grote donker verkleurde bloeduitstorting op de linker bovenarm ter hoogte van de

elleboog;

  • een grote rode verkleuring met daarin enkele kleinere rode verkleuringen op de rechterwang;

  • een rode verkleuring op de linkerwang en een wondje bij het linkeroog.

Mijn getrouwde naam is [getuige 1] . Op 8 juni 2021 kwam er een jonge vrouw aan mijn woning. Ze was helemaal in paniek. Ze zei tegen mij dat zij slaag had gehad van haar man of vriend. Ik kon dat zien in haar gezicht. Ze had rode plekken op haar gezicht. Op haar borst was ze ook rood en blauw. Zij was blootvoets.

Ten aanzien van feit 3:

Op 21 augustus 2021 zag ik bij mijn post een brief met een dagvaarding om te verschijnen voor de kantonrechter. De zaak zou gaan over een geschil met dhr. [verdachte] . Er waren onder meer vier facturen toegevoegd bij de dagvaarding. Dit betreffen facturen voor het plaatsen van nieuwe kozijnen door het bedrijf [bedrijf] Terneuzen, die in opdracht van mij zijn geplaatst. De facturen zijn door mij betaald. Ik heb de originele facturen. De factuurnummers hiervan zijn: 2017-0176, 2017-0203, 2018-163 en 2018-183. De ingebrachte facturen hebben dezelfde factuurnummers, maar de naam van de opdrachtgever is veranderd. Waar eerst mijn persoonsgegevens stonden, staan nu de gegevens van [verdachte] .

2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2021, dossierpagina 557 en de bijlagen, dossierpagina 558 tot en met 568 en 571 tot en met 578, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

Op 13 november 2021 overhandigde aangever [aangever] een afschrift van de dagvaarding om op 4 augustus 2021 te verschijnen voor de kantonrechter te Middelburg. Dit is een dagvaarding, waarin verdachte [verdachte] een zaak aanspant tegen aangever [aangever] . Bij de dagvaarding zitten verschillende bijlagen, producties. Ik zag dat dit de offerte 2017-076, factuur 2017-0176, factuur 2017-0203, offerte 2018-110, factuur 2018-163 en factuur 2018-183 waren en dat deze allen op naam van [verdachte] stonden. De dagvaarding en de facturen en offertes met betalingsbewijzen zijn bij dit proces-verbaal gevoegd.

V: We hebben vier facturen gehad uit het papieren archief van [bedrijf] . Het gaat om de facturen 2017-0176 en 2017-0203 met kasverslag, 2018-163 met betalingsbewijs en 2018-183 met een betaalbevestiging van de Rabobank. Dit zijn facturen wegens werk aan de woning [adres] . Welke werkzaamheden waren dit? A: Het vervangen van de houten kozijnen naar kunststof kozijnen. V: Wie heeft er opdracht gegeven aan [bedrijf] voor deze werkzaamheden? A: [aangever] . V: Door je moeder is ook gekeken in de digitale administratie van [bedrijf] , op de computer. Hierin zijn deze facturen ook opgeslagen. Er bleek toen dat de facturen in het papieren archief niet aan dezelfde persoon gericht waren als dezelfde facturen in het digitale archief. Aan wie zijn de facturen 2017-176, 2017-203, 2018-163 en 2018-183 in het digitale archief – de computer – gericht? A: Aan [verdachte] . V: Waarom zijn de facturen in het digitale register gericht aan [verdachte] ? A: [verdachte] was van mening dat hij kosten heeft gemaakt, investeringen in de woning, die hij nu niet meer gaat terugzien van de huidige eigenaar. [verdachte] was bang dat hij financieel zou worden benadeeld. Hij zegt nu dat [aangever] door zijn investeringen meer heeft gekregen voor de woning. Dat wil hij gecompenseerd hebben van [aangever] . Om die uitgaven te onderbouwen, had hij de facturen van [bedrijf] nodig. Hij wilde [aangever] aanklagen voor 16.000 euro, maar [verdachte] had geen facturen. [aangever] heeft de facturen aan [bedrijf] betaald. V: Op 27 september 2021 heeft [verdachte] aangifte gedaan van valsheid in geschrift. Hij heeft bij deze aangifte kopieën van de facturen gevoegd, met bijbehorende betalingsbewijzen op zijn naam. Hoe is [verdachte] in het bezit gekomen van deze facturen met bijbehorende betalingsbewijzen? A: Die heb ik aan hem gegeven. Hij heeft mij gezegd dat ik naar kantoor moest gaan en dat ik dit op die manier moest uitprinten. V: Wie heeft de facturen en de betalingsbewijzen verschreven van [aangever] naar [verdachte] ? A: Ik heb ze bewerkt en de naam en het adres aangepast. Ik heb ze uitgeprint en aan [verdachte] gegeven. V: In het digitale archief van [bedrijf] zag ik dat de Word-documenten op het laatst zijn opgeslagen op 16 december 2020 (het hof leest: 2019, gelet op pagina 520 van het dossier). Wat is er toen met de factuur-documenten in de computer gedaan? A: Dat zijn dan de facturen die ik heb aangepast. Ik heb het wachtwoord en kon zo in de computer. Ik heb de stempels van [bedrijf] op de facturen gezet. V: Bij zijn aangifte heeft [verdachte] ook de offertes 2017-076 en 2018-110 gevoegd. Wat kunt u zeggen over deze offertes? A: Ik denk dat ik die ook heb vervalst. De naam en het adres van [aangever] heb ik vervangen door de naam van [verdachte] . De handtekening die erop staat, is ook niet van mijn moeder, maar die heb ik gezet.

Getuige [getuige 2] heeft in 2017 en 2018 de administratie gedaan bij het bedrijf [bedrijf] . Zij verklaart dat de facturen 2017-0176, 2017-0203, 2018-163 en 2018-183 aan [aangever] zijn gericht en verzonden, door hem zijn betaald aan [bedrijf] en dat de werkzaamheden in zijn opdracht zijn verricht. V: Naar aanleiding van de vordering ex art. l26nd van het Wetboek van Strafvordering voor het verkrijgen van deze facturen uit de administratie van [bedrijf] , heeft u ook gekeken in uw digitale administratie. Hierin zijn deze facturen ook opgeslagen. Er bleek toen dat de facturen in het papieren archief niet aan dezelfde persoon waren gericht als dezelfde facturen in het digitale archief. Aan wie zijn de facturen 2017-176, 2017-0203, 2018-163 en 2018-183 in het digitale archief gericht? A: Die digitale facturen waren aan [aangever] gericht. Het zijn Word-documenten. Ik zag dat de naam van [aangever] was veranderd in [verdachte] , [adres] . Ik heb dat niet gedaan. Iedereen die in de computer kan, kan dit hebben gedaan. De facturen, zoals ik die uit het papieren archief heb gepakt, kloppen. Die geven weer, zoals het is gegaan. V: Hoe kan iemand toegang krijgen tot de computer van [bedrijf] ? A: De toegang tot de computer is te verkrijgen via een wachtwoord. [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , ik en mijn dochters weten dit wachtwoord.

A: Ik heb een zaak aangespannen bij de kantonrechter vanwege onrechtmatige verrijking. Ik heb ook aangifte gedaan bij de politie. Bij beide stukken heb ik de facturen van die kozijnen toegevoegd. Op die facturen staan: mijn naam, mijn adres, een stempel van [bedrijf] en een handtekening van [bedrijf] . De facturen zijn mijn bewijsmateriaal.